Kernwoorden: androgynie, Bibliotheca Philosophica Hermetica, christelijke, christendom, commentaar, denkbeelden, eenvoud, eenvoudig, eerste eeuwen, Etty Hillesum, evenwicht, gewelddadigheid, Gilles Quispel, gnostiek, Hermetica, hermetische teksten geschriften, hermetisme, Joost Ritman, manicheese joodse gnostische invloeden, Martin Heidegger, meester, onthechtheid, persoonlijk, Roelof van den Broek, ruimte, Tichelaar, universeel, vertaalproject, vertaling
Onder meer op deze pagina:
Inleiding en inhoud
Deze voor een spotprijs – althans vergeleken met de inhoudelijke en materiële waarde – verkrijgbare uitgave is niet alleen als mooi boek, of als inhoudelijk (bijna) onmisbaar boek, het lezen en eventueel kopen en in bezit houden waard. Het is inderdaad prachtig uitgegeven en heeft een uiterst plezierige leesbaarheid en verdere opmaak.
Het is beslist een van de kroonjuwelen in het fonds van Uitgeverij In de Pelikaan. En dat is het om meerdere redenen. Allereerst omdat het een – wellicht voorlopige – voltooiing is van het project om de hermetische geschriften in hun volledigheid in het Nederlands te vertalen. Samen met de vertaling van het Corpus Hermeticum en van de Asclepius zijn door deze uitgave nu alle bekende hermetische teksten uit de oudheid toegankelijk in zeer begrijpelijk Nederlands en met het best denkbare commentaar vanuit actueel wetenschappelijk oogpunt. Laat ik meteen toevoegen dat ik ook iets mis: de wetenschappelijke waarde van de commentaren en de inhoudelijke waarde van de teksten is mijns inziens zo groot dat een register op alle namen, verwijsplaatsen, en begrippen in alle drie genoemde boeken niet mag wegblijven.
Laat ik van de historische waarde van het commentaar een klein voorbeeld geven. Op p. 313 wordt in noot 433 toegelicht waar de hermetische uitspraak “Er is geen ledige ruimte” vandaan komt die onder andere in de Rozenkruisersgeschriften van het begin van de 17e eeuw en bij de stichter van het Lectorium Rosicrucianum (die een tekst met die titel en over dat thema produceerde) een principiële rol speelt. Tussen haakjes: bij een volgende gelegenheid hoop ik hierop nog eens terug te komen in het kader van een vergelijking tussen Oosters en Westers denken. Want voor de Westerse aanhangers van dit principe lijkt het mij een soort garantie te zijn die hun angst voor de leegte kan bezweren, terwijl het Oosten nadruk legt op de waarde van de leegte als doorgangsstadium, te weten via onthechting naar vrijwording. Hoewel ook in het Westen die onthechtheid voorkomt, en eveneens het leeg worden voor de diepste of hoogste realiteit, zijn hier wellicht interessante thema’s te behandelen. Zover ik kan zien ook op grond van bovengenoemde noot, betekent het genoemde principe in het Westen dat daar waar iets is, geen lege ruimte is, en omdat alles wat wij kennen – de hele kosmos inclusief de mens – onder dat iets valt, is er dan nergens lege ruimte. Terwijl het niets in het oosten een eigen categorie in het denken geworden is met interessante noties zoals de genoemde onthechtheid. Bij dit voorschot wil ik het hier laten.
Dit is maar één voorbeeld van het feit dat er na deze uitgave nog maar weinig wetenschappelijke en historische geheimen van het hermetisme uit de oudheid ongenoemd zullen zijn gebleven die op dit moment bekend kunnen zijn, en dat is een grote verdienste van deze uitgave. Naast het feit dat de vertalingen uitermate leesbaar zijn. Bovendien vult dit boek de beide vorige uitermate waardevol aan, niet alleen qua compleetheid van de teksten maar ook doordat het commentaar het groeiende inzicht weergeeft dat in de Utrechtse School – Gilles Quispel gebruikte deze overigens wat vage benaming graag – en ver daarbuiten is gegroeid. Over het belang van de Egyptische invloeden, in het bijzonder op het punt van de androgynie, en van de Joodse invloeden, onder andere van het beeld van een hemelse Mens (Anthrópos in het Grieks) die in Alexandrië niet alleen androgyne trekken kreeg maar ook het uitgangspunt vormde voor de traditie van Adam Kadmon – die nog in de middeleeuwse en latere (waaronder de christelijke) kabbala deze hemelse Mens uitbeeldt. Voorts over Griekse, onder andere platonistische, en vele andere hellenistische invloeden. Ook een aantal verwantschappen met hellenistische mysteriegodsdiensten en de verhouding tot de joodse en christelijke gnostiek en de zich katholiek noemende christelijke tradities die later het kerkelijke christendom zouden vormen, komen aan de orde.
Ik prijs mij gelukkig dat ik mijn proefschrift over de androgynie in het christendom (bij een groot aantal auteurs, van de evangeliën van Thomas en Philippus en de Joodse filosoof Philo van Alexandrië van de eerste eeuwen, tot de geleerde Johannes Scottus Eriugena in de zevende en de ‘verlichte’ mystieke schrijver Jacob Boehme in de zeventiende eeuw tot de negentiende-eeuwse Nederlandse theoloog Gunning) onder begeleiding van Gilles Quispel in 1986 mocht voltooien. Zoals Gilles Quispel in zijn recente commentaar op het Thomasevangelie uitvoerig de relevantie van de androgynie in het religieuze denken van de eerste eeuwen heeft verwoord, zo vult Roel van den Broek de kennis over vele onderwerpen waaronder die van de androgynie in dit boek aan en zet ze uiterst helder en zorgvuldig op een rijtje.
Dat doet de auteur eerst in een magistrale inleiding en vervolgens voegt hij in zijn uitgebreide toelichtende commentaar op de vertaalde teksten een rijkdom aan overzicht en inzicht en samenhang toe die uniek genoemd kan worden. Het in deze uitgave door van den Broek geboden overzicht over de behandelde stof is nog aanmerkelijk uitgebreider en diepgaander dan de toch al niet geringe prestatie die hij enkele jaren geleden leverde in zijn artikelen over het hermetisme en de gnosis in de inmiddels bekroonde Dictionary of Gnosis & Western Esotericism die hij mede redigeerde.
Wat mij betreft, ik heb hoop dat er in de toekomst meer van overzichtswerken het licht zien, en liefst van dezelfde kwaliteit. Het ligt mijns inziens voor de hand te veronderstellen dat wij over de manicheese en islamitische stromingen die met de gnostische en wellicht ook hier en daar hermetische denkbeelden verwant zijn, de komende decennia nog het nodige te horen zullen krijgen nu veel manicheese bronnen zijn ontdekt en veel Arabische geschriften nog niet zijn uitgegeven die hierover een schat aan informatie zouden kunnen bieden. Het is niet toevallig dat de islam zo verwant is aan jodendom en christendom (en vice versa). Dat loopt vaak juist via vergeten verwantschappen op genoemd gebied die onbewust doorwerken in de diverse tradities. Het is mijn wens dat de Utrechtse School – via de invloed van Gilles Quispel en Roel van den Broek gelukkig niet alleen in Nederland maar ook in het buitenland – daar een bijdrage aan zal mogen en kunnen blijven leveren. Bijvoorbeeld door het werk van professor Johannes van Oort. Hij is intensief betrokken bij de uitgave en bestudering van nieuw ontdekte manicheese geschriften. En – op het uiterst boeiende terrein van het onderzoek naar de geschiedenis en archeologie van de godin en de raakvlakken daarvan met mythologie en cultuur – door Dr Annine van der Meer. Uiteraard samen met anderen die op deze terreinen als deskundigen werkzaam zijn.
Maar vooral hoop ik dat er veel meer wegwijs of overzicht komt, ook in het Nederlands, over de onderlinge samenhang en beïnvloeding van het Jodendom, het christendom, het manicheïsme, de islam en de aan hun verwante stromingen, in de context van alle hellenistische stromingen op cultureel, filosofisch en religieus gebied. Misschien is het daarvoor gezien de vele historische ontdekkingen die zijn gedaan en de nieuwe historische inzichten die nog groeien, nu nog te vroeg, aan de andere kant volstaat het traditionele beeld al lang niet meer. In onze tijd wordt door de globalisering opnieuw duidelijk wat het betekent om in een smeltkroes van culturen te leven. En dat er renaissances met enorme impact gaande zijn en nog mogelijk worden. Denk alleen maar aan de ontmoeting van het Westen met Oosterse culturen en religies in de laatste eeuwen (overigens niet de eerste keer dat dat gebeurde, als we denken aan de contacten in de hellenistische en latere tijden via het Midden-Oosten!), anders gezegd van de wederzijdse doordringing van het Westen en Oosten in elkaar op steeds grotere schaal, en aan de nieuwe vragen met betrekking tot de feitelijke verhoudingen tussen de drie monotheïstische religies van Hebreeuwse origine. Niet alleen de betekenis van hermetisme en gnostiek maar bijvoorbeeld ook die van het onderzoeken en praktizeren van verschillende soorten bewustzijn spelen daarbij een belangrijke rol, evenals de verhouding tot de moderne wetenschappen.
Belang van het hermetisme als weg
Het belang van deze uitgave en van dit grotere vertaalproject ligt toch vooral in de inzichten en het overzicht die geboden worden in en over de inhoud van het hermetisme in de oudheid, en de herkenbare overeenkomsten en verschillen met gnostische stromingen en denkbeelden. In de eerste eeuwen hebben beide stromingen – hermetisme en gnostiek – een belangrijke rol gespeeld die nog steeds doorwerkt. Maar wat het hermetisme toen was, is mijns inziens nog nooit zo helder naar voren gekomen als nu, vooral uit dit project en dit boek.
Ik wil op die inhoud hier niet uitgebreid ingaan omdat het in wezen gaat om een weg van inwijding. Een weg waar niets geheims aan is – in principe – maar een weg die gegaan wordt en niet alleen bestudeerd.
In dit verband vind ik het belangrijk mijn indruk te noemen van een persoonlijk aspect van dit boek. De publicaties van Roel van den Broek munten altijd uit in grote evenwichtigheid in het trekken van conclusies. Tussen de regels van dit boek door – in het bijzonder in de inleiding – proef ik echter daarnaast ook zijn diepe persoonlijke waardering voor en betrokkenheid bij het onderwerp. Niet in de zin dat hij het belang ervan zou willen verabsoluteren, maar wel in de zin dat hij zijn betoog zo duidelijk uit laat lopen op wat ik niet anders kan omschrijven dan het persoonlijke karakter van de hermetische inwijdingsweg, en dat doet met het naar voren halen van een zo grote warmte en belevingskracht, dat ik daar inderdaad van onder de indruk ben. En waar ik mij herinner dat Roel van den Broek in het voorwoord van een vroegere feestbundel voor Gilles Quispel zijn leermeester omschreef als ‘gnoostissimos’, ‘opperste kenner’ (kenner in de overtreffende trap) van de gnostiek – als innerlijke ervaring gezien, natuurlijk zonder iets af te doen aan de enorme eruditie van Quispel (maar ook niet zonder knipoog naar diens grote zelfbewustzijn) -, begin ik te veronderstellen – dus ook uit eigen waarneming en niet alleen afgaand op anderen – dat Roel van den Broek om dat te kunnen zeggen “er” zelf toch ook weet van moet hebben (gehad) …
Ten slotte
Bij de verschillende presentaties van dit boek was dat ook te merken. Zeker ook op het aan Hermes Trismegistos gewijde Symposium in Bilthoven op 12 mei 2007 (de lezingen van dit symposium zullen in druk verschijnen bij uitgeverij de Rozenkruispers in Haarlem – waaronder ook een boeiende over de kansen op een hermetische renaissance in evolutionair perspectief, met de nodige aandacht voor wat momenteel de ‘nieuwe wetenschap’ heet!, van de heer Joost Ritman, een zoveelste blijk van de enorme impuls die hij heeft gegeven en nog van plan is te blijven geven aan de mogelijkheden voor mensen op het innerlijke religieuze pad).
Eén van de opmerkingen van Roelof van den Broek in zijn lezing over de kern van de Hermetica was namelijk dat men zich vaak afvraagt of zij God nu als een onpersoonlijk of een persoonlijk wezen zagen. Zijn uitleg was verrassend en inspirerend: de min of meer onpersoonlijke want nogal filosofische “God” die in hun onderricht aan alles (kosmos en mens) ten grondslag ligt “wordt” persoonlijk in de lofprijzingen van “God” door de hermetici. Dat is niet zo gemakkelijk uit te leggen (laat staan te verklaren) maar wel een feit. Over de betekenis van dit feit gaat het ook nog voor mensen in onze tijd. Op dit moment zou ik geen boek weten wat ons moderne Nederlanders zo dicht bij die ervaring kan brengen.
Het spreekt vanzelf dat ik dit boek sterk aanbeveel aan iedere geïnteresseerde.