In deze uitgave in eigen beheer heeft de auteur vier studies van zijn hand over het werk van Jung bijeen gevoegd en aan elkaar gesmeed, zij het dat de relatie ervan met belangrijke andere stromingen en opvattingen ook tot hoofdthema’s leidt voor de alchemie en het Zenboeddhisme. Het doel van deze studies is het begrijpen en analyseren van de uitgangspunten en begrensdheden van Jungs werk, geen gemakkelijke opgave voor wie bedenkt hoe erudiet Jung was, hoezeer Jungs psychologie steeds in ontwikkeling is geweest en met hoeveel stromingen Jung in gesprek is geweest. Ik wil op voorhand graag zeggen dat ik geen studies ken waarin dit doel zo goed bereikt wordt. De auteur slaagt er voortdurend in spijkers op koppen te slaan, vingers achter problemen te krijgen, verhelderende analyses te geven, en daar alternatieve vragen en perspectieven naast te leggen die de lezer veel bieden voor zijn begrip van het onderwerp zowel als voor zijn eigen studieuze en misschien zelfs wel persoonlijke zoektocht. Dit laatste natuurlijk alleen zo ver die met die van de auteur of van de onderzochte visies en wegen van persoonlijke ontwikkeling te maken heeft. Maar op de beschreven terreinen kan de auteur de lezer naar mijn idee een hoop werk besparen door het inzicht dat hij in ruime mate verschaft. De lezer kan zich vervolgens wijden aan de eerstvolgende voor hem belangrijke stap, wetend dat althans van het beschreven landschap nu een goede kaart heeft.
In het eerste deel brengt van Soest de psychologie van Jung in beeld, waarbij in het bijzonder die aspecten belicht worden die zijn uitgangspunten tonen: theoretische uitgangspunten, typologie, het individuatieproces, het onbewuste en de archetypen. Jung ontwikkelde zijn psychologie in confrontatie met onder meer Freud en Kant en schiep daarbij ruimte voor de religieuze ervaring in aansluiting aan zijn persoonlijke ervaringen en op grond van studies zoals van de alchemie. Uiteindelijk formuleerde Jung zijn werk als een heilsleer die hij echter verdedigde als wetenschappelijk.
In het tweede deel brengt de auteur de kentheoretische uitgangspunten van Jung in beeld in zijn confrontatie met Kant. Duidelijk wordt dat Jung zich door wetenschappelijk te willen blijven gedwongen zag de mogelijkheid van hogere bewustzijnsniveaus af te wijzen. Kenmerkend voor Jung is dat hij alleen de psychische werkelijkheid als werkelijkheid beschouwt. Daarmee legt hij zich vast op een absolute rol voor het bewustzijn los van een eventuele relatie met een werkelijkheid buiten het bewustzijn. Dit geldt ook in relatie tot de integratie van bewuste en onbewuste in het individuatieproces.
In het derde deel behandelt de auteur de alchemie en Jungs visie er op. Jung was zich bewust van het belang van de hermetische traditie van het Westen als vergeten tegenkant van de eenzijdige dominantie van patriarchale of liever ‘mannelijke’ elementen in de cultuur. Hij maakt vervolgens zowel gebruik van belangrijke inzichten van de alchemie (en de gnostieke traditie waaruit deze mede voortkwam) als dat hij andere belangrijke inzichten ervan laat liggen omdat ze niet in zijn eigen systeem passen. Dit laatste blijkt vooral waar Jung de alchemie – onnodig – interpreteert als projectie. Hier worden dezelfde grenzen van Jungs werk zichtbaar die de auteur in zijn eerdere hoofdstukken aan het licht bracht. Evenmin als voor hogere bewustzijnsniveaus is er bij Jung geen of weinig ruimte voor het lichamelijke. De auteur pleit er voor dat wij na vier eeuwen (opkomst van de) moderne wetenschap nu echt diepgaand naar onszelf leren kijken en daar ook de religieuze aspecten en vragen in betrekken. Daar is gezien wat wij nu weten van het werk en de boodschap van de alchemisten zeker aanleiding toe.
In het laatste, vierde deel behandelt de auteur de confrontatie tussen Jung en het Oosten, speciaal het Zenboeddhisme, dat hij vooral leerde kennen door D.T. Suzuki. De Westerse begrippen – zoals het onbewuste en het zelf – die de laatste daarbij gebruikte, hebben Jung de kans geboden de verwantschap tussen zijn psychologie en het Zenboeddhisme sterk aan te zetten. Vooral het feit dat het Zenboeddhisme in een non-dualistische traditie staat, kwam daarbij echter onder het tapijt te liggen. In dit laatste deel schetst de auteur niet alleen een diepgaand beeld van het Zenboeddhisme – vooral van de kentheoretische aspecten ervan aan de hand van de impliciete filosofie in het werk van de Japanse Zen-auteur Dogen (13e eeuw) – maar voltooit ook zijn scherpzinnige kritiek van het werk van Jung. De verwantschappen zijn zo groot, zegt hij, dat een scherpe analyse nodig is om het precieze onderscheid – dat ook groot is! – aan te geven. Mijns inziens is de auteur daar goed in geslaagd, al moet hij ook constateren dat het referentiekader van Jung en van het Zenboeddhisme zo fundamenteel verschillen dat men op moet passen voor al te grote stappen in de vergelijking, ook al kan men zeggen dat het Zelf bij Jung als het ware de asymptoot van de ‘mind’ in Zen is. Met zijn analyse is het verhaal nog niet af. Mensen zullen zich altijd op nieuwe wijzen ontplooien, en ook tot diepgaande religieuze ervaringen komen en die verwoorden, en daarbij zullen zowel het werk van Jung als het Zenboeddhisme een rol kunnen spelen. De auteur laat duidelijk zien welke grote beperkingen er aan het toch uiterst waardevolle werk van Jung kleven. Het onbewuste is geen ding, maar een denkbeeld. Zen is zich veel meer bewust van de relativiteit van woorden en begrippen dan Jung (al merkt de auteur niet op dat ook in Zen soms grote woorden met hoofdletters op een dualistische wijze gebruikt worden, en is zijn beeld van het Zenboeddhisme in sommige opzichten onvolledig – maar dat kan ook moeilijk in zo’n kort bestek). Jung liet zien dat er in de geschiedenis van het Westen enorme bronnen beschikbaar zijn die ons kunnen helpen bij onze weg van persoonlijke groei en van religieuze ervaring. Misschien liggen de vragen na deze studie meer op het praktische vlak. Want ook het Zenboeddhisme is iets dat wijst naar de praktijk ofwel naar de levende werkelijkheid zelf, en die biedt altijd uitdagingen in nieuwe, unieke vormen. Hoezeer we ook van de verschillende tradities, en zeker ook van het Zenboeddhisme, kunnen leren.
In dit korte overzicht van deze studies doe ik maar weinig recht aan de enorme belezenheid die erin doorschemert, de subtiele analyses, de indrukwekkende overzichten ervan. Dit zeer heldere, zij het overigens niet altijd gemakkelijke en wel enige inspanning van de lezer vragende boek – momenteel alleen verkrijgbaar bij de auteur – verdient een veel grotere verspreiding en beschikbaarheid. Daarbij kan nog het nodige redactionele werk gedaan worden, vooral met betrekking tot opmaak en spelling; misschien dat een bewerker van de rijke inhoud van dit boek ook nog heel andere overzichten en samenvattingen zou kunnen maken, of zou een inleiding met interessant commentaar van een relevante deskundige toegevoegd kunnen worden – maar de auteur zal ondertussen al weer verder zijn op zijn boeiende weg. De van de lezer gevraagde inspanning zal zeker beloond worden, of deze nu vooral in Jung, in alchemie, in Zen, of in psychologie, cultuurgeschiedenis, of in persoonlijke bewustwording is geïnteresseerd. Het boek – nu uitgegeven met een mooie figuur van Riek Slenders op het handige lichtkartonnen omslag om de stevige ringband – bevat een schat aan literatuurverwijzingen en treffende citaten, en is op dit moment nog verkrijgbaar bij de auteur (zie boven bij de bibliografische gegevens).
Ik kende de auteur van een vrij recente – zo ver ik weet niet gepubliceerde – samenvattende studie van hem, Ervaring Werkelijkheid Bewustzijn, waarin hij de verhouding tussen de Westerse en de boeddhistische kentheorie behandelt op een zeer lucide wijze. Ik ben geneigd deze laatste studie als nog fundamenteler op te vatten dan de voorliggende. Er komt heel duidelijk uit naar voren dat de Westerse kentheorie en filosofie eenzijdiger zijn dan de boeddhistische. Dit wordt erg helder uitgelegd. En ik ben geneigd deze studie over Jung – die deels op oudere studies van de auteur teruggaat – daar een soort voorstudie op te vinden. Dat moge in sommige opzichten waar zijn, het is niet haar enige waarde. Want deze studie naar aanleiding van het werk van Jung behandelt weer veel duidelijker allerlei raakvlakken tussen filosofie en wat wij in het Westen esoterie noemen, maar waar ook allerlei belangrijke filosofische aspecten aan verbonden zijn. We kunnen hoe dan ook van deze auteur het nodige leren. Zijn analyse van alle door hem besproken auteurs en werken is van hoog niveau, helder en goed te volgen voor iedere geïnteresseerde die zich enige inspanning wil getroosten op het denkvlak. En als het denkvlak – de ideeën – van auteurs, van hun werken en van de stromingen die zij vertegenwoordigen of waarmee ze in gesprek gaan duidelijk is, is er een grote belemmering minder om te weten wat men aan hen kan hebben, of er mee aan de slag te gaan, ermee in gesprek te gaan enzovoort. Het belang van dat laatste is het wat ik deel met de auteur – een hartstocht voor het gaan van dit soort wegen – en waarvan ik hoop dat veel lezers dit mede door zijn werk zullen kunnen dienen. Uiteraard bij voorkeur niet buiten hun persoonlijke geestelijke ontwikkeling om, waarvan de geschiedenis mij altijd zal blijven boeien.