I Zeer korte inhoud, en samengevatte reactie
Twee grote blijvende schatten zijn het die in dit boek te vinden zijn. De eerste is er een op het gebied van onze kennis van het verleden. De tweede is er een die de betekenis van dat verleden voor de toekomst betreft. Daarnaast is er nog een derde, het genoegen van het lezen van dit boek, maar omdat die – hoewel belangrijk – van meer voorbijgaande aard is en verder hoogstens een prettige herinnering oplevert, laat ik die hier rusten. Zij het dat ik terloops misschien even op de wijze van presenteren van de kennis terecht kom als ik de twee eerste schatten toelicht.
Over de tweede schat wil ik hier alvast zeggen dat de feiten en visies in dit boek op zichzelf al aanleiding zullen geven tot allerlei nieuwe interpretaties en visies bij de lezeres en lezer over objectieve zaken als hoe het verleden er nu werkelijk uit gezien kan hebben en dat dit invloed kan en zal hebben op hoe wij in de toekomst naar dat verleden kijken. Maar er is een nog invloedrijker aspect voor de toekomst. Dit boek gaat in diverse opzichten over onderwerpen – ik zal er hieronder enkele noemen, zoals de verhouding tussen vrouwen en mannen, maar zij zullen pas ten volle zichtbaar en voelbaar zijn voor wie het boek zelf helemaal leest en verwerkt – die iedere lezeres en lezer persoonlijk raken, en als je persoonlijk geraakt wordt, is er altijd iets om je af te vragen wat er ten diepste aan de hand is met je en wat je ‘daarmee’ wilt en kunt. En het lijkt mij dat dat de toekomst nog veel meer verandert dan alleen een andere visie op het verleden.
Soms krijg ik overigens heel even de indruk dat de schrijfster mannen minder dan vrouwen aanspreekt op het feit dat de handvatten en sleutels en wegen en mogelijkheden die zij noemt, ook mannen gelden. Daar kan ik me gezien enkele millennia van patriarchale dominantie wel iets bij voorstellen. Ik voel me tot nu toe in ieder geval als algemeen geïnteresseerde én als man aangesproken en betrokken, en veranderingen waarbij vrouwen en vrouwelijke inspiratie het voortouw nemen, daar heb ik bij voorbaat niets tegen. Ik ga er van uit dat de boodschap van dit boek niet is dat vrouwen en mannen hun zaakjes ieder zelf maar moeten uitzoeken; in persoonlijke zin is dat natuurlijk tot op zekere hoogte waar maar wanneer het om gemeenschappelijke aspecten van taal, cultuur en spiritualiteit, ethiek en inrichting van de samenleving gaat, dan zou mij dat wat mager lijken. In die zin graag meer duidelijkheid over de betekenis voor mannen dus. Ik voeg hier overigens direct aan toe dat dit boek al zoveel ruimte nodig heeft om de eerste schat te etaleren, dat we van de schrijfster eenvoudig niet konden verwachten alle aspecten van de tweede schat zelf te verwoorden, de persoonlijke van iedere lezeres en lezer al helemaal niet, maar ook de nieuwe interpretaties en visies op het gebied van algemeen gedeelde of althans ter discussie staande onderwerpen van gemeenschappelijk belang, zoals de culturele vooronderstellingen die ingebouwd zijn in onze systemen van recht, godsdienst, ethiek, onderwijs en opvoeding enzovoort. Want daarover gaan de nieuwe inzichten over het verleden impliciet ook. Deze kunnen een rol gaan spelen in allerlei lopende debatten want zij raken de fundamenten van die systemen en de erin verscholen vooronderstellingen. Simpel gezegd: als wij gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen in maatschappelijk opzicht fundamenteel vinden, dan kunnen wij moeilijk met een godsdienst uitkomen die van een neutrale God een mannelijke God maakt, of die alleen een mannelijke God en mannelijke vertegenwoordigers ervan kent dan wel mannelijke per definitie boven vrouwelijke plaatst als het om uitoefening van macht gaat. En dit inzicht is er echt nog maar eentje!
Het eerste wat aan dit boek opvalt, is hoe dik het is en hoeveel feiten erin verhaald en toegelicht worden. Het bestrijkt grote gebieden van onze aardbol, vooral overigens die waar de Westerse cultuur haar verleden ziet liggen, vele takken van kennis, cultuur en wetenschap, uit vele perioden van het verleden, van de eerste mensen tot in de Middeleeuwen, en in dit geheel zijn vele talen en culturen vertegenwoordigd. Dat betekent dat de schrijfster een enorm werk gehad moet hebben om alles in zich op te nemen, te vergelijken, te verwerken, en weer te geven op een begrijpelijke, aanstekelijke manier. Dat is gelukt.
De uitgever is er bovendien in geslaagd de tekst te illustreren met vele plaatjes, foto’s, kaartjes enzovoort. Toch kost dit standaardwerk maar een kleine 30 euro. Consequentie was wel dat de eveneens uitgebreide en deels zeer informatieve noten, literatuurlijst, statistieken, jaartallen, overzichtskaarten en registers niet in het boek staan maar geraadpleegd kunnen worden op een speciale website. Dat is echter geen enkel bezwaar voor wie een website kan vinden en een computerscherm kan lezen; desgewenst kan je het afdrukken.
Aan de intrigerende titel en ondertitel van dit boek – ik kom er nog op terug in verband met de grote betekenis van de inhoud – kun je niet direct aflezen waar het over gaat. Het beschrijft uitvoerig de vele vormen van de moedercultuur die vrijwel overal voorkwam en domineerde voordat het patriarchaat, de heerschappij (Gr. archè) van de ‘vaders’ (enkelvoud: Gr. patèr) opkwam na en samen met het schrift. Het woord matriarchaat gebruikt de schrijfster daar liever niet voor omdat dat belast is met vele onterechte associaties die er in de afgelopen 150 jaar aan verbonden raakten. Het woord matriarchaat zou op zichzelf bruikbaar zijn als we eronder zouden verstaan de cultuur waar moeders (enkelvoud: Gr. matèr) het ‘begin’ (Gr. archè) van alles zijn. Zij spreekt vaak van vaderland en moederland, aardige woordspelingen als je er niet de associatie met de moderne natiestaten mee zou hebben maar breder kijkt naar de cultuurvorm die vrijwel overal in de betreffende fase van de geschiedenis voorkomt. Want eerst was er de moedercultuur en daarna werd deze verdrongen door de vadercultuur.
De moedercultuur wordt gekenmerkt door grote aandacht voor de moeder, voor de vrouw als levengeefster, als symbool van de vruchtbaarheid, niet alleen van mensen maar van de hele natuur. Sleutels om de cultuurvoorwerpen te begrijpen – in eerste instantie de vele beelden en beeldjes van vrouwen, maar ook vele andere artefacten, woningen, werktuigen, voedselresten, begraafplaatsen enzovoort – zijn de levensfasen van de vrouw, van jong meisje via moeder tot oude wijze vrouw, de daarmee corresponderende cycli van de wassende, volle en afnemende maan, en de lente, zomer en herfst, de seizoenen van de natuur. In alle cycli is het de moeder die het leven representeert en doorgeeft. Niet te verwonderen dat zij ‘godin’ werd! Het boek beschrijft de rol van vrouwen in deze cultuur, verklaart de manieren waarop werd gewoond en samengeleefd, wat de vele rotsschilderingen die uit deze tijd over zijn, verbeelden, en de genoemde andere cultuurvoorwerpen, van huizen en tempels en alles wat ze bevatten of wat in de omgeving ervan werd gevonden. Daarbij passeren vele feiten de revue die het traditionele beeld van de geschiedenis helemaal onderuit halen of althans op een aantal punten flink bijstellen. Al was het alleen maar dat de geschiedenis meestal werd voorgesteld te beginnen op het moment dat het schrift ontstond (niet toevallig dus ook het begin van de omslag naar de vadercultuur!). Maar uit dit boek wordt zonneklaar dat we dan alleen de laatste drie millennia geschiedenis noemen, terwijl er zeker tientallen millennia aan voorafgingen van moedercultuur.
Het boek besteedt na de glorietijd van de moeder in beeld gebracht te hebben, vooral aandacht aan haar nadagen in Egypte, Mesopotamië en Griekenland (niet toevallig gebieden om Palestina heen, zou ik zeggen!) – de parallellen en dwarsverbanden vallen over elkaar heen! En aan haar ‘ondergang’ in Jodendom en christendom, waarin zij werd ondergeschikt en aangepast. Een moedercultuur waarvan de resten niet alleen over zijn (wat teksten betreft interessant genoeg via vaak patriarchaal herschreven mythen uit de eerste tijden dat er schrift was ontstaan, naast mondeling overgeleverde mythen die pas veel later opgetekend zijn) maar die ook in allerlei opzichten nog ondergronds is blijven voortbestaan in de vadercultuur die haar opvolgde. En die nu op vele manieren opnieuw in de aandacht is komen staan (zoek op Internet maar eens naar ‘goddess’ of ‘mother goddess’). Mogen we dit alstublieft ook geschiedenis gaan noemen?! Ik sta voluit achter de hoofdstelling van dit boek.
Het is een boek dat niemand die zich met het onderscheid tussen vrouwen en mannen bezighoudt, en niemand die zich in de culturele opvattingen en rollen rond vrouwen en mannen verdiept (en wie is dat niet), ongelezen kan laten. Een ongezien breed panorama aan verschijnselen passeert hier de revue. En we worden wakker geschud, want wat is hier aan de hand? Waarom werd hieraan niet eerder zo duidelijk aandacht besteed? Het gaat toch om heel fundamentele dingen die de kern van ieder leven en iedere cultuur raken?
Naarmate het boek vordert en we met de schrijfster dichterbij komen bij de ons meer bekende recentere perioden en onderwerpen van de geschiedenis, wordt het boek steeds spannender. Want we ontdekken dan met stijgende verbazing hoeveel meer en andere dingen er achter de ons bekende beelden van die geschiedenis aanwezig zijn, en dat is zowel een intellectueel bevredigende als nogal confronterende ervaring! (Ik moet overigens zeggen dat ik nog maar tot p. 323 gevorderd ben op dit moment, maar ik wil niet langer wachten met een aantal belangrijke punten door te geven. De reden daarvan is praktisch: ik moet voorlopig eerst even verder werken aan andere onderwerpen. Misschien zelfs wel minder onderwerpen, zoals boven aangeduid. Het betekent ook dat ik later wellicht nog met een aanvulling of verbetering van dit eerste commentaar kom.)
Dit zou je het feitelijke en meer objectieve deel – of aspect – van het boek kunnen noemen: de feiten en de samenhang daarvan in de visie van de schrijfster. Ik noem dit de eerste schat die dit boek biedt.
Daarin verweven en daarnaast valt op dat dit boek ook nog iets anders biedt. De betrokkenheid van de schrijfster is persoonlijk en groot. Zo is ook een subjectief aspect in dit boek te ontdekken: de schrijfster wil de lezeres en lezer laten delen in haar betrokkenheid en zelfs hen de beleving en ervaring overbrengen die daar volgens haar bij hoort. Dan spreekt zij in termen van ’thuiskomen in je zelf’ bijvoorbeeld. Of van ‘evenwicht zoeken tussen het mannelijke en vrouwelijke’, van ‘vereren van de godin’ en van culturele en spirituele waarden die daarbij passen. Er zijn voorbeelden te noemen dat de lezer en lezeres expliciet en persoonlijk worden aangesproken om deze persoonlijke boodschap van de schrijfster aan te horen of over te nemen, maar eigenlijk gebeurt dit impliciet bijna overal in het boek. Het verlevendigt niet alleen de weergave van de vele inderdaad opzienbarende vondsten en feiten die worden weergegeven. Want tegelijk gaat het om subjectieve toevoegingen die meestal een ondertoon hebben van een directe aanspraak van de lezeres en lezer om meer over te nemen dan alleen een nieuwe visie op de historische feiten, een nieuw geschiedenisbeeld, betreffende de grote rol van de moedercultuur. Er wordt impliciet en soms expliciet ook een overstap gemaakt naar een nieuwe betekenis ervan in onze tijd, voor de lezeres en lezer persoonlijk, en deze wordt er direct persoonlijk op aangesproken.
Om de schrijfster zelf alvast even aan het woord te laten: “Er is ooit een gouden land geweest waar het vrouwelijke in eenheid en verbondenheid met het mannelijke leiding geeft. Daarná is er de omslag naar het mannelijke. Er zijn tal van omslagen en omkeringen. Het vrouwelijke krijgt het hard te verduren. De eenheid en vrede maken plaats voor verdeeldheid en strijd. Onze herinnering is beperkt tot deze ijzeren tijd. Wij zijn de gouden tijd vergeten. Dit boek wil de omslag van goud naar ijzer in beeld brengen.
Het is nodig ons te herinneren en schoon schip te maken. Vrouwen, mannen en hun kinderen, allen zullen er uiteindelijk beter van worden. Wij willen niet in tegenstellingen blijven hangen. Wij moeten verder. Na het moeder- en vaderland doorkruist te hebben, komen wij eindelijk in het thuisland aan. De slinger is in balans. Wij zijn in ons Zelf thuisgekomen.” (35) Geen kinderachtige taal.
Hier is veel aan de orde, al was het alleen al inspiratie, maar het is zoveel meer. Het begrippenduo ‘vrouw’ en ‘man’ en hun bijvoeglijke varianten is oneindig qua mogelijkheden en bij uitstek geschikt om als symbool van polariteiten in het algemeen of als symbool van hogere eenheid te dienen. Om enkele andere invalshoeken te noemen: wij hebben allemaal in bepaalde fasen van ons leven (althans in de overgang van jeugd naar officiële volwassenheid … en velen ook later) problemen met het vinden van vaste rollen en een vaste identiteit op deze punten, of op onderdelen ervan. Het wereldwijde internet is vol met sites die zich met deze vragen van sekse en ‘gender’ bezighouden, zowel wetenschappelijk als cultureel als uiterst persoonlijk! Wat doen we met de oneindige variatie die minstens in onze tijd op deze terreinen aanwezig is, denk niet alleen aan de fysieke polariteiten van vrouwelijke en mannelijke fysieke eigenschappen (geslachtseigenschappen inclusief homoseksualiteit), dito psychische (karaktereigenschappen inclusief zelf gekozen en geërfde eigenschappen), dito culturele enzovoort. Hoe weten we of die betekenissen passen bij oude, actuele of toekomstige cultuurperioden? Dit boek laat zien dat dat nu net datgene is wat aandacht verdient, en dat je daar – in ieder geval voor moeilijk toegankelijke perioden als de zogenaamde prehistorie en de eerste helft van de historie – met veel werkkracht en doorzettingsvermogen en tastenderwijs en met veel intuïtie uiterst herkenbare patronen en betekenisverschuivingen kunt vinden. In ieder geval op het terrein van de riten en de mythen, in nauwe samenhang met de structuur van de samenleving en de rolverdeling daarin.
Vergelijk dan ook de slotzinnen (494) waaruit blijkt dat de schrijfster zich dit interpretatieprobleem terdege bewust is geworden: “Wij volgden de uiterlijke en de innerlijke factoren die de omslag van matriarchaat naar patriarchaat willen verklaren. Wellicht is het een combinatie van beide. Het overzicht is er nu. Ieder kan zich nu zelf een mening vormen en bij zichzelf nagaan welke verklaring hem of haar het meest plausibel lijkt.
Mij lijkt dat er niet één enkele verklaring te geven is. Er speelt een combinatie van factoren. Klimaatveranderingen brengen volksverhuizingen. Volkeren hebben een nieuwe mentaliteit. Die brengt een nieuw type maatschappij voort. Tijden veranderen doorlopend. Mensen ontwikkelen zich voortdurend.”
De schrijfster geeft mij een ongelooflijk groot en belangrijk deel van mijn geschiedenis terug, ervaar ik. En dit geldt mijns inziens van iedereen in onze Westerse cultuur. Dus ik verwacht van de in dit boek gepresenteerde inzichten een ingrijpende doorwerking, die misschien tijd nodig zal hebben om op gang te komen maar ook interessant, intensief en langdurig zal zijn. Dit boek brengt de bouwstenen voor het teruggeven van onze geschiedenis aan onszelf nu zo duidelijk in beeld, dat niemand die er kennis van neemt, er meer om heen kan. Lezen, herlezen, verwerken en verspreiden dus!
Nu vermoed ik dat een van de redenen waarom in het verleden de hoofdstelling van de aflossing van het matriarchaat door het patriarchaat werd bestreden, onder meer gelegen was in het feit dat ieder die de stelling onder woorden poogde te brengen, onmiddellijk haar of zijn eigen visie toevoegde op wat er direct zou moeten veranderen in concrete opvattingen en verhoudingen die daarmee aan de orde kwamen. Maar ik vind dat dit en veel te gemakkelijk oordeel zou zijn. Het gaat er niet om wat voor tekortkomingen de schrijvers die de stelling verdedigen, allemaal hebben bij de uitwerking of toepassing van hun vondst. Het gaat erom of de stelling betreffende die vondst klopt, en vervolgens los daarvan over de verdienstelijkheid of wenselijkheid van afzonderlijke toepassingen ervan. Laten we niet met het badwater dat na de laatstgenoemde discussies overblijft, het kind van de historische werkelijkheid van het ‘moederland’ weggooien! En omgekeerd: laten we als we discussiëren over de houdbaarheid van de hoofdstelling of de verschillende onderdelen van de onderbouwing ervan, niet vergeten dat er ook actuele consequenties aan vast kunnen zitten omdat het om modellen gaat die tot alternatieven van de actuele opvattingen en verhoudingen kunnen leiden. Dat maakt dit onderwerp niet altijd simpel of gemakkelijk, maar des te boeiender en relevanter. Gelukkig degene die in dit soort situatie het overzicht kan bewaren en aan anderen kan bieden!
NB Noten 129pp., literatuurlijst 21pp., register, uitgebreide aanhangsels met jaartallenoverzicht, met overzicht van statistieken van de verhouding van het vrouwelijke in kunst, graven en huizen, en met overzichtskaarten in soorten, met een samenvatting van het hele boek in de vorm van hoofdstuk 3 ervan en met extra aanvullende illustraties, zijn te vinden op de speciale website.
Enkele voorlopige detailopmerkingen. In de noten op de website (zie bovenstaande gegevens) ontbreken die bij hoofdstuk II.8. Op p. 167 van het boek komen twee kaartjes voor waarop twee verschillende invasieroutes (I en III) van Indo-Europeanen zouden staan maar de kaartjes zijn identiek tot en met de routes.
Enige literatuur van uiteenlopende aard en kwaliteit – maar in het verband van de thematiek niet oninteressant – die ik niet heb ontwaard in de overigens fenomenale lijst die op de website apart (en verwerkt in de noten) te vinden is: Cristina Biaggi, Habitations of the Great Goddess (belangrijk; behandelt de verering van de Grote Godin en haar tempels op Malta en op de Orkney- en Shetlandeilanden ten noorden van Schotland, in onderlinge vergelijking), Rita M. Gross, Buddhism after Patriarchy; Rosalind Miles, The Women’s History of the World, Ajit Mookerjee, Kundalini, Vivianne Crowley, Terug naar het heidendom?, Lucy Goodison, Moving Heaven and Earth, Camille Paglia, Het sexuele masker (erg belangrijk), Judith Schuyf, Heidens Nederland, Sonja Rüttner-Cova, De Matriarch, Otfried Eberz, Sophia und Logos (intensieve aandacht voor zowel historische feiten als culturele implicaties). Verder sommige literatuur genoemd – helemaal onderin de pagina – in de site van Han Marie Stiekema.
Een wens over de literatuurlijst. Deze is onverdeeld in een aantal prachtig overzichten per onderwerp of cultuur. Wat nog eens wetenschappelijk uitgewerkt zou moeten worden – in ieder geval iets wat de nodige inspanning en tijd zou vragen – is een beredeneerde literatuuropgave. Een overzicht van de belangrijkste literatuur met daarbij een toelichting wat de sterke en zwakke punten zijn en waar je het vooral goed voor kunt gebruiken en waar niet. Naarmate duidelijk wordt waar zwakke en sterke punten van vroegere onderzoeksters en onderzoekers lagen én waarom, blijkt een nieuwe visie wetenschappelijk ook beter te verdedigen. Omdat zij meer feiten verklaart.
Over het subjectieve aspect zal ik hier verder zwijgen om de eenvoudige reden dat dit mij iets lijkt voor iedere lezeres en lezer zelf. Dat wil ik niet voor anderen invullen. Het is uit dit boek wel duidelijk dat daar vele aanzetten voor te vinden zijn in de studie van de moedercultuur en de overgang naar de vadercultuur die haar afloste.
In een helder en veelzeggend interview heeft de schrijfster aangeduid wat dit onderwerp en het schrijven van dit boek haar zelf gedaan hebben. Ik verwijs naar de aparte webpagina op deze site met dat interview. Ik voeg hiernaast mijn vermoeden toe dat wie zaken als de verhouding van vrouwen en mannen aan de orde stelt, wellicht rekening moet houden met meer dan gewone belangstelling voor het eigen gedrag in allerlei opzichten. Dat was althans mijn ondervinding in de jaren na publicatie van mijn boek Man en vrouw zijn één in 1986.
Wat mij betreft: ik wil mijn persoonlijke weg er steeds minder een laten zijn van het bijhouden of vergroten van kennis dan van het intensiever ruimte laten en tijd nemen voor de weg naar ‘binnen’, en naar de mensen die ik ontmoet, en het samen met die mensen wegen gaan die ik als goed ervaar voor mezelf, die mensen en zo mogelijk de mensheid, in voortdurende afstemming. Want daarvoor moet je ‘buiten’ wel een beetje relativeren en loslaten althans in de zin waarin je gehecht was aan het beeld dat je van jezelf in die buitenwereld omhoog meende te moeten houden. Je kunt niet alles weten, zeker de uiteindelijke antwoorden op vele vragen niet. Je kunt wel leren omgaan met het leven, in de zin dat je door ervaring en goed ‘luisteren’ respectvoller, milder, minder zelfingenomen kunt worden.
Wel licht ik hieronder in een tweede paragraaf graag toe hoe sommige objectieve en subjectieve vragen bij mijzelf in het verleden door elkaar liepen. Een derde paragraaf heeft de kwetsbaarheid van het onderwerp als vertrekpunt. En ik eindig met een vierde paragraaf met wat slotopmerkingen. Deze paragrafen zijn ontstaan uit alles wat de boeiende publikatie van Annine van der Meer bij mij deed opborrelen. Bij voorbaat mijn excuses als dat een soms eigenaardig karakter draagt, of nogal eens verwijst naar teksten die ik eerder publiceerde. Mijn verwerkingsproces terzake is kennelijk niét afgerond.
II Een voorbeeld van een mengeling van objectieve en subjectieve vragen die raken aan (de) onderwerpen in dit boek
Ik ben opgegroeid in een cultuur waarin de vaders het voor het zeggen hoorden te hebben. Weliswaar hoorden vaders idealiter ook vrouwelijke kanten in zich te hebben, maar vooraanstaande rollen zoals koning, profeet en priester waren uitsluitend voor mannen bedoeld. Vrouwen waren dienend, mannen leidend. Merkwaardig is dat het religieuze ideaal van de verlosser in de persoon van Jezus de Christus alle idealen verenigde, zowel de vaderlijke als de moederlijke (behalve in zijn fysieke gestalte). Maar als het om concrete politieke beslissingen ging in publieke zaken – over geld, bezit, huisvesting, rangorde etcetera – beslisten officieel alleen mannen. Zoals ik ook opgeleid werd om predikant te kunnen worden in een kerk waarin alleen mannen die rol konden vervullen. Dat zat mij niet lekker – hoewel ik aanvankelijk ook niet graag afstand nam van het ingebakken idee dat ik de invloed zou genieten die bij de betreffende positie hoort – want vrouwelijke aspecten stonden mij erg aan in de godsdienst. Van barmhartigheid, verbondenheid en intuïtie tot mystiek, vroomheid en gnostiek.
Door toeval leerde ik van mijn promotor Gilles Quispel dat de verhouding van het mannelijke en vrouwelijke al van oudsher een belangrijk thema in de godsdienst van Israël en in het christendom was. De mens was naar het beeld van God als man en vrouw geschapen, en daar was de eeuwen door op voortgeborduurd: God is ook man en vrouw. Ik onderzocht de androgynie (manvrouwelijkheid) in het christendom die dit uitwerkte, in de oudchristelijke evangeliën van Thomas en Philippus, in het werk van de achtste-eeuwse filosoof en kerkvader Johannes Scottus Eriugena, in de voorganger van deze drie, de hellenistische Jood Philo van Alexandrië, en in de moderne tijd bij de mystieke filosoof en theosoof Jacob Boehme (die op zijn beurt een serie esoterische, alchemistische en mystieke voorgangers en opvolgers had in christendom en Jodendom). Dit thema van de androgynie bleek in de tweede helft van de vorige eeuw voor velen een inspiratiebron te zijn om na te denken over de verschillende manieren waarop mensen vorm hebben gegeven en opnieuw vorm kunnen geven aan het vrouw zijn en het man zijn. Op alle niveaus van biologisch en psychologisch tot sociaal en spiritueel. Tegelijk met de opkomende vrouwenstudies die ontdekten dat er voor allerlei vragen al aanzetten tot antwoorden bestonden of dat in allerlei wetenschappen, nieuwe aanzetten te vinden waren. En ook was er een brede stroming van vooral vrouwen maar ook mannen die in oude ‘heidense’ vormen van religieuze cultuur waardevolle moederlijke en vrouwelijke aspecten (waarden, rituelen, levenswijzen) herkenden. Het bleek dat dit alles een vraag opriep – eeuwenlang verborgen of zelden publiek beleefd maar sinds anderhalve eeuw opnieuw naar voren gebracht – naar de voorgeschiedenis en de vooronderstellingen van de patriarchale waarden en verhoudingen die in de huidige cultuur domineerden. Ik schreef mijn eigen toenmalige ontdekkingen en vragen op in het boek Voorbij het patriarchaat. Het ging er om niet alleen terug maar ook vooruit te kijken, voorlopig telkens opnieuw in afwisseling en combinatie. We leven in een tijd dat enorme variaties in culturen zichtbaar worden, maar ook dat meer variaties dan ooit uitgeprobeerd worden, ook op het gebied van vrouwen- en mannenrollen. Want welke staan vast, welke zijn uitwisselbaar? Hoe spelen jongeren, volwassenen en ouderen van nu daar in allerlei landen en bij allerlei gelegenheden en in allerlei aparte omgevingen daar hun serieuze spelletjes mee die nu eenmaal horen bij de dualiteit – misschien wel multipolariteit – van vrouw en man zijn? In jezelf, met anderen, in de eigen cultuur, in de grotere wereld?
In deze context is voor mij het lezen van dit nieuwe boek van Annine van der Meer een feest. Zoveel staat er mooi op een rijtje in wat ik graag als jong mens in de vijftiger en zestiger jaren had willen lezen en weten. Weliswaar verscheen in 1966 het leerzame boek Vóór de bijbel van de geleerde C.H. Gordon in de Aulareeks (in mijn exemplaar staat dat ik het op 3 november van dat jaar aanschafte) maar hierin stonden de uiterst interessante feiten over de gemeenschappelijke voorgeschiedenis van de Griekse en de Hebreeuwse beschaving niet direct in de context van de onmiskenbare omslag van prepatriarchale – laat ik maar ‘moederlijke’ of ‘moederculturele’ zeggen – naar patriarchale – oftewel ‘vaderlijke’ of ‘vaderculturele’ – waarden, mythen, sociale verhoudingen, politieke en godsdienstige rituelen, volkscultuur en volksreligie. In het nu voor ons liggende boek wordt die samenhang wel volstrekt duidelijk. Adembenemend vaak. Want als we moeten concluderen dat de moedercultuur door de omslag naar de vadercultuur is weggeschreven dan leidt dat wel tot vragen. Het beeld van God de Vader bestaat als onwrikbare waarheid al minstens 2500 jaar (de vestiging van het Joodse monotheïsme) tot 1500 jaar (de vestiging van het kerkelijke, met Griekse filosofie onderbouwde christendom als staatskerk in het hele Romeinse Rijk). En nu blijkt niet alleen de Jahwe van Israël getrouwd geweest te zijn (zoals ik in Voorbij het patriarchaat ook meldde, 149) maar blijkt de moedercultuur een overgang meegemaakt te hebben naar de vadercultuur die van stap tot stap te volgen is.
En – zoals ik ook nog verdedigde in mijn stelling bij een lezing in 2002 – het interessante is niet minder dat in de vadercultuur allerlei resten van de moedercultuur zijn blijven voortleven. Ik zou ook niet weten hoe het anders moest. Hoe kun je zo iets belangrijks als de vrouwelijke of moederlijke helft van je geschiedenis uit je bewustzijn weghouden? In mijn proefschrift (1986) schreef ik: ‘Historisch gezien is één van de vragen of aan het patriarchaat een matriarchaat is voorafgegaan en hoe deze overgang terug te vinden is in de geschiedenis’ (261, met verwijzing naar o.a. een studie van Heide Göttner-Abendroth; ik kwam hierop terug in een lezing in Rome in 1990). Welnu, het blijkt dat we die ‘historie’ alleen maar kunnen vergeten houden als we haar wegmoffelen als ‘schriftloze prehistorie’ – alsof plaatsen, beelden, graven en voorwerpen maar weinig zeggen – en als we de teksten die de (late) moedercultuur nog (enigszins) weergaven, als relatief onbelangrijk beschouwen nadat we vele ervan eerst omgesmeed hebben tot vormen die de vadercultuur representeren en verdedigen. Dat is wat in feite is gebeurd en van stap tot stap aangetoond wordt. Godinnen en goden en de mythen over hen zijn de weerspiegelingen van onze innerlijke idealen, en de verandering ervan. En inderdaad, je kunt ze als machten en energieën ervaren die ons beïnvloeden zo niet beheersen (waarbij het er uiteraard om gaat ‘aan de goede kant te staan’ en ‘met deze ervaringen te leren leven en omgaan’). Dat deden mensen altijd en dat doen we nog altijd. En die veranderende verhalen weerspiegelen de veranderingen in onze cultuur, in dit geval enkele duizenden jaren geleden van moedercultuur naar vadercultuur. En het huidige – vooral door patriarchale, vaderculturele elementen gedomineerde – evenwicht lijkt nu weer ter discussie te komen. Historisch gezien volkomen terecht. En waar zal dit praktisch toe kunnen leiden? Daarmee komen we op een aantal vervolgvragen terecht die natuurlijk wel het impliciete belang en de betrokkenheid van de schrijfster raken, maar die zij in dit toch al omvangrijke werk niet allemaal uit heeft kunnen werken of systematiseren. Vele ervan stelde ik al in Voorbij het patriarchaat aan de orde (zie onder de lemma’s ‘matriarchaat’, ‘manvrouw-verhouding’, ‘cultuur’ en ‘patriarchaat’ in het register, 212-213).
Bij een herlezing van het boek van Annine van der Meer zou ik wel eens een overzicht willen proberen te krijgen van de rollen van mannen in de moederculturen. Of is het materiaal dat Campbell’s De held met de duizend gezichten bevat, al uitgebreid genoeg? Ze komen nu wel aan bod als figuren op de achtergrond (tijd van de grottenschilderingen), als bijlopers en later dienaren (iets later) tot rivalen en heersers (overgang naar de vadercultuur) maar wat waren in al die periodes hun waarden, hun dagelijkse rollen en taken, hun voorrechten (altijd gewoon meeprofiteren?!) en uitdagingen? Als je het bekijkt van de kant van individuele vrouwen en mannen, wat waren dan in de verschillende moeder- en vaderculturen de typisch vrouwelijke en de typisch mannelijke rollen, of zijn dit er eigenlijk minder dan we zouden denken – zodat je misschien zou kunnen concluderen dat de waarden van de moederculturen voor mannen en omgekeerd de waarden van de vaderculturen ook voor vrouwen belangrijk zijn geweest, te weten in principe mogelijk en ook gerealiseerd?
Een essentie van mijn persoonlijke ervaring van nieuwe ontwikkelingen in relaties, zelfbeelden, cultuuropvattingen, rolmodellen enzovoort, is dat het goed is dat individuen en onderscheiden groepen (zoals vrouwen en mannen) allemaal hun eigen ruimte nemen om zich te ontwikkelen, maar dat je dat uiteindelijk ook samen doet en alleen samen verder komt. Welke perspectieven worden vanuit de nu herontdekte geschiedenis zichtbaar voor die aparte en gezamenlijke rollen en ontwikkelingen? Hoe solidair zal de nieuwe cultuur van veranderende mensen – vrouwen en mannen – onderling worden? Feit is dat ook los van de nieuw ontdekte geschiedenis minstens de laatste twee eeuwen, culminerend in de laatste decennia in de Westerse wereld, heel veel problemen aan de orde zijn geweest rond de herwaardering van de positie van vrouwen, van (on)gelijke salarissen tot de aantallen vrouwen in hoge functies (klinkt allemaal nog erg vanuit de vadercultuur gedacht!). Zal in de komende ontwikkelingen van Europa werkelijk aandacht zijn voor variatie in die soort rollen en de multiculturele aspecten daarvan?
Zoals gezegd, persoonlijk hecht ik er op dit moment aan om mij wat terug te trekken op de integratie in een ‘hele’- geheelde en helende – levenservaring en levenshouding van wat ik inmiddels ook heb leren waarderen als moederculturele aspecten die op mijn pad kwamen uit bijna heel de wereld – wie herkent in de sfeer van bepaalde plaatsen of bepaalde gebouwen, laat staan levende wezens, niet een waardevol ‘ander’ aspect van onze ervaring en onze werkelijkheid dan de cijfers en kengetallen waarmee de mannelijke benadering de werkelijkheid poogt te vangen? Dit andere aspect mogen we gewoon weer moederlijk of vrouwelijk noemen, zij het dat we ook hier verschillende niveaus of liever dimensies kunnen onderscheiden! – of die binnen onze vadercultuur nog een plek hadden, en die in oude of nieuwe vormen hier en nu mogelijkheden bieden. Zoals Willigis Jaeger zegt: “Religie is de voltrekking van ons leven.” (in een documentaire over zijn leven en werk, Boeddhistische Omroep Stichting, 6 februari 2005). Natuurlijk ben ik voor een scherpe handhaving van logica en zorgvuldige definities waar dat mogelijk en geboden is, maar dat neemt niet weg dat beide altijd ingebed zullen zijn in het grotere, soms onbekende dat hen omvat (om Wittgenstein te variëren). Sterker, (iets wat Wittgenstein niet met die woorden zei, naar ik meen) het ‘magische’ zoals dat eeuwen geleden genoemd werd, omvat het rationele. Het rationele kan wel de weg voor het nog belangrijkere vrijmaken. Maar zelf heeft het de energie en de richting nodig die het magische van de ervaring van het meer omvattende – of we het nu willen of niet – verschaft. Als we geboren zijn leven we in die magische wereld, en die wereld blijft in wezen altijd beschikbaar en bereikbaar – tenzij we dat systematisch ontkennen en onze ogen ervoor sluiten (iets wat er vaak heel magisch uitziet, dat dogmatische, rigide gedrag). Ook als het om ‘moeder’ en ‘vader’ gaat, net als om ‘vrouw’ en ‘man’ en hun afleidingen. Want dat zijn prachtige voorbeelden van containerbegrippen die heel verschillende ladingen kunnen hebben. Omdat we nu eenmaal te maken hebben met een wereld waarin we van het ene uiterste naar het andere ‘pendelen’, en waarin evenwicht een waardevol goed is, iets dat je zeker van toepassing mag achten als het om genoemde polariteiten gaat.
Maar we moeten wel onderscheid maken tussen het rationele en het magische, en niet doen alsof het magische bij voorbaat rationeel te omschrijven of te verklaren valt, of het rationele bij voorbaat te vervangen valt door het magische. Binnen de rationele functie geldt als rationeel alleen wat rationeel te formuleren valt, binnen de magische laten we de magie voor zich spreken en geven we er ons persoonlijke of collectieve – maar niet bij voorbaat in rationele termen geformuleerde – antwoord op. Ten uiterste zal de magie ons dieper aanspreken dan de ratio (tenzij we alleen maar meer antenne hebben voor de magie van de ratio) maar in situaties waar rationaliteit een belangrijke functie heeft, zullen we ratio met magie in overeenstemming willen brengen, door aan beide zoveel mogelijk recht te doen, als het niet anders kan zelfs door ze – met alle risico’s vandien – enigszins of ver uit elkaar te houden, in tijd en/of ruimte of hoe dan ook.
III De kwetsbaarheid van het onderwerp
Deze paragraaf is meer beschouwend, voor liefhebbers.
Het is voor niemand gemakkelijk, stel ik me voor, iets te zeggen over een boek dat een intrigerend en minstens vroeger vaak discutabel onderwerp behandelt door er zo’n kolossale hoeveelheid feiten over te geven in een samenhang die tegelijk verbluffend en voor mij en wellicht vele anderen een betrekkelijk nieuwe eigen interpretatie biedt van die feiten en dus van de betekenis van dat onderwerp. Feiten en interpretatie staan nooit los van elkaar, dus is alleen al het kort omschrijven van het onderwerp een subtiele kwestie waar vele gevoeligheden aan vast zitten die al gauw vergeten worden in de poging om er iets overkoepelends en treffends over te zeggen. Laat ik daarom eerst aangeven waarom het onderwerp discutabel is geweest. Sinds de negentiende eeuw is naar voren gebracht de veronderstelling, gebaseerd op een beperkt aantal onmiskenbare feiten, dat de ondergeschikte rol van de vrouw die vrijwel overal als normaal werd beschouwd, niet alleen niet vanzelfsprekend per definitie zo hoorde te zijn als de geschiedschrijving en de dominerende opvattingen weergaven maar dat er zowel historisch (en prehistorisch) als qua culturele opvattingen alternatieve patronen geweest zijn van rollen van de vrouw die veel positiever waren. Die rollen waren alleen zo anders en de feiten erover nog zo beperkt dat men zich al gauw te buiten ging aan fantasieën en interpretaties erover, zowel ter verklaring van de historische feiten als ter illustratie van nieuwe actuele betekenissen. Dat werd nog versterkt door zowel de ingrijpende functie die vrouwenrollen en mannenrollen ten opzichte van elkaar in elke vroegere en huidige samenleving hebben als door de bewuste en onbewuste belangen waardoor de opvattingen van de betreffende schrijvers werd gestuurd, althans beïnvloed.
Wanneer je daarbij optelt dat er allerlei standpunten ontwikkeld werden om typisch mannelijke vooroordelen aan te wijzen of typisch vrouwelijke te ondersteunen (en vice versa) en dat het om soorten onderwerpen gaat die wetenschappelijk moeilijk in een kader te gieten zijn waar ieder het bij voorbaat eens is, dan wordt het al heel moeilijk om overzicht te blijven houden. Zodat visies daar consistent blijven met concrete feiten en inconsistente visies zich baseren op fantasieën en beperkte hoeveelheden feiten. Dit probleem doet zich per definitie voor in gebieden als de archeologie en de antropologie zonder welke de hier bedoelde feiten moeilijk interpreteerbaar zijn. Niettemin worden ook ten aanzien van het onderwerp waar we het hier over hebben, meer vorderingen gemaakt dan sommigen zich hebben gerealiseerd of misschien zich wilden realiseren. Althans mijn ervaring en oordeel zijn dat dit boek de kolossale, zelfs overstelpende hoeveelheid feiten niet alleen recht doet maar er ook een visie aan verbindt die in het algemeen hout snijdt, toetsbaar is, en de discussie mogelijk maakt over de werkelijk belangrijke zaken. Dat houdt mogelijk in dat veel vooroordelen nu naar het rijk der fabelen verwezen kunnen worden en dat de discussie en het leren nu kunnen gaan over wat er werkelijk te leren en te bespreken valt. Dat zou een geweldige prestatie zijn. Of het zo is, moet ook ik afwachten. Het hangt van de ontvangst van het boek af en van hoe de discussies gaan lopen, zowel in als buiten de wetenschap. Maar voor mij is onmiskenbaar dat er nu grote stappen gezet kunnen worden in vergelijking met de vroegere halfslachtige en vaak bevoordeelde onderzoeken en discussies. In dit boek worden heel veel goede aanzetten uit het verleden op een boeiende manier verwerkt, en tegelijk laat de schrijfster ruimte voor onbevooroordeelde aandacht voor de feiten en voor een voortgaande discussie over de betekenis van de feiten. Waarbij zoals gezegd vele aspecten waaronder de belangrijke economische, sociale en culturele in één samenhang aan de orde komen, zij het dat over de manier waarop de wisselwerking tussen samenhang en aanwezige feiten nog veel onderwerp van meningsverschillen en discussie zal blijven.
En de feiten en hun impact hebben betrekking op een inderdaad omvangrijk en uiterst relevant aantal aspecten dat het fundament van alle beschreven culturen en samenlevingen raakt, want dat is de rol van de vrouw en het vrouwelijke zonder meer, blijkt hier. En dus zaken als de voortplanting, de economie, de riten en mythen, de kunsten, de beleving van de seizoenen, de levenscyclus en dood, begrafenis en (weder)geboorte, de eenheid van natuur en cultuur enzovoort enzovoort, met deze rol als scharnier. Het is ongelooflijk om te ontdekken hoe in de vele feiten over tienduizenden jaren zowel een grote samenhang als een grote ontwikkeling zit in deze rol. En hoe deze rol sinds de ontwikkeling van het schrift, en van de omslag naar een heerschappij van mannen en van maatschappijen met geschreven wetten en religieuze boeken, is weggepoetst (of aangepast) ten gunste van de nieuwe ontwikkelingen. Daarmee komen uiteraard allerlei vragen aan de orde over de mate waarin onze huidige samenlevingsvormen in al dezelfde aspecten dezelfde vermannelijking zijn blijven vertonen, of er resten zijn overgebleven van de oudere vrouwelijkheid, en ook of de nieuw ontdekte verschillen tussen het actuele accent op mannelijke dominantie en het daaraan voorafgaande misschien geen onomkeerbaar iets geweest is maar op meer mogelijkheden wijst dan velen zich tot voor kort realiseerden (mogelijkheden die aansluiten bij die vroegere fase die nu weer ontdekt wordt, en bij wat daarvan onder de oppervlakte tijdens de fase van mannelijke dominantie is blijven leven of is overgeleverd, of zelfs mogelijk geheel nieuwe verhoudingen in de toekomst). En ik moet toegeven dat skepsis ten aanzien van de nieuwe bevindingen gerechtvaardigd blijven zolang ze niet gepaard gaan met concrete toepassingen die net zoveel hout snijden als de nieuwe visie op de geschiedenis. Het gaat in de praktijk nu eenmaal om meer dan om mooie woorden en beelden.
Maar laat ik mij niet begeven op het pad van diegenen die in het verleden veel te vlug fantastische nieuwe interpretaties meenden te kunnen bieden of stappen meenden te kunnen zetten. Ik ben blij dat ik behoor tot degenen die met onder andere Gilles Quispel, de bekende hoogleraar kerkgeschiedenis en tevens promotor van onder andere de schrijfster van dit boek en van mij, ervan doordrongen zijn geraakt dat voor vele betekenissen van vrouwen en het vrouwelijke – zowel historisch als actueel maatschappelijk en spiritueel, onder andere van de zogeheten zwarte madonna’s waarvan hij er zovele samen met zijn vrouw en kinderen opzocht – veel te weinig aandacht is geweest. Ik realiseer mij natuurlijk ook dat dat nieuwe bewustzijn bij Jungianen, spirituele feministen en vele anderen, soms in intuïtie bleef steken en ook wel werd uitgewerkt op een wijze die van vooroordelen niet vrij was of zich op erg weinig feiten en vage theorievorming baseerde. De geschiedenis van die bewustwording moet nog worden geschreven. Maar zij bood mij en anderen wel de zekerheid dat er op dit gebied nog veel te doen en te ontdekken viel, juist ook omdat sommigen anderen er zo heftig tegen waren of met onbegrip of erger reageerden. Doodzwijgen bijvoorbeeld. In dit nieuwe boek heb ik een stevig begin van onderzoek en visievorming waar ik naar kan verwijzen, dat is voor mij een groot winstpunt ervan. Het onderzoek en de meningsvorming en beeldvorming en uitwerking op allerlei gebieden kan nu met kracht voortgezet en uitgebreid worden. Laat de discussie maar losbarsten. En vraag vooral de schrijfster van dit boek veel cursussen te geven en lezingen (zoals reeds te vinden op de website van het boek) om de verschillende onderdelen te illustreren, en de aangetoonde verbanden nog aanschouwelijker te maken. En het gesprek erover aan te gaan.
Voor mij persoonlijke is de ‘matriarchale’ vrouwengodin en haar matriarchale spiritualiteit – met klemtoon op verbondenheid van alles en iedereen, met niet bepaald geringe ethische implicaties! – tot nu toe de bodem gebleven van of liever de beste verwijzing naar de spirituele ervaring waarin (en dát!) ik mij thuisvoel. Of liever die mij het gevoel geeft (behalve in mijn bewustzijn dat ‘ik’ die vervreemdende ervaring nodig had om ‘zich’ echt bewust te worden) van THUIS. Je kunt het ‘vreemde’ alleen maar ervaren als je van ’thuis’ weet, dat kent, daar (in wezen) bent. En aangezien je maar heel beperkt bent, noemden wijze voorgangers dat vaak en terecht ‘niet-weten’.
IV Nogmaals: de inhoud en de impact
Ten slotte wil ik aan de hand van titel en de ondertitel van het boek laten zien wat ik als belang ervan zie. De titel is wat dit betreft niet erg onthullend. Ik leid er uit af dat het gaat over de reductie van ‘(God de) moeder’-beeld tot ‘Venus’-beeld, en vervolgens de verandering (eveneens teruggang? Of vooruitgang? Of alleen omzetting?) van ‘Venus’-beeld tot het (christelijke) ‘madonna’-beeld. Wat we er wel min of meer aan vast kunnen knopen is dat het boek de geschiedenis van de moeder en haar opvolgers slechts behandelt totdat de vadercultuur goed en wel heeft ingezet, hoogstens tot en met de Middeleeuwen maar eigenlijk nauwelijks daarna. Na de ondergang van God de moeder houdt het boek dus in grote lijnen op, met een enkele uitzondering zoals de hoofdstukken over Sophia, over Maria en over de Zwarte Madonna’s, overigens op zich geen kleine onderwerpen. Die inperking heeft het toch al omvangrijke boek waarschijnlijk goed gedaan. Het belangrijkste is gezegd, de basisfeiten en de hoofdlijnen van de interpretatie zijn geëxposeerd. Tegelijk betekent dit wel dat er nog heel wat vergelijkbaars en nog heel wat uitwerking kan volgen.
Met de ondertitel geeft de schrijfster mijns inziens aan dat zij in dit boek de geschiedenis van de moedercultuur die in de vadercultuur weggepoetst was, weer zichtbaar maakt. Na dit boek is die geschiedenis beslist niét meer verborgen! Althans wat mij betreft, gaat het er nu om die zichtbaarheid niet meer te ontkennen maar ons rekenschap te geven wat de moedercultuur (en haar verborgen voortzetting) ons te zeggen en te doen geeft. Wat we van onze vadercultuur vinden, en hoe we onszelf nu begrijpen en welke kant we in de toekomst op willen met deze verschillen en mogelijkheden, want de nieuwe zichtbaarheid impliceert die!
Een ander aspect dat met de ondertitel samenhangt, een probleem waarop ik in de paragraaf over de kwetsbaarheid van het onderwerp al inging, is dat je wel over moet willen stappen van de traditionele visie die de moedercultuur wegpoetste naar een erkenning ervan. Je moet haar willen zien zoals ze in haar eigen kracht en symboliek functioneerde. Het zichtbaar maken van de geschiedenis is een proces van bewustzijnsverandering die niet alleen plaats vindt op het vlak van wetenschappelijke paradigmaverandering (met nieuwe ogen – willen – kijken naar dezelfde feiten) maar die ook zo zeer sommige vooronderstellingen en grondslagen van ons huidige denken en van onze huidige samenlevingsvorm en cultuur raakt dat het niet voor iedereen gemakkelijk zal zijn om met andere ogen te kijken. Eenvoudig omdat het de eigen positie of de vooronderstellingen waarop die positie gebaseerd is, te zeer in de waagschaal stelt. Omdat het (nog) te pijnlijk kan zijn om zogenaamde vaste waarheden op te geven. Dat hebben we vaker gezien in de geschiedenis op momenten dat veranderingen zich aankondigden. Het duurde vaak lang voordat nieuwe feiten en waarheden geaccepteerd werden; eerst moest de weg een beetje geëffend worden (lees: de toekomstige verliezers moest een min of meer acceptabele uitweg geboden worden, of het nu om gevoelens en opvattingen of eigendommen of posities ging). Nogmaals: dit boek laat zoveel zien en stelt zoveel aan de orde dat ik hoop dat dat niet verloren gaat in een reductie tot een bijstelling van de lengte van onze geschiedenis of de visie daarop. Het gaat hier echt wel om meer, mag ik hopen. Zoals ik ook al aan de orde stelde in Voorbij het patriarchaat en enkele lezingen (zie die uit 2002, met ook expliciete stellingen over interpretatie van een onderstroom in de Westerse godsdienstgeschiedenis als ‘matriarchaal’, en die uit 1990 op mijn website).
Het is onmiskenbaar. De ‘moeder’ is weggemoffeld uit de geschiedenis. Maar zij zit helemaal in ons, zowel in vrouwen als in ons mannen. Evenals de schrijfster heeft ervaren dat de godin een levende werkelijkheid is als haar inspiratie voor ons gaat leven, heb ook ik in het verleden ervaren hoe Sophia symbool van een levende werkelijkheid was – trouwens ook voor de personen wier teksten ik bestudeerde. Ook wij mannen weten wel beter, als we ons oppervlakkige dan wel eenzijdige mannelijke bewustzijn even kunnen relativeren. Maar opnieuw: wat hebben die beide veranderingen, van onze erkenning van de moeders en van vrouwen en het vrouwelijke in de geschiedenis, en van onze erkenning van andere soorten van bewustzijn dan het intellect dat logisch kan analyseren en combineren, met elkaar te maken? Vanuit het intellect is die vraag niet goed te beantwoorden omdat het intellect beperkter is dan het ‘grotere’ bewustzijn dat meer omvat dan het intellect, namelijk ook de intuïtie, de emotie, de ervaring van het alomvattende en van het oneindige, van de ervaring van de eindigheid van het begrensde bewustzijn dat is ingebed in ‘werelden die zijn begrip verre overstijgen. Vanuit het grotere bewustzijn, het bewustzijn van de verbondenheid van alle verschijnselen via ons eigen geworteld zijn in die grond, in dat fundamentele (bewust)zijn, kan dat wellicht beter omdat we dan beseffen dat elk antwoord weliswaar beperkt en onvolledig blijft, maar dat we altijd op die grond van het grotere bewustzijn blijven staan. Dat geeft ruimte en stevigheid.
Ten slotte, ik merk graag op dat ik vragen formulerend, alternatieven overwegend en uitwerkingen suggererend de eigen visie van Annine van der Meer in de kern steeds blijf bevestigen als een waardevolle en begaanbare weg die uit te werken valt (iets dat niet onkritisch hoeft te gebeuren). Ook zonder dat haar stelling (wellicht nog niet op alle punten en in alle opzichten) rationeel onderbouwd is, wijst alles erop dat een wereldbeeld zoals zij dat bij zichzelf en bij ons met haar literatuur en blikken op de voortbrengselen van het verleden evoceert, een mogelijkheid is die aansluit bij diepe lagen in onszelf. Misschien toch eerst maar eens laten bezinken, en kijken waartoe het aanleiding geeft. Want zo kunnen we er van binnen uit iets mee, geleid door onze eigen ervaring. En wellicht nieuwe mogelijke uitdrukkingen vinden van culturen en landen die bij ons en onze toekomst passen. Van zowel de tot voor kort ondergewaardeerde moederland- als de nog altijd overheersende vaderland-leefwijzen en opvattingen. Te beginnen in onszelf – inderdaad, dat gaat héél diep. Maar het zal niet alleen een kwestie van innerlijke verandering zijn, en ook niet altijd eenvoudig.
Ik ben ook blij met dit boek omdat het naast andere weer een nieuw, interessant en toonaangevend product is van de Utrechtse school in het godsdiensthistorisch onderzoek, zoals Gilles Quispel (nu een maand geleden overleden) de impulsen noemde die van hem en Utrecht uitgingen voor het onderzoek naar het vroege christendom en de brede context daarvan en die door een niet gering aantal leerlingen en leerlingen van leerlingen (de schrijfster van dit boek was de laatste promovenda van hem in 1989) van hem werden opgepakt en in studies en publicaties en onderwijs en scholing werden omgezet. Die brede context omvat nu naast de geschiedenis van de Westerse gnosis en esoterie, het vroege christendom en de voorlopers en hellenistische context daarvan, ook de brede context van moedercultuur en vadercultuur waarin Gilles Quispel zich op zijn manier zeer interesseerde, omdat de moedercultuur een grote invloed heeft gehad op het oudste christendom en omdat zij in vele vormen van spiritualiteit in Europa is blijven voortleven. Annine van der Meer brengt die geschiedenis en die cultuur hier ongemeen duidelijk aan het licht in een kolossale expositie van boeiend materiaal en interpretatie. Mijn persoonlijke betrokkenheid is altijd die bij het christendom, het jodendom en de islam geweest, vooral de esoterische stromingen daarbinnen. Daar gaat dit boek minder expliciet over. Maar ik vind het er heel belangrijk voor. Ook behandelt het niet de Oosterse religies en hun moederculturele voorgeschiedenis, die er naar ik aanneem ook is, tenminste als ik Masao Abe mag geloven die als hij schrijvend over doel en toekomst van religie (in Zen en het Westerse denken, p. 204vv.) terecht komt op de mogelijkheid van een huwelijk van het ‘moederlijke’ boeddhisme en het ‘vaderlijke’ christendom (zie ook het hierboven genoemde boek van Rita Gross, dat deze verhouding anders ziet, maar een vergelijkbare beeldspraak en problematiek aan de orde stelt). Wellicht iets voor later?