Door de vertalingen van C.O. Jellema beschikken we in Nederland ineens over een uiterst waardevolle extra toegang tot het werk van ‘Meister Eckhart’ (in het vervolg zonder aanhalingstekens).
Wie veel over Eckhart en de studie van zijn werken wil weten, kan onder andere op Internet terecht. Maar wie Eckhart direct zelf wil leren kennen, zoals hij schreef en preekte voor zijn eigen lezerskring en gehoor, die heeft nu een directe toegang in het Nederlands. Natuurlijk hadden we de overzetting van de preken en van enkele tractaten – samen de in het Duits geschreven teksten – in modern Duits door Josef Quint (zie de onder genoemde uitgave) maar zelfs dat Duits is toch altijd nog veeleisend genoeg om niet in alle opzichten altijd direct toegankelijk te zijn. Datzelfde geldt voor de overigens goede vertaling van Maas (zie eveneens hieronder), die terecht werk maakt van een zorgvuldige overzetting van betekenissen maar dan toch nog een tamelijk stijve taal overhoudt die het gevoel niet altijd aanspreekt. Ik vermeld nog dat Jellema en Maas een tiental preken gemeenschappelijk hebben, zodat in totaal 46 (? – de nummeringen roepen vragen op bij mij!) van de (ongeveer?) 60 bekende preken vertaald zijn in het Nederlands, 36 door Jellema en 20 door Maas (uit de gegevens bij Jellema blijkt dat 1 preek niet in de bundel van Quint staat maar elders). Dat is een verheugend groot aantal, temeer daar we ze kunnen lezen met de andere vertaalde teksten – die van de in het Duits en in het Latijn geschreven traktaten – samen.
Jellema’s vertaling is onvolprezen. De taal is geen enkele hinder om Eckhart direct te volgen. Een grote prestatie, die alleen heeft kunnen ontstaan door een enorm invoelingsvermogen en een enorme taalvaardigheid. Jellema was erg betrokken bij de inhoud van deze werken. Van wel heel erg grote waarde is bovendien dat hij, na in het eerste deel de traktaten in chronologische volgorde vertaald te hebben, de preken in het tweede deel zo achter elkaar heeft gezet dat zij thematisch verbonden zijn waardoor het inzicht van de lezer enorm kan groeien door de verbanden die zodoende veel zichtbaarder worden. Alleen al daaraan kun je zien hoe vertrouwd Jellema met deze teksten was. Beide delen zijn door Jellema van een nawoord voorzien. De titel van beide delen “Over God wil ik zwijgen” is prachtig gekozen, uit een passage die bovendien leerzaam is doordat Eckhart daar zijn ziel bloot geeft aan zijn hoorders, terwijl hij ze in taal waarvan hij het ontoereikende beseft aan het wijzen is op wat hem ten diepste beweegt.
Door de lezing van deze nieuwe Eckhart-vertaling ben ik voor mijn gevoel opnieuw – een eerste kennismaking was de bundel Duitse teksten van Quint (zie onder), althans gedeelten daaruit – en des te directer doorgedrongen tot het denken en de beleving van Meister Eckhart. Ik ben er ook nieuwsgieriger door geworden naar de omstandigheden waarin deze teksten tot stand gekomen zullen zijn. De maatschappelijke zowel als de individuele. Het lezen van de teksten is een groot intellectueel genoegen, niet alleen door de indrukwekkende manier waarop Eckhart citaten plukt en uitlegt uit de klassieke christelijke en heidense literatuur, de kerkvaders en de ‘heidense’ leermeesters maar vooral doordat hij al denkend er in slaagt weidse perspectieven te openen en tegelijk te laten zien dat ze weer losgelaten moeten worden: als de ladder waarlangs je naar boven klimt maar die na bewezen waardevolle diensten niet voor het bereikte doel aangezien moet worden. Daarbij staat hij vooral in de neoplatonische traditie maar maakt evengoed gebruik van het – vooral aristotelische – standaard begrippenapparaat dat in zijn tijd gebruikt werd. En tegelijkertijd stelt hij terloops en vaak impliciet vragen aan de orde die ook voor ons veel latere lezers nog heel actueel kunnen zijn. Zoals eerder voor Hegel en Schopenhauer, voor Jung en vele anderen. Hij is vooral van grote waarde doordat hij zich nooit door begrippen laat opsluiten maar hun betrekkelijkheid weet te benutten om er nieuwe betekenissen aan te ontfutselen, die dan weer heel inspirerend kunnen zijn. Tussen haakjes: eenzelfde werkwijze als die we bij de Japanse, bijna in dezelfde tijd levende Zenmeester en auteur Dogen Kigen tegenkomen, ook een denk- en taalmeester (onder meer over deze verwantschap en over de eraan ten grondslag liggende niet-dualistische benadering die bij westerse uitleggers en filosofen ertoe leidt dat religie te weinig ruimte krijgt, zie – als een van vele mogelijkheden – een waardevol artikel van David Loy).
Wel moet gezegd worden dat nogal wat van zijn lezers vonden dat Eckhart al beweerde wat zij als hun leer naar voren brachten. Om Eckhart echt goed te begrijpen moeten we precies weten hoe de door hem gebruikte begrippen opgevat werden door zijn toehoorders, wat hij ermee wilde bereiken, in welk opzicht dat hetzelfde en anders was dan bij zijn tijdgenoten en niet te vergeten dito met die van ons, bepaald geen tijdgenoten. Wat werd door Eckhart als vanzelfsprekend verondersteld en wat niet? Pas wanneer we dat weten kunnen we zijn boodschap adequaat vertalen naar onze situatie.
[Latere toevoeging: Onder andere als inleiding op Eckhart kan ook de inmiddels verschenen belangrijke vertaling van De Gulden Brief van Willem van Sient-Thierry uit 1144 grote diensten bewijzen, zie mijn bespreking via de link.]
Dat Eckhart ook in zijn tijd als een groot licht werd beschouwd blijkt daaruit dat hij op een gegeven moment in Parijs aan de theologische faculteit als enige aangesteld werd naast en dus op hetzelfde niveau als Thomas van Aquino, de invloedrijke christelijke filosoof die de grondslag legde voor de meest invloedrijke rooms-katholieke – kerkelijke – filosofie, met grote invloed in later eeuwen. Om Eckhart te begrijpen is het handig iets te weten van de ontwikkeling van de middeleeuwse filosofie en theologie uit de Alexandrijnse (grieks-hellenistische) en Romeinse (latijns-kerkelijke) vertaling van de christelijke boodschap zoals die in de eerste eeuwen van onze jaartelling was gegroeid tijdens de uitbreiding van het aantal christenen en hun confrontatie met de (laat-)klassieke cultuur. Maar tegelijk is het onmiskenbaar dat deze ongelooflijke geleerde Eckhart direct tot het hart spreekt – dat van zijn toenmalige toehoorder en lezer als wel dat van mij moderne lezer – als hij met zijn grote taalvaardigheid doet in deze nu dank zij C.O. Jellema zo toegankelijk geworden werken. Zoals over de verhouding van mystiek en ethiek, en over de vele aspecten van het leren kennen van zichzelf en de wereld als religieus proces, het leren kennen van God en het loslaten van die kennis inbegrepen.
Eckhart was een uiterst praktisch mens, dat kan niet anders. En wat bouwde hij zijn teksten zorgvuldig op. Iedere preek is een bouwstuk van knappe retorica op basis van een stevige inhoud, de uitleg van teksten uit de ‘Heilige Schrift’ die hij zeer goed kende, met behulp van citaten overal vandaan, van voorbeelden uit het leven, en van zijn ongeëvenaarde redeneer- en betoogkunst. Alles toegespitst op wat Jellema noemt zijn ‘psycho-theologie’. Want dat is het: Eckhart was zich terdege bewust van het feit dat de waarheid onze waarheid moet worden, en anders niets voorstelt. Godskennis of welke kennis dan ook heeft uiteindelijk geen enkele zin buiten zelfkennis om. En kennis heeft überhaupt geen zin als zij niet ergens voor dient, als we niet weten hoe haar te gebruiken en ook hoe haar op het juiste moment weer achter te laten. En bij al die kennis weet Eckhart dat het om zaken gaat die wij psychologische processen zouden kunnen noemen, om processen van bewustwording. En hij weet dat wij ons daar niet bij moeten opblazen maar onszelf leren loslaten. Leg dat maar eens uit!
Het derde deel van Jellema’s vertaling zijn werken van Heinrich Seuse (ook bekend onder zijn Latijnse naam Suso) en Johannes Tauler, leerlingen van Eckhart. Naar Seuse was ik benieuwd omdat het eerste mystieke werk dat ik in een bibliotheek vond toen ik nog op de middelbare school zat (de Provinciale Zeeuwse Bibliotheek, gevestigd in de Abdijgebouwen in Middelburg, met een prachtige zeer stille en statige leeszaal), diens Büchlein der Ewigen Weisheit was. Weliswaar heeft Jellema niet dit werk maar zijn Boek van de Waarheid vertaald maar ik herkende onmiddellijk de pastorale – niet bevoogdende – toon en de intelligente benadering van onderwerp en lezer door deze ongetwijfeld ook begaafde auteur (die overigens omdat hij verwant was aan Eckhart een loopbaar als professor kon vergeten). Hoewel Seuse niet heel veel toevoegt aan het denkpatroon van Eckhart, is het boeiend om de manier te volgen waarop hij zijn inzichten uiteenzet. Tauler is meer de man van de retoriek, met een grote populariteit. Zijn geschriften zijn eeuwenlang veel verspreid en gelezen. Van de vertaling van Taulers preken heb ik maar van een preek of vier gelezen; zij leken weinig eigens toe te voegen. Die mening heb ik moeten herzien na het lezen van de prachtige bloemlezing uit Taulers preken van Peter Huijs (zie de link) die eind 2005 verscheen.
Er waren in die tijd grote ontwikkelingen. De bloei van de kerk in de middeleeuwen leidde niet alleen tot de macht van de pausen en de opbloei van theologie en filosofie. Toen de macht van de steden groter werd en de burgers van die steden zelfstandiger en vrijer ten opzichte van de feodale machthebbers (adel, geestelijkheid) en de fundamenten voor de Renaissance gelegd werden, kwam het uiteindelijk ook tot een brede nieuwe stroom van spiritualiteit, tot nieuwe orden van monniken en nonnen, of andere soorten van spiritueel samenleven, en vooral tot een vrijere spiritualiteit. Die van de ‘begijnen’ en ‘begarden’. En die van gewone burgers. Een ontwikkeling die na de uitvinding van de boekdrukkunst tot de Reformatie leidde, een grote golf van emancipatie uit te vaste kerkelijke kaders met nu grote nadruk op persoonlijke spirituele beleving. Een deel van die bewegingen is in samenhang met maatschappelijke en politieke ontwikkelingen geschetst door Theun de Vries in zijn boek Ketters.
Voor mij is het onmiskenbaar dat deze beweging rechtstreeks putte uit de traditie van innerlijkheid die zich ontvouwde in Eckhart, Seuse en Tauler. Dat blijkt ook letterlijk, bijvoorbeeld uit het woordgebruik in de Theologia Deutsch, een onder die naam door Luther in 1507 uitgegeven geschrift dat al een eeuw ouder was en eigenlijk Het boekje van het volkomen leven heette (zie de gegevens aan het eind van deze bespreking). Het was omstreeks 1400 ontstaan in een kring van Rijnlandse vromen en doet in een aantal opzichten aan de inzichten van de drie genoemden denken. Het wordt zo ook duidelijk dat Jacob Boehme – hij schreef zijn werken op tussen 1600 en 1624 – uit deze traditie putte, ik herken diverse beelden die Eckhart en Boehme allebei gebruiken, vooral over het baren in en van God en in en van de ziel, en over de bijbehorende geboorten in God en in de ziel. Opmerkelijk is natuurlijk dat Luther in zijn jongere jaren zo geporteerd was voor deze spiritualiteit, die zich enerzijds verzet tegen al te grote ongebondenheid maar ondertussen alle ruimte geeft aan de individuele beleving en oefening. Zelfs zo geporteerd dat hij de titel veranderde in “Theologia Deutsch”! Waarbij het natuurlijk ook ging om het feit dat Duits als voertaal voor spiritualiteit en theologie mocht dienen, en niet alleen Latijn. Over godsdienstsociologie en taalsociologie gesproken! Zelfs de Heidelberger Cathechismus, de grondslag van het calvinistische protestantisme, ademt – wellicht samen met andere zogeheten belijdenisgeschriften van het gereformeerde protestantisme die in die tijd en iets later ontstonden – in een aantal opzichten een zelfde sfeer als de genoemde traditie (zie bijvoorbeeld afstemming van de menselijke wil op de goddelijke en de eenwording van de mens met God in hoofdstuk 25 van Het boekje van het volkomen leven, en vergelijk bijvoorbeeld met de Heidelberger Cathechismus Zondag 33 en idem 44, vraag en antwoord 115; of zou ik een passage uit een ander gereformeerd belijdenisgeschrift – of avondmaalsformulier uit mijn jeugd? – in het genoemde boekje door horen klinken?). Een zelfde sfeer als de genoemde traditie dus wellicht, al keerden Luther en Calvijn al snel terug tot een sterk geordende kerk en maatschappij, zij het met hun eigen spirituele grondslag en invulling, anders dan de rooms-katholieke. Het voert hier te ver maar zou ook interessant zijn om te onderzoeken hoe de verwantschap met Geert Groote en Thomas van Kempen – de auteur van Vier Traktaten bekend onder de niet oorspronkelijke titel De navolging van Christus, waarvan vele uitgaven te vinden zijn en ik hieronder een oude uitgave vermeld die ik zelf eens las, plus een recente uitgave die ik nog niet las maar die een goede indruk maakt – en hun ‘broeders van het gemene (= gewone) leven’ is. Wat ik mij herinner is dat de overigens zeer spirituele en leerzame en bescheiden Thomas van Kempen wel erg negatief oordeelde over het stoffelijke leven, over materie en lichaam. Dat vind ik in die mate niet bij Eckhart. Ook de verwantschap met De wolk van niet-weten en de andere de werken van de auteur daarvan lijkt de moeite van het onderzoeken waard, om mij tot deze voorbeelden te beperken.
Uit Renaissance en Reformatie is veel voortgevloeid dat anders was dan de Middeleeuwen. Het valt niet te ontkennen dat Eckhart daarbij toch vaak te weinig aandacht heeft gehad als belangrijke bron ervan. En tevens dat Eckhart zo buitengewoon veel inspiratie weet te bieden ook aan moderne lezers en zelfs lezers uit andere culturen. En dat ligt nu dank zij deze nieuwe vertaling zo maar binnen het bereik van iedere Nederlandse geïnteresseerde! Een buitengewoon waardevolle uitgave, zeer aan te bevelen. Wie hier aan begint, zal er veel aan hebben en er voorlopig nog niet mee klaar zijn, zo rijk is Eckharts werk aan inzichten en stimulansen. Waarover ik hier nu niet meer wil aan de orde stellen, op één opmerking na. Te weten dat het goed zou zijn om na te gaan welke rol de beleving krijgt naast het begrip en het geloof, en aan welke voorwaarden voldaan moet worden om zowel de beleving tot haar recht te laten komen als niet uit de hand te laten lopen, storend of ontsporend te laten zijn (al kunnen ontsporingen natuurlijk ook heel nuttig zijn soms, met andere woorden hetzelfde moet van begrip en geloof nagegaan worden!). En dit uiteraard in samenhang met de sociale aspecten, tot en met de politieke en sociaal-ethische. Ik ben een groot voorstander van individuele vrijheid maar me ook bewust dat sociale en politieke verantwoordelijkheid haar eigen criteria voor het maken van keuzes met zich meebrengt.
Van de informatieve artikelen van Wynia en Hoenen die aan de vertalingen in het derde deel zijn toegevoegd vermeldde ik bij de bibliografische gegevens al de onderwerpen. Gerben Wynia schrijft over de vertaler en zijn vertaalwerk en is ook interessant voor wie geïnteresseerd zijn in de persoon en de díchter C.O. Jellema. Maarten J.F.M. Hoenen schrijft een waardevol overzicht over de filosofische mystiek van Eckhart, Seuse en Tauler en geeft een heldere samenvatting van hun werken.
De afzonderlijke delen zijn qua materiaal, tekstbehandeling en drukwerk voorbeeldig uitgegeven. Wel lijkt het er op dat de deeltjes afzonderlijk zijn vormgegeven. In ieder geval zijn de deelnummers (Romeinse I, II en III) niet in en op alle delen te vinden en hebben de mooie ruggen niet dezelfde logische tekstafwerking. Voor een prijs die onder de 25 euro ligt zijn dit ‘musts’ voor iedere geïnteresseerde en voor alle bibliotheken in Nederland.
Het boek van K.O. Schmidt, Meester Eckeharts weg tot kosmisch bewustzijn, is opvallend doordat het voornamelijk bestaat uit treffende citaten uit de werken van Eckhart (helaas zonder bronvermelding). Door de plaatsing en volgorde van de citaten legt de auteur interessante verbanden. Zelf spreekt hij van een weg van tien treden van zelfbewustwording en kosmische bewustwording, het komen tot het Al-ene; en van de opgaven die de mens daartoe moet vervullen. Samen met de verbindende teksten van de auteur wordt een interessant licht op de mystieke weg geworpen. Heeft de auteur zijn inspiratie mee ontleend aan de traditie van de Rozenkruisers? Hij heeft Eckhart goed gelezen. Interessant vind ik ook dat de auteur bepaalde passages van Eckhart die paradoxaal of liever tegengesteld lijken toch in één verband zet en daarmee aangeeft dat tegengestelde aspecten naar één doel kunnen leiden, zoals Eckhart dat zelf ongetwijfeld ook beleefde en dacht. De auteur maakt in zijn inleiding ook historische opmerkingen. Dat brengt mij tot de vraag of de verwanten en toehoorders van Eckhart die neigden naar een vrijere spiritualiteit al in Eckharts tijd vervolgd en soms met harde hand bestreden en zelfs vermoord werden, zoals Schmidt beweert. Dan zou de latere veroordeling van Eckhart door de paus dus in een veel bredere context – wellicht die van de bestrijding van bewegingen met een te grote vrijheid tegenover de kerk en haar leer – staan dan alleen een persoonlijke en alleen een dogmatische of theologische (dit heb ik niet verder uitgezocht). Dit boek is vooral interessant door het bijzondere licht dat op de citaten van Eckhart valt, maar niet het eerste boek om met Eckhart in diens eigen context kennis te maken.
Is hiermee nu voldoende gegeven voor een zorgvuldige bestudering van Eckharts werken of is aanvullende informatie nodig? Zoals gezegd is de boven besproken tekst van Jellema op zichzelf lees- en bestudeerbaar, zo helder en aansprekend is hij. Maar zoals eveneens gezegd, kan het geen kwaad voor een beter begrip om de verschillen tussen wat in die tijd en wat in onze tijd als vanzelfsprekend werd en wordt beschouwd, beter in het oog te krijgen. Ik heb persoonlijk te weinig kennis van de sociale geschiedenis van Europa om spirituele teksten op hun verwantschappen binnen die context te interpreteren, terwijl dat mij toch eigenlijk een eerste voorwaarde lijkt om onjuiste interpretaties te voorkomen. Spiritualiteit ontwikkelt zich niet in een sociaal en cultureel vacuüm. Daarover kan ik hier echter nog weinig zeggen aan nuttige concrete – niet algemene – verwijzingen. Over een gering aantal andere aspecten het volgende nog.
Het buitengewoon heldere en prettig leesbare artikel van Maarten J.F.M. Hoenen (in deel III van de vertaling van Jellema) over de filosofische mystiek van Eckhart, Seuse en Tauler kan heel goed vooraf gelezen worden als samenvatting. Daardoor heeft de lezer al vooraf een handig overzicht van waaruit de afzonderlijke teksten aan reliëf en perspectief winnen.
Veel goede informatie is ook te vinden in de uitgave van de vertaling van Het boek van de goddelijke troost die in 1996 verscheen (zie onder). Opnieuw een uitvoerig informatief artikel van Maarten J.F.M. Hoenen, ditmaal met nadruk op de filosofische en theologische context, en tevens een artikel van B. Nagel over de spiritualiteit van het lijden bij Eckhart, met enige aandacht voor overeenkomsten en verschillen met het oude Indiase denken. Deze artikelen zijn iets minder eenvoudig, iets wetenschappelijker dan die in de Jellema-editie. Erg waardevol zijn de uitvoerige en zo te zien grondige literatuuroverzichten aan het eind van beide artikelen. Ook is een weergave te vinden van de oorspronkelijke tekst van door Eckhart geciteerde auteurs (uiteraard alleen van het hier vertaalde werk; voor de andere werken kan een lezer de herkomst van deze citaten onder andere vinden in de kritische editie van Eckharts werken door J. Quint, en voor de oorspronkelijk Duitse werken deels ook in onder genoemde uitgave daarvan). Ook is er een namenregister. De vertaling zelf heb ik niet bestudeerd, zij lijkt mij evenals die van Maas wat technischer dan die van Jellema, maar ongetwijfeld kundig gemaakt en desgewenst de moeite van het vergelijken waard.
Het eeuwige nu van Erika Albrecht is een goed leesbare verdichting in romanvorm van gebeurtenissen uit het leven van Meister Eckhart en zijn omgeving, zijn leerlingen en tegenstanders. Zij is gebaseerd op nauwkeurige verwerking van interessante gegevens uit een veelheid van historische documenten en teksten van de betrokkenen, aangeduid in de noten. De bedoeling is een levende ontmoeting met Meister Eckhart en zijn spiritualiteit in levenshouding en denken. Boeiend hoewel uiteraard subjectief.
Het boek The Way of Paradox van de Benedictijner monnik Cyprian Smith wordt gekenmerkt door een buitengewoon warme toon, grote betrokkenheid en af en toe boeiende inzichten en inspiratie. Het is minstens geschikt voor hen die een toegang tot Eckhart op prijs stellen vanuit de actuele en levende meditatieve praktijk van rooms-katholieke monniken, maar minder als inleiding.
Ter afsluiting nog de gegevens van de verder genoemde boeken.
Meister Eckehart, Deutsche Predigten und Traktate: Herausgegeben und übersetzt von Josef Quint, (Diogenes Verlag) 1979, [met enkele legenden over Eckhart en de tekst van de bul waarin zijn veroordeling werd vastgelegd, verder met uitgebreide noten, ]547pp.
Fr. Maas, Van God houden als van niemand: Preken van Meester Eckhart, Kampen(Kok) / Averbode(Altiora)1977, [met Inleiding van de vertaler, met Appendix over de nummering, ]136pp.
Meister Eckhart, Het boek van de goddelijke troost: Vertaald door Jan Calis, Bruno Nagel en Theo van Velthoven, Ingeleid door Maarten J.F.M. Hoenen en Bruno Nagel, Kampen(Kok Agora) / Kapellen(Pelckmans) 1996, [Met Appendices I. Begrippenlijst II. Citaten en verwijzingen, en met een Register van namen]168pp.
Erika Albrecht, Het eeuwige nu: een ontmoeting met Meister Eckhart, Vertaling Lieke Frese, Hillegom (Altamira) 1986, [met uitgebreide historische noten]180pp.
Cyprian Smith, The Way of Paradox: Spiritual Life as Taught by Meister Eckhart, London (Darton, Longman and Todd) 1988-2e druk, 133pp.
Thomas à Kempis, De Navolging van Christus: Uit het Latijn vertaald door Dr. Is. van Dijk, Haarlem (Tjeenk Willink & Zoon) 1916-2e herziene druk, 252 pp.
Thomas a Kempis, DE NAVOLGING VAN CHRISTUS: naar de Brusselse autograaf: vertaald door Gerard Wijdeveld (†) en ingeleid door Paul van Geest: Vijfde uitgave, met voetnoten, Kapellen (Pelckmans) / Kampen (Ten Have) 2003-5e (2001-4e met enige verbeteringen; 1995-1e), 249pp.