Kernwoorden: aandacht, Aleid C. Swierenga, ashera, babylon, ballingen, begrip, binnenzak, boeddhisme, boodschap van Jezus (historisch), ceremonie, cherubs, cultuur, D.T. Suzuki, dualisme, eenvoud, ervaring, Etty Hillesum, Fibonacci, filosofie, gebruik, gemerkt, geroepen, geschapen, geschriften ervaring eenwording eenheid armen biografie bijbel zien waarnemingen voorbeelden vormen vrijheid spiraalsgewijze spiritualiteit Spanje Spaanse psychologisch rooms-katholieke nonnenklooster, gewelddadigheid, gewijde, Gilles Quispel, hebbeding, heelheid, herinnering, hermetische teksten geschriften, honger, iconografie, inspirerend, interne, intuïtie, invriezen, Jacob Slavenburg, Japan, jesajarol. jacob, keizerlijke, kern, kringen, Kronieken, kruisweg, land, leegheid, leven, mishna, mysteriescholen, niet-dualisme, observeren, Oosterse, Origenes, palm, parallellen, Paul Vereshack, poort, privésfeer, ramp, realisering, religieus, ruimte, scholar, software, Stasi, stromingen, structuren, T.S. Eliot, tegengesteld, theo de boer, transcendentie, uitwerking, vader, verabsoluteert, verklaring, verlichting, verschijnselen, vertaalproject, verwerken, visioen, vreemdeling, vrienden, vrouw, vrouwelijk, westerse westen, William Dych, zelfbewustzijn, zelfstandig, zelfwaardering, zeventiende eeuw, zitmeditatie, zonnen, Zuid-Afrika, zuivere
Onder meer op deze pagina:
- Belangrijke opmerking vooraf
- 1. Intro
- 2. De persoon Boehme en het karakter van zijn geschriften
- 3. Boehme’s “systeem” en de rol van polariteit erin
- 4. Boehmes werk in een iets bredere context
- 5. Yin-yang in het Westen: gnostiek en hermetica, alchemie, Boehme, Jung; het grote thema van de dualiteit en “niet-dualiteit”
- 6. Niet-dualiteit en logica: het verschil met exclusief dualisme
- 7. Niet-dualisme en de grondslagen van persoon en wereld: de ruimte voor verandering en niet-gehechtheid
- 8. Samenvatting ter voorlopige afsluiting
- Toelichting van het ontstaan van deze tekst
Belangrijke opmerking vooraf
Deze tekst geeft een poging weer om mijn Westerse en Oosterse interesses van de laatste decennia – beide aangegaan vanuit een intuïtie dat er belangrijke ontdekkingen te doen waren – in één perspectief te zien en dat perspectief ook enigszins aan te duiden als waardevolle mogelijkheid. Zij is slechts het voornamelijk verstandelijke ‘verslag’ (enkele achteraf getekende verbindingslijnen) van een uitgebreide verkenning. Ik verlang er niet naar het verstandelijke aspect zelf nog erg uitgebreid te exploreren, maar het is er en men kent de grenzen ervan pas als men daarop gestuit is. Geen enkele theorie, geen enkele spirituele inspiratie of gevestigde methode kan de persoonlijke weg, de eigen levenslessen, de eigen spirituele ontwikkeling of groei vervangen of definitief verwoorden – het steeds opnieuw de verbinding met de bron ervaren en realiseren. Wie durft vertrouwen, zal verbondenheid ervaren, ook al gaat dat niet altijd zonder pijn en/of genot.
Bij mijn studie over de eenheid van man en vrouw bij Jacob Boehme viel mij op dat het thema van de eenheid van de tegenstellingen of de filosofie en de psychologie van het omgaan ermee een heel eigen betekenis hebben, en zelfs een eigen metafysische aanpak lijken te impliceren. Vergelijk de volgende zinsnede uit de korte samenvatting ervan: “Androgyny is accompanied by holistic views concerning the union of all polarities and oppositions, of which it is a strong symbol.” Later ontdekte ik dat die betekenis opmerkelijke parallellen vertoont met de manier waarop in sommige Oosterse stromingen met dezelfde thematiek wordt omgegaan. (Deze parallellen kunnen wellicht verhelderd worden via de brug van de paradigmaverandering, in het Westen naar voren gebracht door Thomas Kuhn inzake wetenschappelijke paradigma’s en in Nederland aan de orde gesteld door de filosoof Otto Duintjer inzake de grondregels die wij op verschillende gebieden als begrenzing van ons kennen en handelen hanteren maar die niet onveranderlijk hoeven te zijn). Zowel bij Boehme als in sommige Oosterse filosofieën is immers sprake van deze wereld van nooit eindigende verandering waarbij tegengestelden in elkaar omslaan, en van een notie van eenheid en / of leegheid als permanent metafysisch fundament daarvan. Het deed mij groot genoegen onlangs te ontdekken dat de auteur David Loy (ook verder op die webpagina, evenals op nog een andere) vergelijkbare parallellen trekt in zijn belangrijke, gemakkelijk te vinden en deels bekroonde boeken. Voor meer literatuurverwijzingen zie de samenvattende stellingen.
1. Intro
Voordat ik over ga tot het eigenlijke onderwerp, vertel ik u wat ik globaal van plan ben in deze korte voordracht. Ik hoop een aantal van de belangrijkste aspecten van Boehmes wereldbeeld naar voren te brengen, en u daarbij te laten proeven van mijn betrokkenheid bij enkele thema’s, in de eerste plaats mijn vroegere interesse erin en vervolgens welke vorm die betrokkenheid de laatste jaren ook heeft gekregen in de vergelijking met bepaalde aspecten van Oosters denken.
(De volgende drie alinea’s heb ik in 2005 enigszins aangevuld.) Ik ben opgegroeid in een prachtige landelijke omgeving en in een protestantse religie van calvinistische snit waaraan ik af en toe wel eens terugdenk. Ik heb daar heerlijk kunnen spelen en dromen, en natuurlijk ook donkere kanten van het leven leren kennen. Naast de individuele ervaring van het geloof vormde de dogmatisch geformuleerde inhoud ervan – althans achteraf gezien, in de meer volledige reconstructie die ik er na mijn studies van maakte – een leer die voor haar aanhangers als de absolute waarheid gold en nooit ter discussie kon staan, en dat gold niet toevallig in vergelijkbare mate de maatschappelijke verhoudingen die er aan beantwoordden. Er was maar één waarheid en maar één God en wel die van de eigen godsdienst. Dit geheel van opvattingen werd gefundeerd in een bepaalde, standaard bijbeluitleg. De hiërarchie was in alle opzichten duidelijk: God stond boven de mens, de dominee boven de gelovigen, de ouders boven de kinderen. Gehoorzamen was een belangrijk onderdeel van die orde, die natuurlijk als keerzijde veiligheid en troost probeerde te bieden en een gevoel van vertrouwen probeerde te scheppen en daar met vallen en opstaan ook in slaagde. Naast de herinnering aan de veiligheid en geborgenheid heb ik ook de herinnering aan angst om het kwade en om rampen en aan de dreiging van het oordeel van God dat niemand zou kunnen ontlopen; met name in mijn herinnering aan kerkdiensten kwamen zowel het positieve als het negatieve voor mij sterk naar voren. Je zou dit (eveneens achteraf) een gesloten wereldbeeld kunnen noemen, passend bij een gesloten maatschappij*. Natuurlijk is dit niet mijn enige herinnering aan die tijd, maar wel een die in het verband van deze lezing relevant is. Vanwege andere herinneringen die deels met de hier genoemde samenvallen, word ik soms door hevig heimwee overvallen: wat voelde ik mij veilig en geborgen! Deze wereld is voorgoed voorbij, en toch weet ik dat zij mij gevormd heeft, en het uitganspunt vormde voor de stappen die ik vervolgens zetten op weg naar de onomkeerbare zelfstandigheid, hoe betrekkelijk – én een fascinerende uitdaging – die laatste ook altijd is. Emotioneel zullen de ervaringen van mijn jonge jaren altijd deel van mij uitmaken en mij beïnvloeden, waarbij ik ze natuurlijk wel een plaats kan pogen te geven, kan pogen om te vormen, en steeds opnieuw een weg ermee te vinden, waarbij de ene keer deze, de andere keer die ervaring meer op de achtergrond of de voorgrond zal staan, en ze misschien ook lange tijd vergeten kunnen blijven.
* (Terzijde: eerder besteedde ik aandacht aan enkele patriarchale aspecten van dit gesloten wereldbeeld (zie ook hieronder); ik leg er hier nogmaals nadruk op dat patriarchaat en matriarchaat – over de definitie en dus betekenis waarvan helaas te weinig kennis en dus duidelijkheid bestaat; je kunt simpel gezegd denken aan mangerichte en vrouwgerichte maatschappelijke en denksystemen, maar dan moet je ook nog definiëren wat de verschillen tussen man en vrouw, ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ zijn! – net als de in het Engelse citaat hierboven genoemde ‘polariteiten’ alternatieve mogelijkheden zijn die elkaar veronderstellen en die net als andere polariteiten niet per definitie samenvallen met goed of kwaad, negatief of positief. Dat worden ze slechts als wij ze verabsoluteren en zo bestempelen of hanteren, iets dat nog riskanter wordt wanneer het onbewust gebeurt, en des te meer in geval van opvoeding en onderricht, of in andere relaties van afhankelijkheid.)
Zoals gezegd hadden binnen die orde ook de individuele geloofservaring en -uitwisseling een plaats en natuurlijk waren er ook belangrijke ontwikkelingen naar meer openheid en vrijere opvattingen, resulterend in gespreksgroepen over samenlevingsvragen en oecumenische samenwerking evenals in voorzichtige liturgische veranderingen. Het was niet eenvoudig zicht te krijgen op wat in die ontwikkelingen vast bleef staan en wat in beweging was. Achteraf gezien veranderen fundamentele dingen soms eeuwen niet, en soms ineens toch, maar beide vaak zonder dat dat aan de oppervlakte opgemerkt wordt. En op sommige plaatsen blijven dingen langer hetzelfde dan op andere, kortom het is moeilijk, en ook niet nodig, er al te algemene opmerkingen over te maken. Maar voor mij stond binnen de genoemde vaste orde, en misschien deels erbuiten, ook de mystiek waarmee ik in mijn middelbare schooltijd door lezen in bibliotheken kennismaakte, met name de middeleeuwse mystiek. Ook had ik uit verhalen van mensen gehoord dat er zoiets als bevindelijkheid was bij sommige gelovigen. En daar stuitte ik op iets interessants. Ik was altijd geïnteresseerd in de symboliek van de menswording van God in Christus (weliswaar naar uiterlijke maatstaven een illusie maar wel een heel erg mooie en in geestelijk opzicht effectieve), dat wil zeggen naar de overbrugging van al die hiërarchische tegenstellingen, en in het directe contact van de mens met God, en hier vond ik een hele literatuur die daarover ging. Er was kennelijk sprake van verschillende manieren van omgaan met tegenstellingen waarbij de minder officiële, meer alternatieve tradities, zeg de mystiek en de esoterica en de hermetische filosofie, een andere benadering hadden dan de dogmatische hoofdstroom van de christelijke theologie. Dit overigens ondanks het feit dat de genoemde symboliek aanvankelijk voor mij gekleed was in het jasje van het dogma van de twee naturen van de ‘Zoon van God’, wat ik mij pas later bewust werd. Om dat dogma ging het mij niet, het ging mij om de overbrugging van de tegenstellingen: God interesseerde zich voor mensen en die konden één met Hem worden. Dat daar meer vragen aan vast zaten dan ik toen vermoedde, en dat het thema nog veel vruchtbaarder althans ingrijpender zou kunnen zijn dan ik toen besefte, was toen niet aan de orde. Maar de symboliek maakte indruk, en hield mij bezig. Achteraf gezien kan ik zeggen dat ik in deze symboliek de compensatie beleefde voor de patriarchale aspecten van het Westerse Godsbeeld en van Westerse sociale ideologie. De symboliek van de menswording van God – de stervende God die redding brengt – zie ik als een variant van het cyclische denken die nog doorwerkt in het lineaire denken van het christendom en het Westen. Zoals ik later ook zag – zie onder – dat van dit matriarchale denken nog meer sporen zijn overgebleven dan meestal wordt gezien, laat staan erkend. Hoe belangrijk die erkenning ook is voor een juist evenwicht als basis voor ons evoluerende bewustzijn.
Dat thema keerde terug in mijn doctoraalscriptie filosofie over het thema van de eenheid van de tegenstellingen bij Karl Marx, die dat thema weer ontleend had aan Hegel en deze had het weer ontleend aan het piëtisme en aan Jacob Boehme. En toen ik later de rol van de tegenstellingen in het wereld- en mensbeeld van Jacob Boehme bestudeerde, merkte ik dat voor hem die problematiek heel centraal stond, en dat hij tegelijkertijd toch helemaal de taal van de westerse tradities sprak, en zowel de bijbeluitleg volgens eigen snit als vele tradities die aan hem vooraf waren gegaan, integreerde en verwerkte.
Nog weer later heb ik ontdekt dat dit thema breder voorkwam dan alleen in dit onderscheid tussen Boehme en de alternatieve Westerse tradities enerzijds, en de religieuze orthodoxie en westers-filosofische hoofdstroom anderzijds. De verschillen tussen de westers-theologische hoofdstroom en de meer alternatieve westerse esoterica en hermetische filosofie bleken samen te hangen met het geheel van culturele en filosofische vooronderstellingen waarbinnen zij zich bewegen en waarmee ze ieder op hun eigen wijze omgaan. En nog ruimer, en niet minder interessant en spannend: dit geldt op vergelijkbare hoewel niet helemaal identieke wijze voor de verschillen en overeenkomsten tussen de dominante Westerse hoofdstroom en diverse oosterse religieuze en filosofische stelsels (die overigens ook onderling interessante parallellen en verschillen vertonen). Je zou kunnen zeggen dat mijn interesses en het zwaartepunt van deze voordracht cirkelen rondom deze vergelijkingen binnen culturen en tussen culturen en de wijze waarop daarbinnen centrale vooronderstellingen functioneren – natuurlijk ook interessant voor zover deze vergelijkingen een zeker verband houden met ons eigen leven in onze eigen cultuur en wereld, persoonlijk, maatschappelijk, levensbeschouwelijk, cultureel.
Mijn zoektocht naar en ontdekking van verdere parallellen met het Oosten en zijn manieren van omgaan met tegenstellingen lijken mij wel zoveel nieuw inzicht te kunnen verschaffen – ook bevestigd door parallel onderzoek van anderen – dat het mij interessant en vruchtbaar lijkt om op deze parallellen en hun eventuele implicaties te wijzen. Daarmee zet ik naar mijn indruk een stap verder dan de historische en systematische aandachtspunten die ik vragenderwijs en stellenderwijs in mijn gepubliceerde Boehme-studie aan de orde stelde. Natuurlijk beperk ik mij noodgedwongen maar ook voor de duidelijkheid tot het ene thema van de manier van omgaan met tegenstellingen. Ik voeg nog toe dat mijn voordracht ook de verschuiving weerspiegelt in mijn opvatting van Boehme’s voorstellingswereld van een soort platonische ideeënwereld die (overigens in overeenstemming met Boehme’s eigen opvatting) net als de christelijke theologie haar waarheid niet aan iets anders ontleent dan aan haar goddelijke oorsprong, dus – in dat perspectief – eigenlijk alleen aan zichzelf, naar een voorstellingswereld die haar betekenis ook en – in dat perspectief – juist ontleent aan haar waarde in een context die niet alleen de verschillende elementen van de eigen cultuur en haar geschiedenis omvat maar ook die van andere culturen die van onze wereld deel uitmaken.
In dit verband lijkt het mij goed om nog een toevoeging te maken. Al vroeg viel mij op dat de verlichtingservaring die voor Boehme absoluut centraal is, uiterst verwant is aan wat in Oosterse stromingen verlichting heet. Toen had ik nog niet helder in het oog hoe belangrijk in die Oosterse stromingen het omgaan met tegenstellingen is, speciaal een niet-dualiserende en niet-dualistische visie erop en manier van omgaan ermee. Verlichting staat met andere woorden altijd in de context van het leven in tegenstellingen, het leven in deze wereld, en is zeker geen vlucht daaruit. Dat geldt zowel voor Boehme – al staat bij hem wel de verlossing uit de uit de hand gelopen tegenstellingen in deze wereld voorop (leven is immers altijd leven in tegenstellingen en beperkingen), terug naar de eenheid van de tegenstellingen in de natuur van God waarin wij weer opgenomen zullen worden, een harmonisch evenwicht dat zich overigens in een nieuwe hemelse materialiteit zal uitdrukken – als voor bijvoorbeeld het Mahayana boeddhisme en het Taoïsme. En nu begint mij ook op te vallen hoeveel parallellen de uitgewerkte Oosterse visies op het omgaan met tegenstellingen (op dualiteit) vertonen met de Westerse, waarvan ik hier Boehme als voorbeeld behandel maar die ook verder in het Westen parallellen heeft. Voorzover ik (lange tijd) met Boehme en het Westen, en (intensief in de jaren negentig maar ook eerder) met Oosterse stromingen en het Oosterse denken bezig ben geweest vanuit een intuïtie dat daar belangrijke ontdekkingen te doen waren, misschien ervaringen op te doen en lessen te trekken, lijkt het er nu op dat deze intuïties wellicht in elkaars verlengde liggen (voor de neerslag hiervan zie elders een lijst van mijn publikaties). In ieder geval is wat ik in deze lezing doe, een poging om mijn Westerse en mijn Oosterse interesses uit de laatste decennia met elkaar te verbinden, en wellicht iets te ontdekken van een verbindend perspectief, dat dan op zichzelf weer een nieuw voorwerp van interesse zou kunnen worden. Want als er meer licht geworpen kan worden (verlichting?) op de tegenstellingen dan helpt dat hopelijk daar beter mee om te gaan (‘verlichting’ als een levenswijze en als onderdeel van het leven, zeg als permanent leerproces), voor iedereen op de unieke plaats en met de unieke (on-)mogelijkheden die haar of hem gegeven zijn.
Ik hoop dus nu kort op de rol van de tegenstellingen in Boehmes wereldbeeld in te gaan, en vervolgens eveneens kort op de parallellen waarover ik het had.
2. De persoon Boehme en het karakter van zijn geschriften
In de gastenboeken van zijn vrienden placht de silezische schoenmaker Jacob Boehme het volgende rijmpje te schrijven:
“Wem Zeit ist wie Ewigkeit
Und Ewigkeit wie die Zeit,
Der ist befreit
von allem Streit”.
Welke mens en welke ervaring gingen hierachter schuil? En welke ‘bevrijding’ van welke ‘strijd’ had Boehme hierbij in gedachten?
Jacob Boehme is beroemd om de diepe geestelijke inzichten, die hij – de eenvoudige en ongeletterde – op onnavolgbare wijze in zijn talrijke geschriften neerlegde. Maar hij is ook verguisd als onbegrijpelijk en ‘moeilijk’ door hen die de toegang tot zijn werken niet wisten te vinden – of hem afwezen.
Voor de grondslag van deze diepe inzichten verwijzen zowel Boehme zelf als zijn biografen naar het visioen, de verlichingservaring, die hem ten deel viel toen hij in zijn werkplaats opkeek naar een tinnen pot en getroffen werd door de glans, de weerschijn van het licht hierop. Dit lichtschijnsel, dat hij als welwillendheid ervoer, raakte hem diep en opende zijn geest, zodat hij alle dingen in hun kern doorzag: zijn blik reikte tot in ‘de grond van de natuur’. Overvallen door deze overweldigende ervaring en als in twijfel over de echtheid ervan, ging hij naar buiten in de vrije natuur, om te zien of zij voorbij zou gaan, maar dat gebeurde niet. Diepe vreugde voelde hij daarover en hij loofde God. Hij keerde terug naar huis, nam zijn dagelijkse zorg voor werk en gezin op zich, droeg deze ervaring bij zich, maar zweeg er voorlopig over.
In ieder geval is het belangrijk om op te merken dat Boehmes verlichtingservaring en zijn idee dat hij nu inzicht heeft in de samenhang van alles, een kennis die kan concurreren met die van wat hij als holle theologische en andere academische kennis beschouwt, voor hem in elkaars verlengde liggen. Dat komt niet speciaal omdat hij het leuk vond om achteraf te systematiseren. Maar omdat beide een antwoord vormden op zijn grondprobleem: de ervaring van de tegenstellingen in de wereld, die in hun oplossing door de eenheidservaring niet alleen overwinning van de melancholie en een psychologische omslag naar vreugde betekenden maar ook als echt inzicht ervaren werden. Voor hem ging het om echte kennis, ook al blijkt die altijd weer gekoppeld te blijven aan de noodzaak van nieuwe wedergeboorten en nieuwe inzichten. Het gaat dus wel om kennis die in zichzelf systematisch is maar al ontwikkelende tot telkens nieuwe systemen leidt. Geen droge herhaling maar opperste creativiteit en bloei.
En in onze context zeker niet van belang ontbloot is het feit dat Boehmes verlichtingservaring ook een geheel eigen ervaring van en visie op God impliceert. De mens is Gods schepping maar zelf tegelijkertijd een kleine God, of met zijn ziel verbonden met God. En nog meer: God is niet alleen geen verre God, God is altijd overal aanwezig. De hemel en de hel zijn overal; het verschil wordt uitgemaakt door wat de mens ervaart. Staat hij in verbinding met God, dan is hij in de hemel, en God en de hemel in hem. Zoals God actief in de wereld aanwezig is, in alle lichamen, planten, dieren en stenen, in de hele kosmos. God is in de wereld en de mens, en omgekeerd. En dat zonder dat ze helemaal samenvallen, maar dat is een hoofdstuk apart. Wat we hier wel zonder meer kunnen vaststellen is dat verlichting voor Boehme verbinding met God inhoudt en dat deze verbinding met God een kosmische ervaring is en kennis van het systeem van de kosmos omvat.
Boehmes stad- en streekgenoten kenden hem als het mikpunt van de gelijkhebbersretoriek van de orthodoxe plaatselijke hoofdpredikant Gregorius Richter die dit zachtmoedige genie met zijn zonderlinge en enigszins eigenwijze ideeën maar moeilijk in zijn omgeving kon verdragen, wat leidde tot een publicatieverbod waar Boehme zich zeven zware jaren aan hield. Maar wat was er voor de autoriteiten zo bedreigend aan Boehmes ideeën? Al gaf hij de voorkeur aan het doorgeven van zijn inzichten in persoonlijke contacten en als een geheime leer die behoed diende te worden tegen misverstanden, Boehme stelde in- en zonodig ook expliciet de uiterlijkheid van wereldlijke en kerkelijke machthebbers aan de kaak, en de holle geleerdheid van academische muggezifters, die hij soms op één hoop veegde als Babel en Fabel. Het ging hem daarbij echter om een groter belang dan de kritiek op de leegheid en uiterlijkheid zelf, zoals we kunnen zien aan wat Boehme er tegenover stelt, te weten de eenheid van de tegenstellingen. Als de kern van het kwaad beschouwde Boehme het feit dat de mens het geheel niet meer in het oog houdt, het evenwicht, wanneer de mens zijn wil niet meer op Gods wil afstemt en ‘in de harmonie’ blijft maar zozeer op zelfhandhaving en zelfverrijking uit is dat hij uit het evenwicht valt en daarmee zichzelf verliest. Boehme legt er overigens nadruk op dat de weg tot de eenheid (die tegelijk de weg tot God is, de wedergeboorte) slechts door de tegenstellingen heen gevonden wordt. En tevens dat de mens ‘zichzelf’ (dat is: als kind van God, één met God, zelfs gelijk aan God, hoewel nu nog niet volledig) pas vindt door zichzelf te verliezen.
Boehme sprak uit eigen ervaring en voelde zich geroepen om anderen in zijn ervaring te laten delen en op te roepen tot een innerlijke transformatie als uitgangspunt voor het herstel van alle tegenstellingen in de natuur en de maatschappij. Dat deed hij met grote profetische kracht. Voor Boehme was het zo dat hij in de ‘grond’ van de werkelijkheid had gekeken, tot in de kern van de natuur, de ‘hogere’ wereld van God die zich in alles en door alles openbaart – aan wie dat inzicht nadat hij of zij zich ervoor heeft opengesteld, geschonken wordt. En hij voelde het als zijn onontkoombare roeping en glorie om aan de verdere ontwikkeling van die goddelijke openbaring, dat is van het totale proces van de totale kosmos, bij te dragen totdat alle tegenstellingen weer in hun eenheid hersteld zijn.
3. Boehme’s “systeem” en de rol van polariteit erin
Boehme ontleende zijn diepe inzichten aan een visioen. In zijn latere systeem probeerde hij niet alleen te verduidelijken wat hem eenmaal als goddelijk inzicht was toevertrouwd maar probeerde daarmee tegelijkertijd zowel voor zichzelf als voor zijn lezers die blik op de werkelijkheid die achter en in de oppervlakkige alledaagse werkelijkheid verborgen ligt, opnieuw te openen. Het gaat hem in het systeem dus altijd om het proces. Maar daar zat dus wel enig systeem in, en enkele terugkerende elementen ervan belicht ik hier om de thematiek te illustreren. Daarbij besteed ik geen aandacht aan de vele beelden en symbolen die bij Boehme voorkomen en die aparte studies waard zijn, maar veel grafische aandacht vragen. Ik denk dan aan het beeld van de zeven raderen, aan verwantschap met de kabbalistische levensboom, aan alchemistische voorstellingen en dergelijke. Ik beperk me hier dus tot enkele abstracte omschrijvingen van processen of elementen van processen.
Voor Boehme was de alledaagse werkelijkheid, ieder aspect daarvan, een verwijzing naar de ware, goddelijke werkelijkheid die er de kern van vormde. Beneden spiegelde voor hem boven af, en beneden en boven horen onverbrekelijk bij elkaar. In Boehme’s wereldbeeld was de werkelijkheid opgebouwd uit niveaus die uit elkaar voorkwamen. Dit proces van voortbrenging van de lagere niveaus uit de hogere valt samen met de geschiedenis (er is een belangrijk onderscheid bij Boehme tussen de hogere wereld van de goddelijke natuur en de lagere wereld van de geschapen natuur maar daar ga ik hier niet verder op in). Het hoogste is de oorsprong, het ene waaruit het vele voortkomt door afsplitsing en scheiding in tegendelen, polariteiten. Dit proces omvat alle spanningen die we in de hele werkelijkheid en in de loop van de geschiedenis in en buiten onszelf aantreffen. De afdaling uit en uitsplitsing van het ene, ook het Niets of de Ongrond geheten, vindt haar complement in de terugkeer, de opklimming, het herstel van de eenheid. Het proces kan als cirkelgang beschreven worden die terugkeer naar het begin is maar ook vernieuwing impliceert. Nogmaals, het gaat bij Boehme om een proces dat beleefd moet worden. Daarom spelen ook allerlei psychologische aspecten en nuances permanent een grote rol. Het een zijn met de ware werkelijkheid, de ‘betrokkenheid op het centrum’ is bepaald niet vanzelfsprekend. Steeds opnieuw slaan geestelijke werkelijkheden om in materiële, als gevolg van de inleving (imaginatie) in de symbolen van de werkelijkheid die vooruitgegrepen wordt. En als een bepaalde fase bereikt of voltooid is, kan de volgende fase beginnen. Kern van het proces is de val van de mens, die een bewustzijnsverlies is en tot het uit hun evenwicht raken van de tegengestelde krachten leidt (onder andere tot uitdrukking komend in de scheiding en tegenoverstelling van man en vrouw) dat door de verlossende werkzaamheid van Maria en Christus weer omgebogen kan worden in herstel van bewustzijn en herstel van de eenheid, met God en tussen man en vrouw – en zo van alle tegenstellingen. Een belangrijke rol in dit geheel is weggelegd voor Sophia, de wijsheid of het bewustzijn dat verbonden is met God, en waarmee de ware hemelse en de wedergeboren mens innerlijk gehuwd zijn.
4. Boehmes werk in een iets bredere context
(Dit onderdeel is door zijn beknoptheid enigszins een zijpad dat u desgewenst over kunt slaan. Ik vind de beschreven interpretatie interessant, maar moet voor een uitwerking naar de genoemde literatuur verwijzen.)
Dat Boehme als profeet werd betiteld, is niet alleen begrijpelijk omdat hij zijn inzichten zo treffend naar voren bracht, zij het voornamelijk in geschriften en via individuele contacten. En ook niet alleen omdat zijn inzichten duidelijk alternatief waren ten opzichte van de meer kerkelijk-dogmatische stromingen van zijn tijd zoals de plaatselijke hoofdpredikant Richter demonstreerde die zelfs een schrijfverbod voor Boehme wist te bewerkstelligen. Boehme’s profeetschap vertoont namelijk een interessante parallel met de hele reformatorische beweging waaruit ook het protestantisme van Luther, Zwingli en Calvijn ontstond, namelijk op het punt waar de middeleeuwse opvatting van het transcendente, zeg de goddelijke wereld, en hoe men daarmee om zou moeten gaan, veranderde van een nadruk op een gemeenschappelijk beleefde werkelijkheid waarin mens en aarde en alle wezens en dingen één samenhang vormden, naar een individueel contact met God. De weg die tot God terugvoerde, werd gezien als een persoonlijke ommekeer, bekering of wedergeboorte, zowel bij Luther en de protestantse orthodoxie als bij vele andere, vanuit de hoofdstroom gezien meer alternatieve stromingen. Bij Descartes werd het denkende ik, het geïsoleerde individu, nog verder losgemaakt uit de wereld van de religie. Volgens David Loy, die in zijn boek Lack and Transcendance de rol van de transcendentie in het Westen vergelijkt met die in India, China en Japan, roept dit interessante vragen op. In het Oosten is de transcendentie ofwel toegespitst op de exclusief religieuze verlossing (zoals in India) ofwel op het deelnemen in de sociale structuren (China en Japan). De vraag zou in ieder geval kunnen luiden hoe in ieder van deze culturen, inclusief de onze, de omgang met de transcendentie functioneert en of hierin eenzijdigheden zijn aan te wijzen die gecorrigeerd zouden kunnen worden. Voor ons in het Westen zou de vraag dan kunnen worden: hoe leggen wij in het Westen – nog of opnieuw – een relatie tussen onze verbondenheid met de kosmos, met de natuur en onze medemensen en onze opvatting van en onze omgang met de transcendentie? Mijns inziens is het vruchtbaar hier het thema van de tegenstellingen en hun eenheid te betrekken: van de erkenning ervan, de omgang ermee en de overbrugging ervan, het thema dat zowel bij Boehme als in de Westerse esoterica en hermetica een belangrijke rol speelt. Loy ziet hier mijns inziens terecht een parallel met de Oosterse omgang met tegenstellingen. Het is gebruikelijk om voor een wijze van omgang met tegenstellingen die deze laatste deels of geheel verabsoluteert, de termen dualisme of dualistisch te hanteren. En voor een wijze van omgang die deze niet verabsoluteert, de termen niet-dualisme of niet-dualistisch te hanteren. Dat biedt mijns inziens interessante aanknopingspunten waarop ik dadelijk terugkom.
> Een ander perspectief op Boehme is dat mijns inziens (dit idee komt meen ik niet voor bij Loy) in de alternatieve stromingen in het Westen waarvan Boehme zo’n eminent voorbeeld is, de patronen en voorstellingen van het matriarchale denken en de matriarchale cultuur te vinden zouden zijn die door de opkomst van de patriarchale culturen op de tweede plaats zijn komen te staan, of zelfs naar de ondergrond verdwenen en misschien uit het oog verdwenen, of minstens onderdrukt. Daar ga ik hier niet verder op in, ik laat het bij een verwijzing naar mijn boek Voorbij het patriarchaat en het daar aangedragen materiaal. Zie ook op deze website Summary of lecture: Relation between religion, patriarchy and matriarchy, en Dissertation abstract: Androgyny historically and systematically in Western culture.
5. Yin-yang in het Westen: gnostiek en hermetica, alchemie, Boehme, Jung; het grote thema van de dualiteit en “niet-dualiteit”
Over de Westerse parallellen wil ik kort zijn; zij zijn de laatste decennia steeds beter gedocumenteerd (ik kan de geïntereseerde verwijzen naar de Bibliotheca Philosophica Hermetica in Amsterdam waar deze documentatie in overvloed aanwezig is, en naar de leerstoel ‘Geschiedenis van de hermetische filosofie en aanverwante stromingen’ aan de Universiteit van Amsterdam; verder zijn in de boeken van J. Slavenburg waardevolle informatie en veel verwijzingen te vinden). Die variëren van de hellenistische gnostiek en hermetica, via het oude onderscheid in het wereld- en mensbeeld tussen macro- en microkosmos, tot de alchemie en de analytische psychologie van Jung, en raken filosofie, kunst, literatuur en religie op vele punten en bij vele geesten. Toch zou je de samenhang onder een noemer kunnen brengen, denk ik, je zou dit hele complex de Westerse symboliek van yin en yang kunnen noemen. In ieder geval is het voor mij opvallend dat bijna overal de eenheid van de tegenstellingen in een of andere vorm een rol speelt, niet altijd even dominant als bij Jacob Boehme of de filosoof Hegel, maar ik durf de hypothese dat dit bijna overal een belangrijk aspect is, voorlopig overeind te houden. Misschien valt dat aspect bij sommigen als minder belangrijk of centraal te kenschetsen, maar in veel gevallen is het toch een aspect dat aantrekkingskracht heeft en in dat opzicht deel uitmaakt van een rode draad die door de (‘alternatieve’) Westerse tradities heen loopt. En wat de vergelijking met het yin-yang symbool aangaat: daarbij valt al direct de vergelijkbare dynamiek in de voorstelling op. De dynamische cirkel verbeeldt de krachten en de processen die zij met elkaar aangaan, als afbeelding en tegelijk uitsplitsing van de ene grond van de werkelijkheid. Dit is uitermate vergelijkbaar met de voorstellingen van Boehme.
En daarmee ben ik dan al midden in de Oosterse parallellen beland.
6. Niet-dualiteit en logica: het verschil met exclusief dualisme
Als je een afspraak maakt om je aan de regel te houden, dat je objectief onderscheid kunt maken tussen objecten en dat je de verbindingen ertussen eenduidig kunt definiëren, dan sluit je binnen die afspraak de mogelijkheid uit om niet-objectieve verbindingen te leggen of te erkennen tussen jezelf en de objectieve wereld die je zo definieert, of binnen die objectieve zo gedefinieerde wereld. In het beeld van de tegenstellingen van yin en yang, en in feite alle beelden of omschrijvingen van alle tegenstellingen, zit al de mogelijkheid om de tegenstellingen van binnenuit of van buiten af te bekijken, maar er is geen mogelijkheid om beide rationeel te combineren. Dat kan alleen intuïtief, door eenheid te zijn, ofwel door ‘in eenheid’ te doen. Zonder in filosofische details te treden is het eerste hoofdstuk van de De Dao Ching daar een prachtige illustratie van.
“De Dao* die vastgelegd** kan worden is niet de blijvende Dao,
De naam die genoemd kan worden is niet een blijvende naam.
Geen naam hebben is de grond van hemel en aarde,
Namen hebben is de moeder van de tienduizend aparte dingen.
Heb daarom nooit bedoelingen wil je het wonder zien,
Heb altijd bedoelingen wil je onderscheiden vormen zien.
Deze beide zaken, wonder en vormen, hebben dezelfde oorsprong,
Ofschoon verschillend van naam.
Hun gelijkheid wordt het mysterie genoemd:
Van mysterie tot mysterie: de poort van alle wonderen!”
* Letterlijk: hoogste weg
** Letterlijk: benoemd / gevolgd (zeg: tot object gemaakt buiten jezelf, zodat je het kunt beschouwen, hanteren en manipuleren als iets dat los van jou staat, iets objectiefs)
Ik herhaal nog eens wat ik eerder formuleerde als het verschil tussen een dualistische en een niet-dualistische benadering. Het is gebruikelijk om voor een wijze van omgang met tegenstellingen die deze laatste deels of geheel verabsoluteert, de termen dualisme of dualistisch te hanteren. En voor een wijze van omgang die deze niet verabsoluteert, de termen niet-dualisme of niet-dualistisch te hanteren. Dat biedt mijns inziens interessante aanknopingspunten.
(Zie hierover nu ook mijn excursie over dualisme naar aanleiding van de bespreking van een boek over Mani. Zie ook mijn bespreking van Renard, Non-dualisme.)
7. Niet-dualisme en de grondslagen van persoon en wereld: de ruimte voor verandering en niet-gehechtheid
Toch wil ik nog een ander voorbeeld geven van een op niet-dualisme gebaseerde uitspraak, namelijk het gezegde in het Mahayana-boeddhisme dat
“vorm is leegheid en leegheid is vorm”.
De kern van de boeddhistische leer van het niet-zelf en het niet-zijn is de vrijheid voor nieuwe ontwikkelingen. Oorspronkelijk een oppositie tegen de brahmaanse opperheerschappij van het zelf dat zich met God identificeert, werd deze visie van het niet-zelf en het niet-zijn later vruchtbaar uitgewerkt in een leer die de mogelijkheid van veranderingen open houdt en die begint met niet al te zeer gehecht zijn aan het nu bestaande. Tegelijk erkent de geciteerde uitspraak dat “vorm is leegheid en leegheid is vorm” voluit dat het in alle verandering en niet-gehechtheid wel degelijk gaat om dit concrete leven dat nu geleefd wordt, en niet om een vlucht uit de bestaande werkelijkheid naar een illusoire. Het niet-dualisme en het dualisme hebben elkaar dus hard nodig, of anders gezegd: veronderstellen elkaar ook weer.
De oosterse stromingen van de Advaita Vedanta, het Mahayana-boeddhisme en het taoïsme hebben diepe gedachten nagelaten over de tegenstellingen die we tegenkomen of creëren in ons bestaan, in onze waarneming, in ons denken en in ons handelen. En niet minder over hoe we met deze tegenstellingen vruchtbaar, dat wil zeggen zonder ze te verabsoluteren, om zouden kunnen leren gaan. De overeenkomsten met de filosofie van de eenheid van de tegenstellingen in het Westen zijn frappant. Ik hoop dat ik er aan toe kom – maar dat zal dan bij een andere gelegenheid zijn – dit verder toe te lichten en uit te werken. De kern van de parallellie heb ik u hiermee doorgegeven. En laat ik niet vergeten dat vele anderen hier ook al mee bezig zijn geweest, nog bezig zijn en blijven, en dat we naar de resultaten daarvan kunnen uitzien.
8. Samenvatting ter voorlopige afsluiting
Om ons te kunnen handhaven in een omgeving en een werkelijkheid van entropie, concurrentie en assimilatie hebben wij identiteit, vaste oriëntatiepunten en relaties en andere veiligheden en zekerheden nodig. Deze zijn echter niet absoluut van waarde; of liever dat zijn ze slechts in zoverre ze van waarde zijn. Veranderingen zijn voorwaarden voor ontwikkeling. Iedere ontwikkeling betekent verlies en winst. Een vruchtbare – dat wil zeggen niet rigide maar evenwichtig en open – omgang met ontwikkeling, en dus met de veiligheden en zekerheden die daar een steunende (tijdelijke) maar niet overheersende rol in zouden kunnen spelen, is dus van het grootste belang. Boehme en andere niet-dualisten hebben daarop terecht gewezen.
Toelichting van het ontstaan van deze tekst
Bovenstaande tekst is de provisorische uitwerking van een lezing uitgesproken voor het gezelschap ARIES, gelieerd aan de leerstoel ‘Geschiedenis van de hermetische filosofie en aanverwante stromingen’ aan de Universiteit van Amsterdam, op 4 oktober 2002. De formulering en de uitwerking zijn nog rudimentair; in de boeken van Loy is in vele opzichten meer uitleg te vinden (in de engelse taal, en op een pittig niveau). Ik streef naar een verdere uitwerking en onderbouwing zodra ik gelegenheid heb. Bij de lezing werden stellingen uitgereikt die hier ook zijn te vinden; zij vatten de lezing enigszins samen en spitsen haar enigszins toe en vullen haar aan. En zij bevatten de nodige literatuurverwijzingen! In feite wil ik met deze lezing en de bijbehorende stellingen niet meer doen dan dringend aandacht vragen voor een parallel of complex van parallellen die ik hier kort aanduidt maar die in de literatuur waarnaar ik verwijs uitvoerig behandeld worden. Zij bestaan werkelijk en er is materiaal om dat te onderbouwen en te bestuderen. Wie meer zoekt over een bepaald iets, hoeft alleen maar de verwijzingen te volgen en de literatuur te bekijken en eventueel bepaalde delen eruit te lezen of te bestuderen. Ik heb de verwijzingen zo concreet mogelijk gehouden. De uitwerking vindt u al in de genoemde boeken en andere teksten!
Het gaat overigens om op het eerste gezicht niet altijd gemakkelijke of toegankelijke thema’s; eerder is het een buitengewoon uitgebreid terrein waarin men zijn weg moet leren vinden, en daarbij kan er, in tweede instantie, grote herkenning en duidelijkheid ontstaan die ook nieuw licht werpt op ons dagelijks leven en onze dagelijkse visies, op de zaken die wij meestal voor vanzelfsprekend houden. Voor het Oosten is Loy daarbij een waardevolle gids (het Westen laat hij verre van onbesproken, maar streeft daarvan niet naar een samenvattend overzicht). Voor het Westen kan ik nog geen gids bedenken die de belangrijke systemen of de belangrijke elementen uit de verschillende systemen vergelijkt en indeelt op hun grote vooronderstellingen zoals Loy dat doet. Mijns inziens kan dat komen omdat de hele thematiek in het Westen nogal onderdrukt is, en omdat men zich in het Westen van de eigen vooronderstellingen vaak minder bewust lijkt. Zie de stellingen. Ik vermoed dat het verschil tussen Westerse personen die niets van herkenning in dit opzicht willen weten, en anderen die deze punten van herkenning eigenlijk als heel normaal ervaren, ligt in hun bewuste of onbewuste niet of wel openstaan voor het feit dat men nu eenmaal vanuit de eigen vooronderstellingen kijkt en redeneert. Bewust als men die vooronderstellingen wil handhaven en als uitgangspunt ook in deze zaken wil hanteren. Onbewust als men zich wellicht niet eens bewust is van de eigen vooronderstellingen. De kans op een echt gesprek staat of valt dus met de bereidheid om zich van de eigen vooronderstellingen bewust te zijn, en vervolgens om die eventueel te vergelijken met andere vooronderstellingen die in de eigen omgeving en traditie op het eerste gezicht wellicht minder belangrijk of dominant zijn maar op zichzelf daarom niet minder mogelijk of relevant. Het gaat duidelijk om het verkennen van leefwerelden, en net als bij andere vormen van kunst en cultuur ben je er niet altijd direct in thuis. Maar soms spreekt iets je aan en gaat er een wereld voor je open.
En dan is er nog een ander belangrijk punt: het gaat hier om kennis die kwetsbaar is, die de gevoelige kant van mensen raakt, en dat levert behalve allerlei varianten in uitingsvorm (taal en toon) ook beschermingsconstructies op (omwegen en uiterlijke vormen) die men soms eerst moet leren kennen om tot de kern door te kunnen dringen. Maar vergis u niet: de parallellen die u zelf herkent, en die ik u hier voorleg, zijn echte parallellen die groot inzicht bieden in zaken waar u en anderen zich niet ten onrechte voor interesseren! (Op de wijze waarop dit inzicht zich kan ontwikkelen, ga ik hier niet in. Dat is in wetenschappelijke kring weer anders dan bij individuele religieuze ontwikkeling, of dan bij een geestesschool of andere beweging van mensen die zich religieus verwant weten. Een verhaal of liever vele verhalen apart, met interessante wisselwerkingen met de sociale context. Eén criterium kan zijn welke hulp geboden wordt bij de vormgeving van het dagelijks leven, en een ander hoe elk perspectief uiteindelijk zijn opheffing en vervulling vindt in een geestelijke – en daarbij passende materiële – vernieuwing.)
Het nagesprek bij de lezing op 4 oktober leidde daarom – behalve tot herkenning – wellicht niet toevallig ook tot vragen over het verschil tussen een historische en een systematische benadering bij het trekken van culturele parallellen, en over de mogelijkheid van interculturele vergelijking überhaupt. Zelf ben ik voor de laatste in theorie niet beducht als daarmee zorgvuldig kan worden omgegaan; de vragen liggen dan eerder bij de eventuele praktische consequenties. En wat het genoemde verschil betreft: wij leken het erover eens dat een historische benadering onderscheiden moet worden van een systematische maar dat zij elkaar ook kunnen raken waar het om de vooronderstellingen van de paradigma’s gaat, zij het van de eigen benadering en cultuur zij het van die van anderen of andere culturen, en zeker waar het om interculturele vergelijking gaat. Het gaat mij bij een verdere uitwerking bepaald niet om het ten onrechte op één hoop gooien van te uiteenlopende zaken. Wel om het belang en de uitwerking van een niet vooringenomen, niet verabsoluterende, ‘niet-dualiserende’ of ‘niet-dualistische’ manier van kijken naar en aanpakken van zaken in tegenstelling tot een per definitie objectiverende, discriminerende manier.
Boudewijn Koole
Bij de lezing werden stellingen uitgereikt met literatuurverwijzingen. Wie de genoemde verwijzingen zorgvuldig doorneemt, zal vele concrete voorbeelden en uitwerkingen aantreffen van wat hierboven kort werd aangegeven.
(Toevoeging 15 februari 2005:) Onder meer in hoofdstuk 7 ‘Chinese vormen van verlichting’ en hoofdstuk 11 ‘De corruptie van de traditie’ van het zeer waardevolle boek van David Brazier, Het nieuwe boeddhisme: Suggesties voor een andere leefwijze, Rotterdam (Asoka) 2003, 316pp. geeft deze auteur de gevaren aan van wat hij denkt dat de non-dualistische opvatting van de boeddhistische verlichting is. Ik reageer daarop in mijn bespreking ervan (zie de link).