Bespreking van Daniel Boyarin, The Jewish Gospels: The Story of the Jewish Christ, New York (The New Press) 2012, 200 pp.
“Volgens B was Jezus op sommige punten conservatiever dan zijn tegenstanders, de Farizeese rabbijnen. Maar dat Jezus zichzelf opvatte als de Messias en als God, betwijfelt B geen moment. Dat hebben theologen lange tijd (in de laatste eeuwen) proberen weg te verklaren omdat dat hem Joodser zou maken dan zij wensten, maar het is eigenlijk vanzelfsprekend.”
Dat Jezus zich als God beschouwde en dat hij zijn door hem voorspelde lijden daarmee in verband bracht, is door en door onderdeel van de tradities die samen het Jodendom van die tijd vormden.
B legt in dit prachtig opgebouwde boekje van 160 pp. (de rest zijn noten en registers!) uit waarom. B is niet zo maar iemand maar een van de grootste kenners en wetenschappelijke autoriteiten op het gebied van de Rabbijnse Talmoed. En daaraan mag ik toevoegen: ook iemand die de wetenschappelijke literatuur over het Nieuwe Testament zeer goed kent.
Hij behandelt allereerst het visioen van de ‘Zoon van de Mens’ in Daniel 7 en illustreert de betekenis van die figuur aan het voorkomen ervan in het boek Henoch. Beide teksten spelen, weten wij al, een grote rol als achtergrond van onder meer de Openbaring van Johannes en andere Nieuwtestamentische teksten (zie de boeken van Margaret Barker, hier elders genoemd).
Vervolgens behandelt hij enkele cruciale teksten uit het evangelie naar Markus, over de discussie van Jezus met de Farizeeën over het wassen van de handen, en over de manier waarop Jezus over zichzelf spreekt als ‘Zoon van de Mens’.
Boyarin beweegt zich hier helemaal op centrale terrein van het onderzoek naar de uitleg van de evangelies, van het hele Nieuwe Testament, en van het ontstaan van het christendom uit de volgelingen van Jezus. En dus ook van de vraag wat de oorsprong geweest kan zijn van de opvatting dat Jezus God was. Zijn keuze gaat (net als die van Margaret Barker) dwars tegen de tot voor kort heersende opvatting in dat Jezus pas na zijn dood als goddelijk werd beschouwd, en zeer waarschijnlijk niet door zichzelf. B legt uit dat er allerlei aanwijzingen zijn, culminerend in de genoemde teksten uit de boeken Daniel en Henoch, die zonder meer bewijzen dat de Messiasverwachting zoals Jezus die in het evangelie naar Markus op zichzelf van toepassing verklaart, op dat moment al een hele traditie achter zich had. Zoals veel ‘gewone’ te weten ‘gelovige’ bijbellezers ook lezen, zonder gehinderd te worden door moderne opvattingen over verschillende soorten waarheden met name wetenschappelijke ofwel historische, en mythische ofwel geloofswaarheden. Als je de bijbelteksten leest als geloofsverhalen, dan is het niet vreemd dat Jezus zich als zoon van God beschouwt en verwacht dat hij zal lijden om zijn messiaanse taak te vervullen.
Dat betekent nogal iets. De Joodse waaronder Henochitische tradities kenden de voorstellingen van een vader-god naast een zoon-god. De menswording (incarnatie) van God was een Joodse traditie al voor het christendom, evenals de Godwording van bijzondere mensen. De manier waarop allerlei zaken daarbij een rol spelen, zoals het lijden van de Messias, en vele verwachtingen van een komende heilstijd, maken van het oudste christendom (als je daar al van kunt spreken in Jezus’ tijd) een door en door Joodse zaak. Iets dat we eigenlijk wel wisten maar dat velen hadden ontkend, vooral vele kerkbestuurders en theologen in de moderne tijd. Maar Boyarin helpt met zijn boek niet alleen moderne christelijke theologen uit de droom. Hij is een groot kenner van het ontstaan van het latere kerkelijke christendom en het latere rabbijnse jodendom die globaal van de tweede tot de zesde eeuw ontstaan zijn als reactie op elkaar, elkaar en hun interne tegenstanders verketterend maar ondertussen daarin (!) sterk op elkaar lijkend. En dus toont Boyarin aan dat van veel stereotype visies van latere christenen en joden op elkaar niet veel klopt, zeker niet als het gaat om hun visie op Jezus. (Zoals we van anderen kunnen leren dat Paulus een – Jezus als de Christus=Messias vererende – Jood bleef maar het voor de proselyten – de niet-Joodse bezoekers van synagogen in het Romeinse Rijk, om te beginnen Klein-Azië en Griekenland – mogelijk maakte aparte Jezus als de Christus=Messias belijdende groepen te stichten zonder zich aan alle Joodse voorschriften te hoeven houden en zelfs niet-Joden toe te laten. Dit terwijl de meeste Christus=Messiasvereerders nog eeuwen lang vooral etnische Joden zouden blijven, met dat verschil dat etnisch Jood zijn steeds minder onder hen werd en vooral werd gekoppeld aan uitsluitend niet-Christusvererende Joden, waarvan de meesten bij het Rabbijnse Jodendom gingen behoren.)
Boyarin werkt zijn visie op de Jezus volgens Markus onder andere verder uit in het aantonen van Jezus’ aanhangen van de regels rondom kosher eten. Daarbij maakt hij een verhelderend onderscheid tussen rein en onrein (cultisch) enerzijds en verboden en niet-verboden (eten) anderzijds; de Tenach (Oude Testament) gebruikt daarvoor aparte termen. Volgens B was Jezus op sommige punten conservatiever dan zijn tegenstanders, de Farizeese rabbijnen. Maar dat Jezus zichzelf opvatte als de Messias en als God, betwijfelt B geen moment. Dat hebben theologen lange tijd (in de laatste eeuwen) proberen weg te verklaren omdat dat hem Joodser zou maken dan zij wensten, maar het is eigenlijk vanzelfsprekend.
B gaat in op diverse consequenties en aspecten van zijn visie. Ook het voorwoord van het boek stelt aan de orde dat zowel christenen als Joden hun visie dienen bij te stellen als zij met deze historische feiten rekening wensen te houden. Het biedt vele mogelijkheden om elkaar beter te verstaan, mits men bereid is de oude teksten vanuit hun historische context eens van een nieuwe kant te bezien. Die nieuwe zienswijze kan ook veel inspiratie opleveren, zoals zij dat al voor Jezus maar ook na hem gedaan heeft. Onze Joodse Jezus (en een andere is er nooit geweest in historische zin) is een buitengewoon inspirerend onderwerp voor christenen en (andere) Joden, of in de Joodse tradities lerenden. Weten wij nog wat het volgen van Jezus betekent, en wat over bijvoorbeeld de lijdende Messias gesproken werd door de profeet Jesaja?
Boyarin slaagt erin buitengewoon veel aspecten van deze onderwerpen in het bestek van zijn kleine boek helder samenhangend en uiterst aansprekend naar voren te brengen.
Vergeleken met de boeken van Margaret Barker beperkt hij zich tot enkele kerndetails. Zo komen de oorsprong van de beschreven opvattingen van ‘Zoon van God’ en ‘Messias’ in de Hebreeuwse koningscultus van voor de ballingschap niet aan de orde. Evenmin de vele zaken – zoals de figuur van de (goddelijke!) Wijsheid – die Margaret Barker behandelt en die ook veel aandacht verdienen vooral ook omdat zij niet alleen heel vroeg maar ook later in diverse Joodse en christelijke stromingen een grote rol spelen, inclusief de orthodoxe al werden zij daar vaker verstopt (hoewel ook daar goed te vinden!). Wie zich verder wil oriënteren op dit pad, kan dus prima terecht bij de boeken van Margaret Barker (zie elders). Haar visies worden door Boyarin in dit boek niet tegengesproken (op een enkel detail in een noot na). Ik hoop dat hij aan die andere visies ook nog toekomt, hun belang is dat mijns inziens meer dan waard. Maar ook los daarvan is dit boekje een goudmijn voor en enorme bijdrage aan het wederzijdse begrip tussen en de wederzijdse studie van de op veel dezelfde wortels en tradities teruggaande, nauw verwante godsdiensten Jodendom en christendom.
[N.a.v. Jan Brenninkmeijer 30-dec-2016] Wat aardig dat u mijn boek kent. Als u iets wilt delen of aan de orde stellen dat voor meer lezers interessant kan zijn, doe dat gerust via dit blog. Als u (vertrouwelijk) contact wilt buiten het blog, verzoek ik u het e-mailadres te gebruiken dat ik u heb toegestuurd. Vriendelijke groet, tot binnenkort, Boudewijn
Ik heb uw boek over wat Jezus werkelijk zei en zou graag met u in contact komen.
Vriendelijke groeten,
Jan Brenninkmeijer