Boeken & artikelen

– Voor meer soorten publicaties zie het uitklapbare menu in de kolom links

Eenvoud en diepgang in en voorbij alle tegenstellingen (eenheid en complexiteit van alle tegendelen): Inleiding in het denken van Jacob Böhme: Over grond, systeem, processen en magie van alle bestaansvormen in de context van open bewustzijn en niet-tweeheid in West en Oost en van wijsheid en verlichting in Böhmes ‘Theoscopia’, Haarlem 2020, 303 blzz.

In dit boek wordt eerst een overzicht geboden van Böhme’s leven en omgeving, en van de achtergrond van zijn enorme schriftelijke productie. Het Woord vooraf schetst wat deze inleiding toevoegt aan, en waarin zij verschilt van de behandeling van Böhme’s visie op man en vrouw (Böhme zag de mens als beeld van God als in beginsel androgyn, ofwel manvrouwelijk) die de auteur eerder beschreef (zie verder naar onder: Man en vrouw zijn een). Zodoende komen vele systematische vragen scherp naar voren, want Böhme was niet alleen een spirituele gids, hij was ook een visionair filosoof, en wel een met enorme invloed op veel schrijvers, schilders en andere kunstenaars na hem, en speciaal de voorloper van Hegel en Marx met hun dialectische denkmodellen. In deze inleiding wordt de belangrijke plaats van Böhme in de traditie van het Westerse dialectische denken tot leven gebracht, van de oude Grieken als Herakleitos tot en met de moderne Hegel en Marx; impliciet worden de verschillen met andere stromingen behandeld met name het modern-wetenschappelijke denken. En ten slotte komen de overeenkomsten aan het licht met Oosterse denkwijzen die de plaats van de taal verduidelijken en relativeren (zoals ook Wittgenstein in de twintigste eeuw in het Westen deed). Kortom, fascinerende lectuur, zij het soms overweldigend voor wie van vaste betekenissen en eeuwige waarheden houdt. Waar kunnen we ons wel op baseren, op welke grond? En wat betekent het voor systeemdenkers dat alles ten allen tijd onderhevig is aan veranderingsprocessen? Geldt dat ook voor onze taal en ons bewustzijn? En is dit hoopvol of gevaarlijk? Böhme ging in zijn denken geen ‘tegenstelling’ uit de weg. Hoe verbond hij de werkelijkheid van die eindeloos veranderende tegenstellingen met de eenheid en dus eenvoud waarop hij durfde vertrouwen? Hoe verbond hij rationeel inzicht met boven-rationele intuïtie? Als systeemdenken afhangt van de rationele samenhangen die wij vast menen te (kunnen) stellen, en ervaren en inzien dat wij met systeemdenken niet uitkomen als het om de diepste en hoogste vragen gaat, hoe kunnen wij dan het beste omgaan met onze mogelijkheden om de natuur te beïnvloeden, met wetenschap en techniek? Welke rol kunnen wij spelen door evenwicht even belangrijk te vinden als splitsing en vereniging van krachten en stoffen? Hoe ver reikt ons bewustzijn en waar doen we er goed aan onze grenzen te zien zonder de verbinding met al het gekende, het vermoede en het nog niet gekende en vermoede te verliezen? In het verloop van de inleiding komen vele verwante en tegengestelde denkers en hun denkbeelden aan de orde. Inclusief nieuwe inzichten over de verhouding tussen man en vrouw in de oude Hebreeuwse tempelvoorstellingen en riten om het evenwicht jaarlijks te herstellen. Hoe verbinden wij opnieuw kern en omtrek, boven en beneden, en alle andere tegenstellingen of onderscheidingen? Aan de hand van Böhme en van uiteenlopende maar zeer verwante historische voorstellingen verkennen we al deze ideeën, en hun belang voor onze tijd en de toekomst van onze cultuur.

Jacob Böhme, THEOSCOPIA of de uiterst kostbare poort van het zien van God, Nederlandse vertaling, Inleidend nawoord en (verklarende) Noten door Boudewijn Koole, Haarlem (Rozekruis Pers) 2019, 102 pp.

Deze uitgave  is de pendant van mijn inleiding in het denken van Jacob Böhme (zie hierboven). Hoe zijn eenvoud (wetenschappelijk: eenheid) en complexiteit (psychologisch: diepgang) met elkaar verbonden? Böhme vond vanuit zijn eigen verlichtingservaring een antwoord: wie de ongrond heeft ervaren, het niets, weet des te beter wat de grond van alles is, van het iets. In dit kernachtige geschrift behandelt hij de oorsprong en betekenis van pijn en lijden, en van alle tegenstellingen. En laat zien hoe zelfs de meest ongrijpbare, onvoorstelbare verschijnselen toch beantwoorden aan een patroon. Zij het niet buiten de processen van hun splitsing, breuk en herstel om. Böhme inspireerde zowel vele spirituele, in het herstel van alomvattende ‘geestelijke’ eenheid geïnteresseerde mensen uit de christelijke en hermetische tradities als vele filosofen in Oost en West die nadachten over de ‘eenheid van alle tegenstellingen’ inclusief die van wat met taal gezegd kan worden en wat niet. Wat bedoelt Böhme precies met het zien van God? Kort gezegd: is dat mogelijk en zo ja, wat betekent het om te zien als God? Aan de vertaling is een uitgebreide toelichting in de vorm van noten bij de tekst toegevoegd.

‘De verbinding van de hoogste godheid met het menselijk leven op aarde zelf’ [de uitgever wijzigde mijn oorspronkelijke titel: ‘Het DNA van mens en wereld volgens Jacob Boehme, of: magie en systeem’], in het boekje: symposion ‘God is geestig’[:] Gilles Quispel: een eerbetoon aan de hermetische Gnosis, Haarlem (Rozekruis Pers) 2017, [= deel 38 in de Symposiumreeks,] 61-74

Een korte introductie van de belangrijkste inzichten van de beroemde filosoof als aankondiging van de publicaties over Jacob Boehme in 2019 van de vertaling van zijn samenvattende geschrift “Theoscopia” en in 2020 een uitvoerige inleiding in zijn denken, en vele artikelen over zijn invloed onder meer in Amsterdam in de Gouden Eeuw.

Wat Jezus werkelijk zei, Rotterdam (Synthese) 2012, met de kerngezegden van Jezus in kleur, 288pp.

Reconstructie van Jezus’ oorspronkelijke boodschap en van de manier waarop daarvan nogal sterk uiteenlopende boodschappen over Jezus werden gemaakt door zijn vereerders totdat na enkele eeuwen door bepaalde groepen voor lange tijd een synthese werd gemaakt ten koste van de andere groepen: “het christendom” dat afstand nam tot de (andere) Joden die het rabbijnse jodendom vorm gaven (een christendom dat zich niet meer Joods noemde en ook meer en meer afstand nam tot de Joodse christenen, wat de christenen in oorsprong vrijwel allemaal waren). N.B. Blogitems met discussie en verdere literatuur: (1) zie ‘Onderwerpen’ in de kolom linksboven, dan uitklappen: Wat Jezus werkelijk zei, (2) diverse latere Berichten in de kolom links onder het zoekvenster

Jacob Boehme, mysticus, spiritueel leraar en — systeemdenker, syllabus met teksten en illustraties van mijn cursus (met dezelfde titel) op de door de Stichting Filosofie Oost-West op 14 april 2012 in Utrecht georganiseerde lezingendag ; zie kopie van inleidende pagina’s en inhoudspagina: J Boehme syllabus 14-04-2012

‘Psyche en werkelijkheid: een boekbespreking’,

[bespreking van: Peter van Soest, Psyche en werkelijkheid: Perspectieven en grenzen van C.G. Jungs visie, 2004] in: Jung Bulletin j. 24 nr 2 mei 2007, 24-25

Inleidige [Inleiding]’,

in: Quidam, Erme Job[: het boek Job in het Zeeuws vertaald door Hans de Vos, pseudoniem: Quidam], met Inleidige [Inleiding] en Literatuurlieste [Literatuurlijst], (eigen uitgave) 2006, ix, 84pp. (te verkrijgen bij de auteur: Hans de Vos@Planet.nl (0113-649993)); pp. i-ix

Masao Abe, Zen en het Westerse denken (vertaling Boudewijn Koole), Kampen (Kok Agora)/Kapellen (Pelckmans) 1997, 228 pp.

Vertaling van de belangrijkste hoofdstukken uit het klassieke werk van de Japanse filosoof, dat zowel een voor ‘westerlingen’ toegankelijke presentatie biedt van de filosofie van Zen als een vruchtbare confrontatie van Oosters en Westers denken, onder meer in verband met verabsolutering van de subject-object verhouding, en het non-dualistische denken als mogelijk geneesmiddel daartegen. Abe was in de tweede helft van de twintigste eeuw tevens de belangrijkste boeddhistische dialoogpartner voor Westerse theologen. In dit boek worden vele basisvoorstellingen van het Oosterse, speciaal het boeddhistische denken glashelder verduidelijkt en vergeleken met Westerse denkbeelden. Dit levert buitengewoon rijke inzichten op in het een zowel als het ander. Inzichten die voor de toekomst van de wereld, onze cultuur en onze religie van het allergrootste belang zijn. (Zie over Zen en Oosters en Westers denken de aparte Literatuurlijst Zen en Oosters en Westers denken.)

Burton L. Mack, Wie schreven het Nieuwe Testament werkelijk?: Feiten, mythen en motieven (vertaling Boudewijn Koole), Deventer (Ankh-Hermes) 1997, 333 pp.

Wat was en is de fascinatie van de Bijbel, van het Oude en speciaal van het Nieuwe Testament? Wat waren de werkelijke inspiratiebronnen en motieven van de auteurs, wat waren de feiten en wat de mythen?
Als één ding met zekerheid van Jezus gezegd kan worden, is het dat hij niet de ‘stichter van het christendom’ was. Hoe kon het christendom dan zo’n succes hebben? Hoe verliep de aanpassing van Jezus’ ideeën aan de cultuur van de Grieken en de Romeinen?
Deze intrigerende kwesties zijn door Burton Mack overzichtelijk in kaart gebracht, zodat de lezer zelf van dichtbij meemaakt hoe de verschillende Bijbelboeken tot stand kwamen en hoe de vorming van de christelijke mythe en van de macht van de kerk in zijn werk gingen. Uit dit boek blijkt dat pas in de vierde eeuw het Nieuwe Testament, en de hele Bijbel hun definitieve vorm kregen. Voor die tijd was er geen Bijbel in de zin zoals wij die nu kennen, en evenmin een goed georganiseerde kerk of theologie.
Dit magistraal geschreven boek is voor iedereen bedoeld die geïnteresseerd is in de oorsprong van het christendom, in wat Jezus werkelijk leerde, in de achtergronden van het ontstaan van de christelijke Bijbel. En in de toekomst van onze cultuur.

Een kundige en informatieve bespreking van deze uitgave is: O. Mellink, ‘De mythen van Mack’, in: Interpretatie, december 1998, pp. 27-30. De slotzin: “Zijn durf om geen vraag ongesteld te laten, kan alleen maar geprezen worden.”
Opmerkelijk is dat Mack in dit boek ook een ruim aandacht schenkt aan het evangelie van Thomas (naast het oorspronkelijke boek Q). In een schrijven aan mij van 23 October 1997 naar aanleiding van de verschijning van deze vertaling zei mijn leermeester professor Gilles Quispel: ” Ik (…) ben natuurlijk blij met de positie van Thomas. Ik zelf zou meer nadruk leggen op Jeruzalem, Judees Christendom, Enkratisme en de historische Jezus. De hele ontwikkeling, die nu in gang is gezet, is van Utrecht uitgegaan.” Het is inderdaad opmerkelijk dat Mack in zijn boek zoveel aandacht aan het evangelie van Thomas schenkt, en het is ook een feit dat die ontwikkeling mede sterk van Utrecht uitgegaan is, door het levenswerk van Gilles Quispel via zijn nationale en internationale colleges en optredens, zijn publicaties, zijn leerlingen en zijn medewerking aan vele nationale en internationale TV-documentaires. Zie over het onderwerp ook mijn bespreking van Marcus Borg, Jezus: gezocht en onderzocht: De renaissance van het Jezus-onderzoek, Zoetermeer (Meinema) 1998, en van J. Slavenburg, Opus Posthuum: Een onthullende blik op het vroegste christendom (30-70 n.Chr.), Deventer (Ankh-Hermes) 2001, 203 pp.
Louter ter aanvulling van het beeld is ook interessant het boek van G. Lüdemann, Ketzer: Die andere Seite des frühen Christentums: Studienausgabe, Stuttgart (Radius) 1995, 264 pp. met literatuurverwijzingen en registers (dit boek is inmiddels ook in het Nederlands vertaald). Met name hoofdstuk 3 over de geschiedenis van de Joodse Jezusbeweging in Jeruzalem (en omgeving) in de eerste twee eeuwen. Alsmede, het hele boek door, veel interessante feiten en overzichten en literatuurverwijzingen over de geschiedenis van de vroegste christelijke bewegingen (inclusief Jezus – begin van hoofdstuk 10 – en Paulus), al moet gezegd worden dat hij nauwelijks recht doet aan het in de vorige eeuw nieuw ontdekte materiaal van Nag Hammadi, wat een grote omissie genoemd moet worden. Een belangrijk bezwaar is verder dat Lüdemann zich vrijwel geheel tot joodse en christelijke bronnen beperkt; met andere woorden: de hele maatschappelijke context (de hierboven genoemde Borg is hierover juist zeer uitvoerig, althans wat Palestina betreft) en de verdere religieuze context ontbreken ook grotendeels in zijn interpretaties. Bij wijze van spreken alsof hij zeer uitgebreid schrijft over de religieuze ontwikkelingen onder conservatieve en liberale immigranten van islamitische herkomst (in Europa in onze tijd) zonder iets te zeggen over de context van de maatschappelijke en cultuurveranderingen in de Westerse (Europese) en Derde Wereld in het algemeen, en zonder vergelijking met andere actuele religieuze bewegingen. Zijn weergave van de wel gebruikte bronnen en zijn benadering zijn echter integer en verdienstelijk. Hij maakt een prettige en kritische indruk (al lijkt hij mij in de selectie van onderwerpen en visies een aantal impliciete keuzes te maken die hij niet verantwoordt: wellicht iets te eenzijdig passend bij actuele ‘kerkelijke’ en theologische tradities waaruit hij voortkomt).
Zie nu ook mijn lezing over Jezus, Thomas en het latere christendom: spirituele verlichting en maatschappelijke solidariteit.

Dogen Kigen, De Schatkamer van het Oog van de Ware Leer: Eerste selectie uit de Shobogenzo, met toelichtende informatie. Met een aanhangsel ‘Dogen over Boeddhanatuur’ (Prof. Masao Abe); Vertaling, inleiding en bezorging van de noten: B. Koole; SECOND PRINTING with a new note ‘Verlichting en taal in Oost en West’ (231-238), [Rotterdam] (Asoka) 2017, 264 pp.

In dit wereldwijd erkende godsdienstfilosofische en literaire hoogtepunt van het Japanse Zenboeddhisme zijn vele elementen samen- en tot uitdrukking gebracht die kenmerkend zijn voor het Oosterse, het boeddhistische en speciaal het Zenboeddhistische denken, terwijl tegelijkertijd de voorrang van de levenspraktijk wordt gehandhaafd. Onderdeel van deze elementen zijn hoe de werkelijkheid altijd als polariteit wordt ervaren en hoe niettemin de eenheid van de werkelijkheid gerealiseerd kan worden (eenheid-in-tweeheid), waarbij de ‘nietsheid’ een belangrijke rol speelt. Dit boek is ook van belang voor hen die de Oosterse wijze van omgaan met polariteiten en dualiteiten willen vergelijken met Westerse en omgekeerd. Dezelfde thema’s – niet-dualiteit of non-dualisme – blijken in Oost en West een rol te spelen.
Zie ook: A. Van den Braembussche, ‘De taal van het onzegbare: Een ontmoeting tussen Dogen en Derrida’, in: Filosofie 16/4 (2006) 4-8

Voorbij het patriarchaat: tegenbeelden van de westerse kultuur: de relatie van westerse spirituele tradities tot de fundamenten van de kultuur; Kampen (Kok Agora) 1989; 222 pp.

Opstellen over de rol van androgynie in de cultuur. Duidelijk wordt dat de Westerse cultuur bij tweedelingen zoals man-vrouw, verstand-gevoel, God-mens voorrang heeft gegeven aan de ene boven de andere pool en dit tot basis van de cultuur heeft gemaakt (het heersende verbond van patriarchaat en rationalisme). Naast een verduidelijking van de oorsprong hiervan (bij de joodse filosoof Philo van Alexandrië kort na het begin van onze jaartelling ) worden vele voorbeelden gegeven van alternatieve mogelijkheden in de religie (in de joodse en christelijke gnosis, onder meer de evangeliën van Thomas en Philippus, en natuurlijk bij Jacob Boehme), de literatuur (bijvoorbeeld ook Gerard Reve) en de kunst, zodat duidelijk wordt dat wij op dit gebied nog steeds nieuwe keuzes kunnen maken.

‘Androgynie in de westerse kultuur’ en ‘Sporen van God de Moeder – Maria, Jezus, Sophia – in het christendom’

in het Jaarboek van de Interdisciplinaire Vereniging voor Analytische Psychologie (1988, 132-154; 1989, 52-95).; ook opgenomen in Voorbij het patriarchaat

‘Androgynie bij Jacob Boehme’,

in: G. Quispel (red.), Gnosis: de derde component van de Europese cultuurtraditie, Utrecht (Hes) 1988 1e en 2e druk (143-164, een samenvatting van de voorstellingswereld van Jacob Boehme, in het bijzonder de androgynie, met opsomming van belangrijke parallellen c.q. van de historische en culturele betekenis); ook opgenomen in Voorbij het patriarchaat

Man en vrouw zijn een: De androgynie in het Christendom, in het bijzonder bij Jacob Boehme; Utrecht (Hes) 1986; 341 pp.; [met titel en uitgebreide ‘summary’ in het Engels]; = proefschrift Rijksuniversiteit te Utrecht 11 september 1986; met voorwoord van de auteur; met XXIV Stellingen los bijgevoegd; [daarnaast tegelijkertijd bij dezelfde uitgever een handelsuitgave met dezelfde tekst maar met voorwoord van G. Quispel en zonder Stellingen] [Deze publikatie werd mogelijk gemaakt door de Bibliotheca Philosophica Hermetica in Amsterdam]

Overzicht van de verhouding tussen het mannelijke en het vrouwelijke als symbool van eenheid-in-tweeheid in het christendom, speciaal bij de verlichte schoenmaker-filosoof Jacob Boehme wiens grote invloed op vele religieuze, literaire en artistieke stromingen in de laatste eeuwen in Europa en Amerika een indrukwekkend bewijs is van de kracht en de actuele betekenis van de gnostieke traditie uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. De oorsprong van de androgynie is God: de mens is naar het beeld van God geschapen. Als eenheid-in-tweeheid is de androgynie tevens een sterk levensbeschouwelijke symboliek, zowel spiritueel als filosofisch. Deze symboliek vertoont parallellen met Oosters denken. Zie uitgebreide ‘summary’ in het Engels.

Eenheid van tegenstellingen en werkelijkheidszin: een oriëntatie in verband met Karl Marx’ Parijse Manuskripten, [doctoraalscriptie filosofie Universiteit van Amsterdam,] Tiel [z.u.] januari 1977, 75 pp.

Met deze afstudeerscriptie voor het doctoraalvak metafysica begon mijn onderzoek naar en verheldering van het thema van de dialectiek in West en Oost. Marx ontving het thema via Hegel van Böhme, wiens visies en denken mijn hoofdonderwerp zijn geworden. De ruimte om mijn weg te zoeken werd geïnspireerd door hoogleraar ontologie en metafysica Otto Duintjer, die op zijn beurt gepromoveerd was bij C.A. van Peursen op de vraag naar het transcendentale bij Kant en Heidegger – dit om aan te geven welke dimensies mijn studie naar de dialectiek van Marx kreeg. Behalve Kant, Wittgenstein en Heidegger bij Duintjer studeerde ik ook Lévinas en sociale filosofie bij Theo de Boer.

In mijn recentste boek Eenvoud en diepgang in en voorbij alle tegenstellingen (inleiding in het denken van Böhme, 2020, zie helemaal bovenaan deze pagina) komen alle lijnen pas echt samen. Onderweg ontving ik veel steun van Gilles Quispel bij wie ik promoveerde op de eenheid van man en vrouw (androgynie) in het christendom, met zijn Hebreeuwse, Joodse en Griekse achtergronden, een thema dat in de gnostiek, de hermetica en de Joodse mystiek en zo ook bij Jacob Böhme een grote rol speelde als onderdeel van de eenheid (of het samenvallen) van alle tegenstellingen: in de middeleeuwen bekend als de coincidentia oppositorum (ook te vertalen als: het samenvallen van de tegengestelden). De vraag die in mijn recentste boek naar voren komt is: uitgaande van dit thema, kunnen we dan verandering of systeem het meest fundamentele noemen, en welke rol speelt het aanduiden of vastleggen van deze vraag en deze thematiek in taal dan hierbij? En omdat de werkelijkheid zelf inclusief tijd en eeuwigheid, ruimte en punt, altijd meer omvat dan onze tijdelijke en ruimtelijke verwoording ervan, welke mogelijkheden biedt dit dan voor en welke beperkingen legt dit dan op aan al ons zijn, niet-zijn, bewustzijn en niet-bewustzijn, en de overgangen daartussen? Uiteindelijk is luisteren en openstaan het eerste, en interpreteren of samenvatten altijd voorlopig. Van Otto Duintjer leerde ik dat de uiterst fundamentele modi van toelaten en loslaten – vanuit en naar alle richtingen – aangeven hoe (on)beperkt ik ben en hoe (on)beperkt ik omga met respect voor alles wat zich aandient, wat ik mag en kan toelaten en loslaten. Waarbij zowel oneindige mogelijkheden als begrenzingen van alle andere entiteiten en bewust zijnden in het geding zijn, zonder de band met al die andere te hoeven miskennen. Begrenzing en openheid veronderstellen elkaar volledig in oneindige processen, inclusief de pijn en het lijden ervan zonder welke wij niets zouden kunnen ervaren, om met Böhme te  spreken. En ook dat mogen wij loslaten, onderdeel van een geheel zijnde dat ‘ons’ (u en mij en ieder voor wie dit geldt) ook omvat als wij ons de greep van ons ik en ons ik zelf loslaten. Gelatenheid in de zin van Eckehart betekent niet per se en allereerst passiviteit, maar open staan voor alles wat zich aandient en ons daartoe (laten) verhouden. Niet bij voorbaat ingrijpen op basis van het eigen vooroordeel maar de ander en het andere helemaal serieus nemen, en vervolgens soms ook handelen als dat iets goeds of het goede lijkt in te houden en te brengen.