Een opmerkelijk gegeven in dit boek wordt gevormd door bladzijde 155. Onder de kop ‘Info’ wordt vermeld dat er over het esoterische christendom cursussen gegeven worden op de Hogeschool en Instituut voor Geesteswetenschappen ( www.geesteswetenschappen.nl ), afdeling van de Hogeschool van Utrecht, een HBO-opleiding. Op deze afdeling worden sinds september 2005 opleidingen in de westerse esoterie aangeboden. Zowel in bepaalde praktische beroepen als in de theorie en de geschiedenis van de bijbehorende vakken. Op het moment van schrijven van deze bespreking worden ook diverse lezingenseries aangeboden van auteurs die onder andere bekend zijn uit bijvoorbeeld het lezingencircuit van uitgeverij Ankh-Hermes (Deventer) en het Jungiaans Instituut (Nijmegen). De renaissance van de esoterie en van de ontmoeting van spirituele stromingen en godsdiensten die in het Westen vooral de laatste vijf decennia in een stroomversnelling is gekomen, zou daarmee ook op het terrein van het reguliere onderwijs een bredere erkenning en inbedding vinden. Iemand die kennis en praktijkopleiding zoekt op deze gebieden, kan nu ‘gewoon’ terecht op een HBO-opleiding.
Een grote kans, en een grote verantwoordelijkheid om te zorgen voor een kwalitatief goed en voor een niet te smal aanbod, stel ik me voor. Met kwalitatief goed bedoel ik dat er een goed besef wordt bijgebracht van allerlei psychologische en theoretische en praktische valkuilen, in de context van een goed overzicht van geschiedenis en systemen. En met niet te smal dat men zich niet beperkt tot wat geografisch en traditioneel binnen de Westerse cultuur past, want we leven in één open wereld waarin alle windstreken van elkaar hebben geleerd en nog zullen (moeten) leren.
Veel van de onderwerpen die in dit overzichtelijke, mooi gecomponeerde en heldere boek aan de orde komen, heeft de auteur ook al in eerdere werken aangestipt of uitvoeriger behandeld. Niettemin heeft dit boek een eigen invalshoek, het ‘esoterische christendom’. De auteur werkt volgens zijn vaker beproefde stramien. Hij illustreert een aantal onderwerpen door een combinatie van citaten uit de bronteksten en uit de literatuur erover, licht die toe in een verbindende tekst en besluit met een tamelijk uitvoerig notenapparaat voor degenen die de bronnen zelf willen raadplegen of meer informatie en uitleg willen op een bepaald punt of gebied. Ik ervaar dit boek als zeer geslaagd. Het is niet direct een volledig historisch overzicht, daarvoor is het te kort. Maar wel een zeer illustratieve en mijns inziens voor dit moment tamelijk evenwichtige inleiding. Op de achtergrond speelt natuurlijk de vraag van de verhouding met het ‘exoterische’ christendom, de instituties die vooral sinds de vierde eeuw van onze jaartelling het beeld van ‘het’ christendom bepaald hebben. Ook daar weidt de auteur – misschien helaas – niet over uit. Een sociologie van het (esoterische) christendom vinden we hier niet, laat staan een analyse van de verhouding van het esoterische tot het exoterische christendom, of van beide in de context van de (Westerse en wereld-)samenleving. De ‘Inleiding tot inleiding’ van ruim één pagina is beslist mager en nogal vaag; de keuze van de onderwerpen wordt niet verantwoord. De afzonderlijke hoofdstukken daarentegen zijn voor het grootste deel van uitzonderlijke klasse. De auteur is zo goed thuis in de onderwerpen dat hij hier de mooiste en meest verhelderende citaten presenteert en verbindt door treffende en heldere uitleg, beide in een taal en een tekst die de lezer meenemen van het ene inzicht naar het andere. Daarbij worden ingewikkelde zaken eenvoudig begrijpelijk gemaakt. Terwijl het gaat om systemen, talen en voorstellingen uit de meest uiteenlopende taalgebieden, landstreken en perioden van onze geschiedenis, laat de auteur ons helder de grote eenheid zien van het esoterische christendom.
Uit het notenapparaat blijkt hoe goed de auteur thuis is in de literatuur op deze gebieden, ook de recente Nederlandse. Aan de andere zijde blijft natuurlijk ook veel ongenoemd maar dat kan niet anders. De literatuur, zeker ook die via andere talen beschikbaar komt, is bijna niet meer te overzien. Voor een althans encyclopedisch geslaagde poging tot een nieuw wetenschappelijk overzicht zie nu bijvoorbeeld de Dictionary of Gnosis and Western Esotericism.
Jacob Slavenburg kiest er tot nu toe voor om geen systematische stellingen te betrekken maar historisch betrouwbare informatie te verschaffen die door haar inspiratie voor ons waardevol kan zijn en steeds opnieuw kan worden. In dit boek valt echter wel op dat de eenheid van het esoterische christendom, zoals Slavenburg het hier weergeeft, tot uitdrukking komt in een sterk basisthema. Dat is uiteraard de bewustwording van de mens.
Maar ook de weg die deze hierbij gaat, heeft een basisthema, namelijk de terugkeer tot de eenheid of tot het besef van eenheid. Steeds is het zo dat er sprake is van een tegenstelling of besef van tweeheid, bijvoorbeeld tussen goed en kwaad of tussen man en vrouw. Die tegenstelling of dat besef – een ervaring van lijden – blijkt achteraf een voorwaarde te zijn tot bewustwording, namelijk van een aan de tegenstelling of tweeheid ten grondslag liggende eenheid. Waartoe men uiteindelijk dan ook terugkeert. Zowel in het bewustzijn of besef (dat de eenheid de tweeheid omvat) als in werkelijkheid. De inzichten en de niveaus daarvan komen in dit boek evenwichtig aan de orde. Sterker, ze worden opgeroepen, geëvoceerd. Zonder overdrijving of zonder in het isolement te stappen van ‘het knusse godje in zichzelf’ (154). De uitdaging die ligt in het leiden van een leven vanuit deze inzichten en ervaringen komt in dit boek niet apart aan de orde maar ligt met dit boek mijns inziens helemaal voor ons. Namelijk de verbinding van de immanente ‘God’ met de ‘God’ buiten (aanhalingstekens van mij, BK; de auteur schrijft erover op p. 154) en de vele verbindingen met het leven van alledag, waar het leven geleefd en de ‘strijd’ gestreden en / of losgelaten wordt.
Ik heb me erover verbaasd dat het basisthema van dit boek zo goed een stelling illustreert die ik eerder formuleerde. Het innerlijke christendom biedt openlijk wat het exoterische christendom en de filosofische hoofdstromen van de westerse maatschappij verdrongen hebben, te weten het besef van de eenheid die in tweeheid uiteenvalt en waarnaar wij terug kunnen keren, onder andere gesymboliseerd in de tweeheid van man en vrouw die tot eenheid komen kan. In dit boek permanent bijvoorbeeld via het symbool van het bruidsvertrek, en vele andere.
Of zoals ik elders formuleerde: “Oosterse denkbeelden, vooral Advaita Vedanta, Mahayana Boeddhisme en Taoïsme, oefenen vooral aantrekkingskracht uit in het Westen omdat zij oog hebben voor en ruimte bieden aan inzichten en praktijken die in het Westen door de filosofische en culturele hoofdstroom naar de marge verdrongen zijn: zoals het cyclische of matriarchale (naast het lineaire of patriarchale) denken, de voorstelling van het niets (naast het zijn) als grondaspect van de werkelijkheid, en de eenheid van tegenstellingen ofwel het niet-dualistische denken (naast de logica van het uitsluiten van een derde mogelijkheid buiten “gelijk” / “niet gelijk”) en daarmee verbonden levenswijzen”. Er is dus zeker ook veel reden om de hier samenhangend in het licht gesteld Westerse esoterische denkbeelden te vergelijken (zowel met die van het exoterische christendom als) met de genoemde Oosterse denkbeelden. Mijns inziens kunnen Oost en West veel van elkaars spiritualiteit (die altijd in ontwikkeling is naar onbekende horizonten in de toekomst!) leren. Zeker als het gaat om de verbinding met het leven van alledag, om de verhouding tussen spiritualiteit en maatschappij en om de manier waarop we tegen denkbeelden, symbolen en theoretische (filosofische en theologische maar ook gnostische en esoterische!) systemen aankijken. Zie bijvoorbeeld de manier waarop de Stichting Oost-West-Filosofie hieraan aandacht besteedt, en diverse pagina’s en teksten op mijn site. Ook hoe we taal gebruiken en hoe we de valkuil kunnen vermijden om een nieuw verworven inzicht met de definitieve eindfase te verwarren. Of hoe we tegen de tijd aankijken. Tegen de verhouding van verleden en toekomst met ons unieke, steeds vervlietende maar uiterst reële hier en nu. Dat ons volgens Meester Eckhart en Jacob Boehme – ook in dit boek besproken – altijd met God verbindt, als we niet in de weg staan.
3 februari 2006
Willem van Saint-Thierry, De Gulden Brief: Vertaald uit het Latijn, ingeleid en geannoteerd door broeder Guerric Aerden o.c.s.o., cisterciënzer abdij Zundert, [met Inleiding en Bijlagen waaronder Registers van bijbelverwijzingen, persoonsnamen en trefwoorden, en Bibliografie, ]Kampen (Uitgeverij Ten Have) 2005, 199pp.
Dit is een boek dat iedere in spiritualiteit geïnteresseerde lezer veel te bieden heeft, want het staat dicht bij de praktijk van ieder (spiritueel) leven zelf en bevat vele zeldzame inzichten en aanwijzingen van grote waarde.
Uit de uitvoerige en informatieve inleiding blijkt dat de hoofdtekst die hier in het Nederlands voorligt, door Willem van Saint-Thierry in 1144 werd geschreven. Dat deed hij voor een nieuwe vestiging van cisterciënzers, een groep van minstens twaalf monniken onder een abt, komend uit de westelijke Alpen, die zich nu vestigden in de Ardennen, in het woud van Mont-Dieu, zo’n twintig kilometer onder Sedan. Zelf was hij afkomstig uit de omgeving van Luik en een van de grotere intellectuelen van zijn tijd, theoloog, monnik en abt van enkele kloosters. Tijdgenoot en vriend van Bernardus van Clairvaux en sterk door de laatste beïnvloed. De cisterciënzers vormden de voorhoede van een nieuwe spiritualiteit. Komend vanuit de Benedictijnse traditie, de grootste monnikentraditie van Europa, voerden zij opnieuw de traditie in van monniken die wonen in afzonderlijke – zij het bij elkaar gelegen – cellen, met enkele gezamenlijke activiteiten. Hun spiritualiteit is heel praktisch, maar tegelijk zowel diepgaand als doorleefd. In de moderne tijd behoorde Thomas Merton tot de strengere tak van deze orde, evenals de bijna veertig broeders die samen de abdij in Zundert bewonen en waarvan broeder Guerric Aerden de vertaler en annoteerder van deze tekst is. Hij deed dat na het samen met een groep lezen en bestuderen van de tekst.
Willem van Saint-Thierry is bekend vanwege zijn opvatting dat liefde boven kennis gaat. Hij komt tot de uitspraak: “Amor ipse intellectus est”, “de liefde is zelf het bevatten”. Een uitspraak die ik hier niet verder toelicht omdat zijn tekst precies dat is: een toelichting van die uitspraak, niet als zodanig bedoeld maar feitelijk voldoet de tekst ook aan die karakteristiek. Het eigenlijke onderwerp van de tekst is de spirituele ontwikkeling van de mens.
Omdat Willem van Saint-Thierry uit de omgeving van Luik komt, wordt hij wel de eerste mysticus van de lage landen genoemd, iemand waarop we in de lage landen trots kunnen zijn, en zijn mystiek past beslist heel goed in de praktische aard van de bewoners van onze landen. Zonder iets tekort te doen aan de diepgang en aan de kennis van de bijbel en de geschiedenis van theologie en spiritualiteit die er in verwerkt zijn.
Een van de enorm boeiende aspecten van de tekst is dat hij stamt uit de tijd voor de scholastieke theologie die een eeuw later ontstond. Er is nog geen invloed van Aristoteles te bekennen die theologie en wetenschappen op een nieuwe manier met elkaar moest verzoenen en die de huidige Rooms-katholieke Kerk nog steeds domineert. Wat opvalt is, dat Willem van Saint-Thierry helemaal staat in de traditie van de Griekse kerkvaders, waar de ’theoosis’ ofwel het herstel van het beeld van God in de mens (letterlijk: godwording, vgl. 1 Joh. 3, 2), een belangrijk thema is. Maar wat ik minstens even boeiend vind, is dat de spiritualiteit van de Gulden Brief, waarvan bekend is dat hij eeuwenlang veelgelezen werd en invloed had (overigens mede omdat hij ten onrechte werd toegeschreven aan Bernard van Clairvaux), zeer herkenbare verwantschap vertoont met de spiritualiteit van Eckhart en zijn leerlingen, van de Moderne Devotie, ook van vele (andere) voorlopers van de Reformatie, en ook van de spirituele bewegingen in Europa in en na de tijd van de Reformatie. Het model dat Willem van Saint-Thierry hanteert in zijn beschrijving van de spirituele weg van de mens tot God, is bij wijze van spreken zelfs nog enigszins herkenbaar in de calvinistische Heilberger Catechismus. En zeker in het piëtisme waartoe vele nu niet meer zo bekende schrijvers als Jacob Boehme en Johann Arndt behoorden, en zelfs in andere stromingen zoals de Rozenkruisersgeschriften van Johann Valentin Andreae die zich eveneens (onder andere, want hun inspiratiebronnen zijn uitgebreider en strekken zich ook uit tot Paracelsus en de spirituele alchemie) lieten inspireren door Weigel, Franck en anderen. Ook de grote Comenius hoort in dit rijtje helemaal thuis.
Directe invloed kort na zijn tijd had Willem van Saint-Thierry ook op Ruusbroec, op Hadewijch, op Beatrijs van Nazareth, zelf verwant aan de spirituele vernieuwingsbeweging waarvan de cisterciënzers ooit de voorhoede vormden. Zij ontwikkelden een mystiek waarin liefde een grote plaats had, en de beelden van bruid en bruidegom. Waarin de hoogste extase in het verlengde lag van de transformatie van ongevormde, verloren mens tot gevormde mens door de liefde van God. Maar waar die beleving gepaard ging met grote nederigheid en soberheid en beschikbaarheid voor de dienst aan anderen (zij het bij velen vanuit de beschermde maar niettemin maatschappelijk gewaardeerde rol van apart levende monniken en nonnen die soms zelfs nooit onder de mensen kwamen maar wel de goederen die zij over hadden, met de mensen deelden).
Ik herken de geest van het Boekje van het Volkomen Leven, van de preken van Tauler, en van vele andere geschriften uit zowel de protestantse als de rooms-katholieke christelijke tradities, in de Gulden Brief terug. Dat kan maar een ding betekenen: we hebben hier een uiterst belangrijke schakel tussen de spiritualiteit van het oude en vroegmiddeleeuwse christendom, met vele zeer herkenbare bijbelverwijzingen en een herkenbare ’theologie’ (onder meer de invloed van Johannes Scottus Eriugena is onmiskenbaar), en de latere spiritualiteit van de christelijke Middeleeuwen, van de Reformatie en verder. Aandacht voor het individu dat zich spiritueel ontwikkelt, voor de problemen die het tegenkomt, voor het leven dat geleefd moet worden met de diverse vragen die daar bij horen. Natuurlijk mogen we niet vergeten dat de samenleving er toen anders uitzag dan nu, en is het waardevol ons te realiseren wat ons van die tijd scheidt en onderscheidt. Maar het onderwerp, de toon en de taal van de tekst – de laatste heeft de sporen van christelijke tradities van alle eeuwen daarvoor, en van de christelijke heilige schriften – zijn uitermate kenmerkend voor de geschiedenis van de westerse spiritualiteit, misschien wel tot op heden. Ik heb deze tekst met groeiende verbazing, herkenning en instemming gelezen. Het zouden niet allemaal mijn woorden zijn, en het zullen niet allemaal uw woorden zijn. Maar waar de auteur heen wil is buitengewoon herkenbaar – en dat terwijl hij de taal van onze moderne tijd niet kende! – en uitermate de moeite waard. Zelfs op het punt van de zelfrelativering die in spiritualiteit zo’n waardevol onderdeel kan zijn – zoals het niet-dualisme in oosterse spiritualiteit en in Eckhart – scoort dit werkje heel hoog. Het laat immers alle concepten vallen! Terwijl zij een belangrijke functie hebben en houden. (Maar de liefde in functie heeft de hoogste waarde. En dit wordt schitterend – de lezeres en lezer impliciet meenemend – verwoord.)
Ik verwijs u op dit punt gekomen naar de tekst zelf, die de moeite van het lezen meer dan waard is. Ik kan verwijzen naar de uitvoerige, onmisbare inleiding van pp. 11-32. En daar komt nog iets bij. De vertaler heeft een groot aantal annotaties toegevoegd waarin niet alleen allerlei achtergronden de tekst in vele opzichten nog sterk verduidelijken en in perspectief zetten maar waaruit ook een groot spiritueel inzicht blijkt waarvan we als lezers nu gratis kunnen profiteren. Dat versterkt de betekenis van de tekst in onze moderne context enorm. Dit is werkelijk een zeer actuele tekst, vooral omdat hij put uit onze eigen oude tradities die misschien ondergronds maar in ieder geval invloedrijk in onze cultuur zijn blijven voortleven. En ook het gesprek met andere moderne vormen van spiritualiteit opmerkelijk zullen vergemakkelijken (een gesprek dat op de abdij in Zundert ook zeer actueel gevoerd wordt, net als dat met de moderne leefwereld, in de vorm van de ontmoeting met spiritueel geïnteresseerde bezoekers in allerlei ontmoetingen).
De bibliografie is uitgebreid en nodigt uit tot verdere lezing en studie. De registers zijn uitgebreid, alleen ontbreken in dat van de trefwoorden de verwijzingen naar de annotaties, wat ik een gemis vind want daar is veel waardevols te vinden. Met de vertaling van kluizenaar als ‘eenzame’ ben ik minder gelukkig, in de vertaling ‘eenling’ (van monachos of monnik) zou mijns inziens meer uitkomen dat het gaat om iets positiefs, om iemand die weer uit één stuk wordt, die integreert, die heel wordt. Maar ook dat is misschien behelpen. De annotaties van de vertaler helpen trouwens geweldig om de verschillende betekenislagen van de woorden en de erachter liggende gedachtengangen te begrijpen!
Ik beschouw het als een groot voorrecht dat dit boek beschikbaar is gekomen en beveel het iedere in spiritualiteit geïnteresseerde dringend aan.