Kernwoorden: aandacht, aantrekkelijk, aarde, achtergrond, alfabet, antwoord, arbeid, argumenten, Augustinus, auteurs, begrenzingen, betoog, betooglijn, Bijbel, Bijbellezen, Bijbellezing, binnenzak, bombardement, Cassianus, christendom, coach, computers, conclusie, cultuur, direct, dwangarbeid, eenvoud, eigenlijke, ervaring, Etty Hillesum, Fibonacci, filosofisch, formaat, gangbare, gebonden, gebruik, geleefde, Ger Groot, geschriften ervaring eenwording eenheid armen biografie bijbel zien waarnemingen voorbeelden vormen vrijheid spiraalsgewijze spiritualiteit Spanje Spaanse psychologisch rooms-katholieke nonnenklooster, getallenreeksen, gewelddadigheid, grond, grondslag, hebbeding, helder, heldere, Ilse Bulhof, inspirerend, kapitalisme, kennen, kijken, lectio divina, leraar, leven, lezer, lezing, misbruik, mysteriescholen, natuurlijk, Nawoord, niet-christelijke, niet-dualistische, Nieuwe Testament, oefenen, oefening, omvorming, onderricht, onderwerp, Oosterse, Origenes, parallellen, primaat, proefschrift, raadselspreuk, realisering, reciteren, rol, Septuaginta, slimheid, spiritualiteit, tegenstelling, tekst, teksten, Tenach, theologen, theologie, traditie, vakgebieden, variatie, verwerkelijking, visualisering, vragen, vroeg-christelijke, waarheid, werkelijkheid, Westerse, weten, wetenschappelijke, Wim Reedijk, wisselwerking, woestijnvaders, zelfregulerende, Zuid-Afrika, zuiver lezen, zuivere, zuiverheid, zwijgen
Onder meer op deze pagina:
Inleiding
Dit boek is bijzonder interessant. Het is een (naar ik aanneem niet al te ingrijpend) verbeterde uitgave van het academische proefschrift en tegelijk opmerkelijk goed leesbaar. Niet dat het van de lezer geen inspanning vraagt, en ook ontbreken de verwijzende en soms boeiende noten niet die in wetenschappelijke teksten vereist zijn. Maar wie bereid is zijn nieuwsgierigheid en intellect erop los te laten, merkt met plezier dat de auteur een opzet volgt en tot redeneringen komt waar een duidelijke, ik zou zeggen vrijwel smetteloze, lijn in zit. De auteur is zich daar ook heel goed van bewust. Niet alleen kapt hij kort zijwegen af wanneer hij dat in het kader van zijn vooropgezette betoog nodig oordeelt.
Tegelijk geeft hij er aan het eind van zijn betoog blijk van dat het boek voor de gangbare theologiebeoefening als wetenschap grote uitdagingen formuleert, die een niet malse kritiek impliceren. Hij betoont dan overigens zijn respect aan die gangbare theologiebeoefening. We kunnen inderdaad zeggen dat wetenschappelijk gezien de bijdrage van dit boek vooral gelegen is in een “Wetenschappelijke rehabilitatie van de lectio divina” zoals het kopje luidt van de pagina’s 10-14. En laten we er direct bij zeggen: dat komt neer op een relativering van minder ‘spirituele’ – want minder individuele! – Bijbellezingen.
Hoewel ik de auteur al een kleine twintig jaar niet gezien heb, heb ik hem eerder ontmoet. Namelijk als deskundige op het gebied van Joods Bijbellezen, toen ik in 1988 als cursusleider op het vormingscentrum Kerk en Wereld enkele series cursussen over dat onderwerp heb georganiseerd, het laatst in voorjaar 1989. Boeiend om in dit werk de persoon met wie ik zoveel jaren geleden samenwerkte, tussen de regels opnieuw te ontmoeten in dit diepgravende en heldere boek.
Lectio divina en hoofdlijn
“Lectio divina” is de wijze waarop de vroegchristelijke woestijnvaders de Bijbel lazen; de Bijbel en het geestelijke proces van de woestijnvaders vormen het eigenlijke onderwerp, zij het in de context van gevestigde traditie van de theologische hermeneutiek. Deze wetenschap van het uitleggen van de Bijbel is een uiteraard belangrijk en vaak niet eenvoudig onderwerp, omdat er zoveel mee staat of valt en omdat er zoveel (te weten ook een grote variatie aan vakgebieden en onderwerpen) aan vast zit. Des te prettiger dat de gevolgde betooglijn zo helder is.
textalinea
Die lectio divina komt in de uitleg van Reedijk – via een uitleg van de geschriften van Cassianus die er goed mee bekend was en haar propageerde – neer op het primaat van de ‘praktijk’ boven de ’theorie’. Daarbij staat theorie (uiteraard in onderlinge wisselwerking met praktijk) als uit de Griekse traditie stammend en hier op een speciaal onderwerp toegepast begrip voor het ontdekken van en zich laten omvormen door (“de betekenis van”) de teksten van de Bijbel.
Overigens las men de Bijbel nauwelijks met een tekst voor zich (want die waren erg kostbaar en maar weinig in getal) maar nadat men teksten van buiten had geleerd, kon men die in zichzelf of hardop reciteren.
En die omvorming vond dan plaats in de zin dat wie zijn hart en leven zuiverde, en zich daarbij door de teksten van de Bijbel liet helpen, die betekenis in zijn leven realiseerde.
Dit primaat van de praktijk wordt in zijn historische context toegelicht en vergeleken met de standpunten van andere kerkvaders als Origenes en Augustinus. Vervolgens loopt Reedijk in zijn boek een heel theologisch parkoers af om te laten zien wat de betekenis van de rehabilitatie van de lectio divina voor de theologie inhoudt. En ook dat komt neer op het primaat van de praktijk. Een zuiver levend mens kan zuiver lezen, en omgekeerd. Maar dat is nooit af en dus een kwestie van levenslang blijven oefenen en rijper worden. Nog sterker, men kan de eigenlijke betekenis – dat waar het ten diepste in het leven, in de lezing van de Bijbel om gaat – alleen maar persoonlijk vinden, door die steeds dieper te realiseren. Reedijk laat indrukwekkend zien dat leerlingen van de woestijnvaders zo geholpen werden dat zij geen direct antwoord kregen op hun beginvragen maar gaandeweg en al doende (!) er zelf achter kwamen dat het om het leven in liefde en zuiverheid zelf ging, en wel in de persoonlijke vorm van die betreffende leerling en niet volgens een voorgeschreven collectief patroon (al is een inbedding in de gemeenschap niet afwezig). Dat is – of lijkt op het eerste gezicht vanuit de gangbare visies in onze Westerse cultuur – inderdaad nogal zeldzaam.
Wie begint met het ‘simpele’ rijtje van conclusies op p. 253 te lezen, zou zich oppervlakkig af kunnen vragen of dat nu alles is. Maar wie de pagina’s direct daarvoor heeft gelezen, snapt de clou die in de bescheiden formuleringen van Reedijk zit. Het gaat hier inderdaad om iets heel diepgaands, iets heel bijzonders, de diepe transformatie die een lezer van de bijbel – levend kind van God – kan doormaken in de richting van een leven in liefde en verbondenheid met God en de schepping. Een transformatie die zo iets als innerlijk leeg worden veronderstelt en beoefent, en de vruchten daarvan plukt en levert.
Voor wie zich net als ik al langer in dat spoor ophield, natuurlijk met vallen en opstaan en niet zonder het uitproberen van in onze omgeving – dus in de hier en nu dominerende kerken en theologieën – minder gangbare tradities uit het verleden of uit minder bekende windstreken, is zo’n conclusie koren op de molen. Alleen is het een wonderlijke ervaring om te bemerken dat de auteur een enorme aanloop gebruikt – en in die aanloop uitsluitend gebruik maakt van wetenschappelijke argumenten, allemaal even duidelijk en vriendelijk gepresenteerd, maar zoals gezegd met een ijzeren logica – om dan aan het eind in slechts enkele bladzijden terug te verwijzen naar zijn vertrekpunt en zijn conclusie te trekken, die hard aankomt. Zoals ik me voorstel dat bij een basketbalwedstrijd na een grote variatie aan patronen en bewegingen de bal uiteindelijk in de buurt van de basket komt en jawel, het beslissende punt is nog gescoord ook! Voor wie bekend zijn met het gebruik van raadselspreuken in spiritueel onderricht: dit boek en dit betoog lijken op een Zen-koan. Want al doende om de betekenis van het raadsel voor jezelf te achterhalen kom je niet alleen alle patronen en variaties tegen die een onderdeel van jouw antwoord zouden kunnen zijn of dat in het verleden zijn geweest, gaat het er om je eigen antwoord – een geleefd antwoord – te vinden. Koan dan niet alleen meer in de zin van raadselspreuk op zichzelf maar van de combinatie van inzicht, ervaring, geleefd leven en geleefde werkelijkheid die boven alles lijkt uit te stijgen, of die de grond van alles raakt. Kortom – in mijn gelegenheidswoorden – het geraakt worden door en het doorgeven van de Ene die (of in de taal van anderen van het Ene dat) de bron vormt van ons bestaan. Niet dat taal toereikend is om voor eens en altijd te formuleren wat dat inhoudt!
Eerlijk gezegd moet ik toegeven dat vergeleken met de enorme kracht van de conclusie en de mogelijke waarde ervan, de presentatie uiterst rustig en gebalanceerd is, en alle aandacht naar de betooglijn, de illustraties en de onderbouwing gaat, op voor de lezer herkenbare en controleerbare wetenschappelijke wijze. Het vruchtbaarst is het boek voor degenen die niet alleen genieten willen van de onderbouwing van de informatie uit secundaire literatuur, maar die het betoog tot zich door laten dringen, een betoog dat bijna verstopt zit in de rustige presentatie. Vandaar natuurlijk dat de conclusie zo hard aankomt op het moment dat die tot je doordringt!
Vragen
Ik heb wat vragen na lezing van dit mogelijk erg nuttige en leesbare geschrift. Voor een gemiddelde geïnteresseerde lezer lijken mij vele nieuwe vragen mogelijk. Die te maken hebben met de praktijk van het leven – als ‘bijbellezer’ en vooral als naar zuiverheid, liefde en menselijkheid strevende ‘geïnspireerde’ mens – nu. Enkele van die vragen kan ik misschien al beginnen te formuleren: Hoe leefden en dachten de woestijnvaders gewoonlijk? In welke culturele context staat dat? Wat betekende zuiver leven voor de woestijnvaders? Maakte het verschil of zij in Syrië, Egypte of nog elders woonden? En in de bijbel? Hoe verhoudt hun lezing zich tot de spirituele ontwikkelingsmodellen van de niet-christelijke en christelijke mysteriescholen en van de gnostici, evenals van de katholieke christenen (van wie alleen Augustinus behandeld wordt)?
En hoe verhoudt zich de grote waarde van de hier gerehabiliteerde lees- en leefvorm van de lectio divina tot vergelijkbare strategieën in andere culturen en religies? Het is niet moeilijk parallellen te vinden op punten als de rol van het zwijgen, van de leraar, van de ontlediging, van een ‘socratische’ wijze van praktisch (!) onderricht enzovoort. Des te waardevoller dat Wim Reedijk die vergelijkingsmogelijkheid helpt scheppen. Welke maatschappelijke – of liever sociologische – aspecten en vooronderstellingen moeten bij dit alles niet uit het oog verloren worden? Past de leeswijze van de woestijnvaders bij hun rol van spirituele “virtuozen” zoals XXX sommige sociologen de rol van maatschappelijk “vrijgestelde” monniken en nonnen omschrijven?
Mogelijk nog vele andere vragen zijn te stellen. Daar geeft dit boek dus goede aanleiding toe. Tussen haakjes: boeiend ook om in dit boek de opmerking terug te vinden dat de lectio divina op sommige punten – het centraal stellen van de lezer en niet van de inhoud sec – lijkt op de gereformeerde bevindelijkheid! In dit verband kan ik ook verwijzen naar het proefschrift over de uit dezelfde sfeer als de woestijnvaders stammende Macarius en zijn invloed in de Nederlanden van J.H. van de Bank aan de Universiteit van Utrecht, al weer enkele decennia geleden, dat ook een aantal parallellen signaleerde.
Implicaties (Nawoord)
Vervolgens kom ik – in de lijn van de vraag naar de realisering en uitwerking van wat Reedijk op het oog heeft – op het Nawoord van Ilse Bulhof, dat gezien de ondertitel ervan ‘implicaties en consequenties’ behandelt. Ilse Bulhof signaleert de grotere context van de door Wim Reedijk voorgestane heroriëntatie.
De geschiedenis van onze filosofie laat zien dat we al op weg zijn van een door wetenschappelijke deskundigen, waaronder theologen, geleide cultuur en bestuurde samenleving naar een die rekenschap geeft van onze primaire verbondenheid niet alleen met onze eigen cultuur en samenleving maar met heel de natuur, met heel de wereld. En zij werkt dat uit met een aantal werkelijk prachtige voorbeelden die erg tot de verbeelding spreken. Het is duidelijk dat zij hartstochtelijk de verkenning en realisering van die nieuwe richting voorstaat. En dat zij de vragen die dat voor theologie en voor de wetenschap in het algemeen oplevert, scherp in kaart brengt. Een redactioneel kleinigheidje: in het Nawoord zijn – overigens zelden storend – meer redactionele restfoutjes te vinden dan in heel het verdere boek, jammer dat de uitgever hier niet verder kwam! Er staat tegenover dat professor Bulhof al even helder formuleert en leesbaar schrijft als Wim Reedijk, en dat is genieten geblazen bij zulke fundamentele zaken als waar zij het hier over heeft. Een kluif van kwaliteit voor wie de schoen past.
Wat de relatie van het Nawoord tot de hoofdtekst verder moge zijn – of die als een wetenschappelijke ondersteuning bedoeld is of als meer persoonlijk, of als beide, wat in deze context uiteraard heel goed kan! – doet er wellicht in eerste instantie minder toe dan de argumenten: die versterken elkaar in aanzienlijke mate. Zo sterk dat het opnieuw tot vragen en uitdagingen aanleiding geeft. Ik noem in ieder geval een enkele die mij opvalt: evenals Reedijk stelt zij nergens aan de orde of de dragers van die ontwikkeling een (sociologisch) herkenbaar verband vertonen, of er een zouden moeten aangaan, om realisering in de beoogde richting van de grond te krijgen. Spiritualiteit is immers niet los verkrijgbaar van haar sociale en culturele setting, zelfs al beperkt die zich tot een leraar en een leerling. Bulhof biedt overigens al veel om over na te denken. Bijvoorbeeld over welke houding adequaat kan zijn tegenover mogelijke rampen die op ons af zouden kunnen komen. En over hoe we mogelijk van de zelfoverschatting af komen die in de Westerse cultuur aanwezig lijkt als het om de krachten van het wetenschappelijke subject en onze heerschappij over natuur en wereld gaat.
Een ding weet ik zeker: het gaat de auteurs van dit heldere en inspirerende boek om het geleefde leven zelf, ook qua effectief taalgebruik en ook qua mogelijke waarde van het zwijgen. En dat ervaar ik als een verademing. Ik zou er voor pleiten dat in ieder geval de praktische implicaties van deze denkrichting – te weten als leefrichting, als mogelijke leefpraktijk – voor onze tijd nog verder naar voren werden gebracht. Zoals Reedijk in zijn prachtige slotakkoord prijsgeeft, is het luisteren naar het ‘spirituele alfabet’ van de zogenaamde ongeletterden en eenvoudigen vaak zinvoller dan louter rationele wetenschappelijke kennisoverdracht, zij het dat die hier en elders soms erg goed van pas kan komen. Zeker als er zo helder geformuleerd wordt als door deze beide auteurs, al ontkomt dan niemand aan wat filosofisch, taalkundig en historisch graaf- en ciseleerwerk. Want anders begrijpen we niet meer over welke vooronderstellingen van bestaande ideeën en praktijken en over welke mogelijke nieuwe we praten.
Eindoordeel
Het spannendste wat ik na lezing van dit boek overhoud is – als ik mij niet vergis – de onthutsende of liever bevrijdende conclusie dat hier twee Westerse theologisch – en filosofisch – onderlegde auteurs geheel op basis van Westers materiaal en Westerse werkwijzen erkennen en bepleiten dat ieder die de Bijbel (en wat mij betreft: welke spirituele tekst dan ook en zelfs welk verschijnsel – welk onderdeel van de hele werkelijkheid – dan ook, zij het niet in exclusieve maar in inclusieve, dus verwijzende zin) zuiver wil lezen niet alleen gebaat is bij het luisteren naar het alfabet dat eenvoudige maar zuiverder geworden, dus levenswijze en zuivere “Bijbellezers” al doende – zo zuiver mogelijk levend en lezend, in blijvende wisselwerking die nooit af is en steeds tot nieuwe verwerkelijkingen leidt – maar ook pas tot echte verwerkelijking komt als hij een eigen – persoonlijk uniek – ‘alfabet ontwikkelt’ in de zin van zijn persoonlijke weerspiegeling van het beeld van God (deze laatste uitdrukking is natuurlijk Westers maar kan heel goed basis zijn voor een gesprek in meer dan een cultuurkring). En lees voor hij en zijn s.v.p. ook zij en haar!
Voor kenners hoeft het geen betoog dat we hier helemaal in de lijn zitten van een indrukwekkende Westerse Godzoeker, de schoenmaker-mysticus Jacob Boehme, die met verschillende andere verwanten op deze site vertegenwoordigd is. Maar wellicht ook in de lijn van het niet-dualistische denken waar het besproken boek toch minstens vlak langs scheert in zijn waardering van spirituele tradities. Als Wim Reedijk als voorbeelden van Bijbellezing die past bij zijn betoog de feministisch-theologische en bevrijdingstheologische lezing van de Bijbel noemt dan voeg ik hieraan graag mijn suggestie voor een niet-dualistische Bijbellezing en van de Westerse religieuze traditie (zie in het bijzonder Stelling 4) toe. Beide auteurs verwijzen zelf trouwens kort naar het bestaan van Oosterse tradities als de boeddhistische.
Voor velen zal het ter discussie stellen van de exclusiviteit van de Bijbel – al zijn daar meer varianten van, zelfs binnen het christendom! – of van de christelijke of van nog beperktere tradities, niet bespreekbaar zijn. Daar heb ik geen probleem zolang de keuze voor een bepaalde tekst of tekstverzameling of voor een bepaalde traditie een verstandige zelfbeperking kan zijn. Zo zijn de canons van de diverse “bijbels” (de joodse Tenach en Septuagint en de diverse christelijke, die het Nieuwe Testament en eventueel ook andere of minder boeken omvatten dan dat Nieuwe Testament) ook gewoon ontstaan: als verstandig bedoelde maar menselijke beslissingen. En net als de Joodse “Bijbel” niet het einde van iedere spirituele ontwikkeling betekende of van iedere productie van waardevolle spirituele teksten, te weten bijvoorbeeld die van de christelijke en islamitische tradities erna, zo hoeven we niet te doen of wij al zeker weten dat na het Nieuwe Testament, na “de” Bijbel dus, geen waardevolle nieuwe spirituele teksten zijn verschenen. Het belang van deze constatering in deze context is dat het ontwikkelen van een persoonlijk alfabet in bovengenoemde zin niet gebonden is aan de kennis van één bepaalde traditie of het gebruik van één bepaalde verzameling “heilige schriften”. Wie zich tot een bepaalde verzameling beperkt doet daar niets verkeerds mee, maar het blijkt dat ieder die zuiver wil lezen en ieder die zuiver wil leven, kan leren van ieder ander die dat doet, omdat dat een persoonlijke zaak is, omdat het vooral gaat om het luisterend lezen en leven en het tot uitdrukking brengen van de zuiverheid – misschien minder in de zin van volmaakte heiligheid dan van respectvolle aandacht en respectvol gedrag -, kortom van zuivere liefde en zuivere verbondenheid die als levende ervaring en als verwerkelijkte mogelijkheid van leven onthuld is.
En het is wel duidelijk dat van bijvoorbeeld Oosterse tradities ook, nog of voor het eerst heel wat geleerd kan worden. De wijze waarop de 13e-eeuwse Zen-meester Dogen Kigen zijn stelling “oefening is verwerkelijking; verwerkelijking is oefening” uitwerkt, sluit vrijwel naadloos aan bij Cassianus’ visie op de relatie van Bijbellezen en zuiver leven, zeer globaal te omschrijven als het primaat van de “praktijk” in de wisselwerking met de “theorie”.
Dit boek is voor mij aanleiding te hopen dat de praktijk van de christelijke woestijnvaders die hier onthuld wordt, haar waarde als inspirerend voorbeeld en als geleefd inzicht verder zal bewijzen. Evenals die van de vele andere Westerse – vaak bij velen onbekende – wandelaars op de het spirituele pad (waarvan ik enkele voorbeelden ook op deze site verzamelde en vermeldde).