In dit zeer rijke artikel met verwijzingen naar en inzichtelijke en rendabele verwerking van uiterst relevante bronnen laat Loy zien hoe actueel de cultuurfilosofie van Max Weber nog steeds is. De – objectiverende – doelrationaliteit heeft het in onze samenleving gewonnen van de inbedding in het grotere geheel. Deze overwinning is gepaard gegaan met een – subjectiverende – verinnerlijking om toch nog een zekere vrijheid over te houden voor het subject, wat een krampachtigheid heeft meegebracht op het gebied van de ethiek, de kunst en de erotiek. Aan de hand van het werk van Georg Simmel (‘Die Philosophie des Geldes’) laat Loy zien dat deze ontwikkeling zich ook verder op het vlak van de culturele symbolen heeft voorgedaan: het geld is de moderne God, kort gezegd. In alle opzichten hebben middelen de rol van doelen op zich genomen en is de dagelijkse leefwereld buitenshuis een ding-wereld geworden die weinig charme meer heeft, laat staan inspirerende kanten. Zelfs ons bewustzijn is verinnerlijkt en wel voorwerp van een industrie geworden. Loy vergelijkt dit met de boeddhistische uitleg van het niet tevreden kunnen zijn met het bestaan, de ervaring van duhkha. En stelt er het boeddhistische alternatief naast van het opgeven van de neiging van het zelf om zichzelf te funderen in een objectieve zekerheid, welke dan ook. In plaats van deze op vrees gebaseerde zichzelf afsluitende ernst verwijst hij onder meer naar het leven als spel, dat principieel open is, zonder dat verantwoordelijkheid of gebruik van middelen uitgesloten worden – ze worden alleen niet verabsoluteerd. Hierbij verwijst hij onder andere naar Nagarjuna’s uiterst vruchtbare uitleg van het boeddhisme.
Omdat bij het internetartikel de noten 35-41 zijn weggevallen, treft u ze hier aan:
35 For more on this, see “The Nonduality of Life and Death: A Buddhist View of Repression” Philosophy East and West 40 no. 2 (April 1990), and “Trying to Become Real: A Buddhist Critique of Some Secular Heresies” International Philosophical Quarterly, vol. 32 no. 4, December 1992.
36 Simmel notes that “the whole structure of means is one of causal connection viewed from the front” (The Philosophy of Money, 431).
37 Friedrich Nietzsche,The Will to Power, tran. Walter Kaufmann and R. J. Hollingdale (New York: Random House, 1968), no. 478, p. 265. See also no. 666, p. 352.
38 The aporias of causality are well known in Western philosophy, mainly due to Hume’s critique. Nagarjuna’s version points to the contradiction necessary for a cause-and-effect relationship: the effect can be neither the same as the cause nor different from it. If the effect is the same as the cause, nothing has been caused; if it is different, then any cause should be able to cause any effect. (Mulamadhyamikakarika X:19, 22) Weber too abandoned the one-dimensional causal model, ordered from the foundation upward (e.g., Marxist materialism) in favor of what may be understood as a network model of causality. (For more on this, see Fleeing the Iron Cage, 48-9, and my Nonduality: A Study in Comparative Philosophy (Yale University Press, 1988), chapter six.)
39 This is discussed in the articles mentioned in fn. 35.
40 James P. Carse, Finite and Infinite Games (New York: Free Press, 1986), 15.
41 Friedrich Nietzsche, The Wanderer and His Shadow, no. 204, in Human, All Too Human, tran. R. J. Hollingdale (Cambridge University Press, 1986), p. 360.