Hoewel ik het andere werk van Jan Siebelink niet ken – behalve het verhaal ‘Witte chrysanten’ – ben ik geneigd deze roman zijn magnum opus te noemen. Hoewel het boek een literaire weergave is van het leven van zijn vader en moeder, is de auteur zelf namelijk ook hoofdpersoon in het boek, omdat het onderwerp hem in alle opzichten hevig raakt, vanaf zijn geboorte tot nu toe. Siebelink laat zien dat de door godsdienst beheerste geest van zijn vader ook al herkenbaar was in de geest van zijn grootvader en ook in hem zelf is verder gegaan, zowel in erfelijke als in cultuur-traditionele zin. In een tv-interview zag ik de auteur zeggen dat hij in mooie literair verantwoorde taal de gruwelijke en soms mooie momenten uit het leven van zijn ouders en hem zelf heeft willen verbeelden en zo een monument voor die geschiedenis heeft willen oprichten. Vooral voor zijn moeder. Zonder het standpunt van zijn vader te delen, heeft hij er altijd ook begrip voor gehad, is er door aangetrokken geweest.
Voor mij gaat dit boek in de eerste plaats over het godsdienstige milieu dat Siebelink beschrijft. Hoewel ik zelf niet uit zo’n zwaar gereformeerde hoek kom als deze broeders, ken ik wel het benauwende van de gereformeerde godsdienst. Dat viel deels samen met het benauwende van al het kleinburgerlijke leven, bijvoorbeeld in de kring van het communistische gezin van het Reve, beschreven in De Avonden, en ongetwijfeld ook in liberale kleinburgerlijke gezinnen. En het kwam zeker ook voor in andere fundamentalistische hoeken, van rooms-katholiek tot allerlei andere christelijke groeperingen en sekten. Maar van de combinatie van een bevindelijke opvatting van de protestantse religie met de relatie- en gezinsstructuren zoals in deze roman, niet los van de harde strijd om het bestaan van een middenstander, herken ik toch wel heel veel. Mijn ouders dreven zelf een tuinderij annex zaadwinkel en waren ook gereformeerd, en dat op Walcheren waar de bevindelijkheid voldoende aanwezig is om ook algemeen bekend te zijn in de verhalen die mensen over elkaar vertellen. Zelf heb ik ook wel eens een boodschap voor mijn ouders moeten doen die ik achteraf toch wel een tamelijk zware last vind voor een kind, overigens misschien meer vanwege het ‘moest’ dan vanwege de pittige taak zelf. Overigens niet te vergelijken met de verantwoording die de auteur op zich nam voor de verkoop van de kwekerij van zijn vader. Ik probeerde mij er nogal aan te onttrekken. Het zware is dat je – of het nu om economische verantwoordelijkheden gaat of om andere – zonder dat je er goed over hebt nagedacht mentaal voor je ouders of hun geloof inspringt en hun rol overneemt. En dat een normale zaak gaat vinden dat je het internaliseert en er later pas achter komt dat die keuze je eigen leven gaat bepalen, zoals in mijn geval. Daarom krijg ik bij het voorbeeld van Siebelinks vader de vraag of die zich nu bewust was dat hij voor de droom koos in plaats van voor het levensonderhoud van zijn gezin. Ik denk dat velen terecht snel het woord godsdienstwaanzin – of verslaving – gebruiken en toch kan ik me ook voorstellen dat het een uitweg was waar je begrip voor kunt hebben. Hoeveel andere vaders – of moeders of andere gezinsleden – zijn niet af en toe een paar dagen ‘zo maar weg’? Het verschil is waarschijnlijk wanneer het structureel wordt, niet meer herstelbaar, niet meer bespreekbaar. En dat lijkt het in deze prachtige roman.
Los van andere kwaliteiten van deze roman vind ik het een grote prestatie om de bijzondere taal van de speciale gereformeerde traditie van zijn vader en diens medebroeders, zo helder en zo herkenbaar neer te zetten. [Latere toevoeging: in dat opzicht is het boek van Siebelink het bewijs dat zijn vader op dit punt gelijk had, dat mooie taal werelden voor mensen kan openen – zij het zowel werelden van goede en positieve werkelijkheden als van kwade en negatieve. Zie ook onder voor een tweede latere toevoeging bij deze bespreking.]
Omdat ik begrijp dat de belangstelling voor de roman ongemeen groot is – naar ik aanneem van zowel mensen binnen als buiten de kring van aan de gereformeerden en hun verleden verwante gezindten – verwacht ik dat er nog veel over geschreven zal worden. Ik verwijs zelf naar mijn bespreking van het boek Het geloof der vaderen van Gertjan van Dijk. Hoe dit bevindelijke geloof in de praktijk functioneert, laat Siebelink mijns inziens als geen ander zien (misschien ken ik de preken die deze gezindte leest, en de streekromans die over deze gezindte gaan, niet voldoende). Hij beschuldigt niet, hij overdrijft niet, hij schildert een buitengewoon respectvol beeld – hoe angstaanjagend en gruwelijk ook in sommige opzichten. Hij laat natuurlijk vooral de innerlijke en uiterlijke strijd zien die zijn vader en moeder en hun hele omgeving, kinderen niet in de laatste plaats, moeten voeren met wat ik hier maar de verslaving van de vader aan zijn religie zal noemen. Iets wat ik in eigen persoon ken. De regelmatige terugval, het liegen, het rechtlijnige omgaan met principes omdat dat geacht wordt volgens de wil van God te zijn – terwijl het natuurlijk in diepere zin meestal om de eigen aandrang gaat. Een van de grootste problemen lijkt mij dat het regiem van het patroon met zich meebrengt dat bepaalde zaken noch voor de verslaafde zelf noch voor zijn omgeving bespreekbaar kunnen worden. Omdat de principes dat taboe verklaren.
Wat ik buitengewoon waardevol vind, is dat Siebelink deze gezindte en hun in Nederland grote groep verwanten ineens op de kaart van de publieke opinievorming zet. Een kaart waar ze zelf graag uitblijven, dan kunnen ze hun ongestoorde gang blijven gaan. Maar door deze publicatie zal de aandacht voor personen die in deze gezindten tussen wal en schip zijn geraakt of dreigen te raken, iets groter kunnen worden. Aandacht die de geestelijke gezondheidszorg, de medische zorg, het onderwijs, en vele andere instellingen van de overheid node aan deze groep dienen te geven. Te vergelijken met de zorg aan bijvoorbeeld meer fundamentalistische islamitische groeperingen waarvan ook bekend is dat daarbinnen veel individuele personen – meisjes en jongens, vrouwen en mannen – het erg moeilijk hebben zonder dat de hulp hen voldoende bereikt.
Wat maakt het dat je je ongestoord op je godsdienst kunt beroepen terwijl je evident jezelf en anderen in het ongeluk aan het storten bent? Antwoord: dat is omdat die godsdienst dezelfde principes hanteert die ook elders in de cultuur de dienst uitmaken, zoals de voorrang van man boven vrouw en van hoog boven laag in hiërarchische zin, onder het mom van spirituele waarden. Maar het criterium voor hulp moet zijn of iemand die hulp nodig heeft en niet of het gezin, de ouders, de school, de instelling enzovoort waarbinnen de hulpbehoevende functioneert, de vlag van de juiste principes uitsteken. En zo de hulp – die buitengewoon nodig is en terecht zou zijn maar als onplezierige bemoeienis wordt ervaren – kunnen voorkomen. [Latere toevoeging: ik zou geneigd zijn nu de conclusie te trekken dat het probleem hem dus zit in de al te rechtlijnige en strakke – en mogelijk of waarschijnlijk zelfs onbewuste – toepassing van bepaalde principes die men heeft aangeleerd en overgenomen. Niet in de mooie taal waarin die principes of hun toepassing werden verpakt, juist niet daarin, al speelde die uiteraard – deels bewust – haar dienende rol ook in het toepassingsproces. Ik zou dus – vanuit deze optiek! – aan Siebelink de vraag voor kunnen leggen of hij wat betreft de opvatting, hantering of toepassing van de onderliggende principes op het punt van gedrag en van taal wellicht verder is gekomen dan de generaties voor hem (zijn vader en grootvader met name) of dat hij met zijn roman alleen of vooral het literaire resultaat nastreefde (wat hem goed gelukt is, en waarmee hij zijn vader op het punt van de waardering voor de taal juist sterk bevestigt)? In ieder geval vind ik dat mijn taak als lezer; hoe kijkt hij daar persoonlijk – nu de taal die zijn vader zo betoverde, ons lezers zo meeneemt in zijn verhaal – tegenaan? Want stel je eens voor waartoe een andere wijze van het hanteren van die principes zou kunnen leiden, zonder dat daarvoor de mooie taal en de betovering opgeheven zouden hoeven te worden! Of is de ‘onvolkomenheid’ die inherent aan het leven is – het kan alleen bestaan doordat het verandert en vergaat – voor Siebelink geen ‘blijvend’ iets? Of is hier wellicht sprake van vormen van afwisseling; en welke zijn dan normaal en welke niet, binnen bepaalde culturele grenzen (die waarschijnlijk ook nog minstens per generatie verschuiven)?]
Voor wie van een mooie roman houdt en de thema’s kan verdragen en begrijpen (speciaal mensen die de traditie van deze religieuze broeders of verwante tradities kennen of erin leven): zeer aanbevolen!
BK-Books.eu » Besprekingen » Knielen op een bed violen
Bespreking van...
Idem, Knielen op een bed violen: Roman, Amsterdam (De Bezige Bij) 2005, 446 pp.