Kernwoorden: aandelen, canon, coach, dagelijkse, evangelie van Thomas, goede, Hooglied, ideologische, intellectueel, islamitische, Jezus, jodenvervolging, kosmische, kritiek, leven, oorlogen, persoon, schilderingen, spiritual, staart, sterveling, strijd, teksten, Tichelaar, traditie, universeel, Valmiki, vanars, vereren, vernieuwing, versies, Westerse, woordenlijst, zelfvertrouwen
Onder meer op deze pagina:
Inleiding
Leo Köhlenberg heeft met de eerste beschrijving van leven en werk van professor Gilles Quispel (1916-2006), de grote geleerde, Utrechtse kerkhistoricus en wereldberoemde ‘promotor’ van de ‘gnosis’ (zie verderop), een boek geschreven dat vele lezers nieuwsgierig en enthousiast kan maken voor diens levenswerk. Door de samenwerking met de familie Quispel is bovendien een ruime hoeveelheid foto’s en interviews in het boek aanwezig. Dat maakt dit boek voor ieder die Quispel wel eens heeft horen of zien spreken, tot een aantrekkelijk bezit. Informatieve en humoristische anekdotes worden de lezer niet onthouden, zij het dat zij nog slechts een fractie zijn van de vele herinneringen die niet alleen in Nederland maar vooral in de rest van de wereld over zijn van de indruk die hij telkens weer maakte. Belangrijke momenten van en invloeden op zijn persoonlijk leven komen aan bod zoals zijn jeugd in Kinderdijk, zijn leraar Hendrikx, zijn studies in Leiden en Groningen, zijn studies van Tertullianus en Valentinus, zijn leraarschap klassieke talen in Deventer en het gevoelige verlies van zijn eerste verloofde door een noodlottig ongeval. Ook de gevolgrijke kennismaking in Wassenaar met Lien de Lange, die samen met hem een gezin stichtte en hun lange leven zijn grote steun en toeverlaat was, zijn kennismaking met Carl Gustav Jung, zijn benoeming tot hoogleraar in Utrecht en wat er daarna volgde. Over de aandacht die Gilles en Lien voor zijn medewerkers en leerlingen hadden verhaalt het boek niets maar ik weet uit ervaring dat zij, aangevuld met bevriende hoogleraren of publicisten en programmamakers, regelmatig op de verjaardagen van Gilles werden ontvangen, waarbij niet alleen een heerlijke lunch werd geserveerd maar ook de laatste berichten uit de wetenschappelijke wereld werden doorgenomen, en oude herinneringen werden opgehaald. Voor Gilles en Lien waren wij (ook ik voltooide onder Gilles’ leiding een proefschrift) bijna familie. Dat voelde zo, en zoals in het boek wordt aangegeven, Gilles’ presentie was meestal indringend voor ieder die hem kende, of je nu bij hem in de buurt was of alleen maar aan hem dacht. Dat gold blijkens de introductie van het boek ook voor de auteur. En dat zijn kinderen maar al te goed merkten hoe Gilles’ werk hem op kon slokken, laat het boek evenmin onvermeld.
Overzicht
Het accent ligt in dit boek op de ontdekkingen die Quispel deed met betrekking tot de ‘gnostische’ schrijvers en teksten die kort na de Tweede Wereldoorlog gevonden werden in Nag Hammadi in Egypte. Die teksten wierpen een heel ander licht op het vroege christendom (zie ook mijn boek Wat Jezus werkelijk zei uit 2012). Het leven en werk van Quispel volgend, beschrijft Köhlenberg in zijn boek de belangrijkste werken en onderwerpen waarover Quispel publiceerde. Eerst komen vondst en aankoop aan de orde van de 13 codices en speciaal natuurlijk de Codex Jung (met het belangrijke Evangelie der Waarheid van Valentinus), dan de belangrijke eerste publicaties (waaronder die van het beroemde en nog steeds veel bediscussieerde Evangelie van Thomas). Na de inhoudelijk zeer vruchtbare samenwerking van Quispel met Carl Gustav Jung en stijgende internationale interesse voor Quispel blijkt nogal wat weerstand niet het minst in Nederlandse theologische kringen. Kortom dit boek laat weinig hoofdzaken liggen. Het bevat een typerende lezing op het eerste Bres Symposium in 1977 over Natuurwetenschap en Gnosis (over o.m. Heisenberg en Pauli) en de letterlijke weergave van een aantal boeiende interviews.
In het boek komt kort aan de orde dat Quispel met zijn vele ook buitenlandse promovendi in wetenschappelijk opzicht de stichter van een nieuwe Utrechtse school genoemd mag worden. Die heeft de studie van van Joodse, christelijke, waaronder gnostische en Manicheese bronnen en bewegingen en de daaraan verwante godsdiensthistorie ook uit later tijd een nieuwe impuls gegeven. Van zijn leerlingen werden er diversen hoogleraar in Nederland en in de Verenigde Staten, om te beginnen zijn opvolger in Utrecht, professor Roelof van den Broek. In Amerika noemde professor April DeConick zich al Quispels ‘kleinkind’ als hoogleraar.
Het is nog veel te vroeg om een oordeel te vellen over de betekenis van het totale werk van Gilles Quispel. Zijn wetenschappelijke werk is veel omvangrijker dan de in dit boek behandelde in het Nederlands verschenen (overigens uitermate belangrijke) studies en vertalingen, waarvan Roelof van den Broek ook een aantal voor zijn rekening nam. De na Quispels overlijden bij Brill in Leiden verschenen verzameling ongepubliceerde opstellen, bezorgd door professor Johannes van Oort, beslaat bijvoorbeeld alleen al 869 pagina’s. En als er een citatenindex is van de vakgebieden waarin Quispel publiceerde, blijkt daaruit ongetwijfeld dat hij een van de internationaal meest geciteerde geleerden is en dat het aantal citaten de laatste decennia toeneemt. De genoemde Nederlandse vertalingen verschenen in vruchtbare samenwerking met de Amsterdamse fabrikant en Rozenkruiser Joost Ritman, diens echtgenote Rachel Ritman-Kleingeld en hun Bibliotheca Philosophica Hermetica, van eminent belang voor het verzamelen en bestuderen van teksten van de hele geschiedenis van de Westerse gnosis (hermetisme, Rozenkruisers, en vele meer en minder verwante esoterische systemen en bewegingen).
Over de persoon van Quispel deden al tijdens zijn leven zoveel verhalen de ronde (waaraan hij door zijn karakteristieke presentatie en smeuïge verhalen over zichzelf en anderen deels aanleiding gaf) dat ik niet uitsluit dat die niet al allemaal in dit boek terecht zijn gekomen (wat uiteraard niet hoeft maar het signaleren waard is). Gilles Quispel was een begenadigd spreker en presentator. En uit dit boek blijkt waarom het hem ten diepste te doen was: zowel wetenschappelijk als voor een groter publiek het bestaan en belang van de herontdekte en rijk vertakte Westerse traditie van de innerlijke gnosis naar voren brengen. De samenwerking van Leo Köhlenberg met de familie Quispel heeft daarmee een belangrijk doel bereikt.
Beoordeling
Dit boek mag gerust een mijlpaal heten in de zin dat het een prachtige inleiding biedt in wat door het levenswerk van Quispel aan grondteksten aan het licht is gebracht en bestudeerd. Ook laat het zien dat Quispel dat deed in verwantschap met Jungs herwaardering van het religieuze innerlijk van de mens. Quispel verbond daarmee zijn visie op de gnosis als kennisse des harten in de christelijke bevindelijke traditie. En terwijl het verzet tegen beiden in theologische kringen hier en daar zeer groot was en is, bleek de interesse in brede kringen voor zowel Jung als Quispel (en voor hun ‘gnosis’) minstens zo omvangrijk en diepgaand. In de laatste decennia van zijn leven kon Quispel inspelen op de golven van een nieuwe brede interesse voor spiritualiteit, inclusief de New Age, die aansloot bij de oude gnostiek die indertijd ook het motto van een ‘nieuwe tijd’ voerde. De bredere werking blijkt ook uit het feit dat de auteur van dit boek ook de componist is van diverse direct op de oude gnostische teksten gebaseerde oratoria. De link tussen de ‘gnosis’ en de kunsten mag niet onderschat worden. Misschien kan opgemerkt worden dat achteraf gezien het motto ‘gnosis als religie van het hart’ treffender geweest zou zijn dan het door Quispel oorspronkelijk gekozen ‘gnosis als wereldreligie’. Het ging hem altijd allereerst om de spirituele ervaring, en de historische onderbouwing stond in dienst daarvan. In dit perspectief past ook Quispels opvatting dat voor die gnosis in de kerken ruimte dient te zijn.
Dit boek is niet een weergave van alle aspecten van Quispels wetenschappelijke werk, wel een uiterst invoelend, inspirerend en in het algemeen kloppend overzicht van waar het in de oude gnostische geschriften en bij Jung en Quispel om te doen was, overigens alleen gebaseerd op bronnen in de Nederlandse taal. De auteur voelt zich er duidelijk mee verwant, zoals blijkt uit zijn waardering voor betekenisvolle ervaringen die ‘geen toeval’ kunnen zijn (dat althans niet lijken) omdat ze zo diep raken. Als een overzicht geboden zou moeten worden van alle wetenschappelijke publicaties van professor Quispel, of van de terreinen waarop hij van invloed is geweest en nog steeds is, dan is een ander boek (of waarschijnlijk zijn het er meer) nodig. Ook de feiten die in dit boek staan, kloppen soms niet in detail; soms wordt iets zonder bewijs als ‘historisch’ feit opgevoerd (bijvoorbeeld het huwelijk van Jezus op 15-jarige leeftijd), of worden onkritisch bronnen gebruikt die zelf geen wetenschappelijke pretenties hebben. Dat de foto’s op p. 39 en p. 65 dezelfde professor Jung zouden betreffen, lijkt mij erg onwaarschijnlijk. Helaas ontbreekt een register. En de spelling van sommige technische termen zou in een volgende druk beter nagelopen kunnen worden door een vakspecialist. Maar dat zijn kleinigheden vergeleken met de waardevolle in- en overzichten die dit boek wel biedt, en die in het algemeen kloppen. Vooral omdat de auteur iets heeft met de teksten waar het over gaat. Dat het woord ‘gnosis’ dat gewoon ‘(geestelijke) kennis’ betekent is misbruikt als kapstok voor allerlei ‘hogere’ ervaringen waarmee mensen zich meenden te kunnen onderscheiden van degenen die die ervaringen niet hadden, en dat de auteur dat niet signaleert, doet daaraan niets af. Het is een zorgvuldig gemaakt boek.
Ten slotte
Dit boek bevat geen expliciet oordeel, laat staan een eindoordeel, over de betekenis van het werk van Gilles Quispel. Het behandelt ook niet de kritiek van bijvoorbeeld de godsdienstwetenschapper Hanegraaff die Quispels benadering teveel vindt uitgaan van de innerlijke religiositeit om in alle opzichten te kunnen voldoen aan de eisen van de moderne godsdienstwetenschap. Daarvoor zal over enkele decennia ongetwijfeld iemand met meer afstand dan wij uiteen kunnen zetten hoe Jung en Quispel deel uit maken van de grote tegenbeweging tegen de vooral negentiende-eeuws uitgewerkte tegenstelling tussen natuurwetenschappen en religie(s). Zij vonden de zich aan mythen lavende innerlijke mens opnieuw, en herkenden die zowel in de oude en latere gnostici (ook alchemisten, hermetici en rozekruisers) als in moderne spirituele tegenbewegingen. Daarmee openden zij opnieuw een veld, en nu bovendien voor brede kringen, waarvan het bestaan tot dan toe zo niet ondergronds dan toch tot kleinere zijstromingen veroordeeld leek. De enorme inzet van Gilles Quispel als animator van die ontwikkeling en als (voor velen te onbekend) groot geleerde krijgt met deze eerste ‘biografie’ een waardevolle impuls. Hopelijk gaat met dit heel informatieve boek voor velen een wereld open, en worden zij gestimuleerd om zich verder te verdiepen en te ontwikkelen. En worden mede daardoor in de toekomst nieuwe evenwichten gevonden tussen de innerlijke (‘gnostieke’ en mythische) en de uiterlijke (rituele en institutionele) kanten van religie.
Daarbij mag niet onvermeld blijven dat in navolging van Jung bij Quispel veel aandacht was voor de historische, psychologische en culturele rol van vrouwen en het vrouwelijke, om te beginnen in religies. Die aandacht uitte zich bij Gilles Quispel in persoonlijke belangstelling voor bijvoorbeeld Zwarte Madonna’s maar niet minder in het stimuleren van de belangstelling van zijn leerlingen voor het terrein van de verhouding van man en vrouw (o.a. voorstellingen van hun eenheid, van seksualiteit en van onthouding) in het christendom en Jodendom. Zowel in orthodoxe hoofd- en mystieke zijstromen en de bijbehorende beeldtaal, als in de gecompliceerde verhouding van de orthodoxe stromingen en hun bijbelcanons tot de geschiedenis van hun oorspronkelijk ook vrouwelijke godsvoorstelling.
Ook hier geldt overigens dat de betekenis van Quispel pas duidelijk kan worden in een breder historisch perspectief, in dit geval onder meer van de stormachtige ontwikkelingen in man-vrouw-verhoudingen en visies op seksualiteit die onder meer zijn op gang gekomen door de maatschappelijke emancipatie van vrouwen sinds het einde van de negentiende eeuw en de uiteindelijk ook sterke culturele gevolgen van de anticonceptiepil sinds de tweede helft van de twintigste eeuw. Ontwikkelingen die niet alleen nog niet zijn afgerond, zeker wereldwijd gezien, maar die ook een grote invloed hebben en zullen hebben op de visie van godsdiensten op seksualiteit. Was de laatste immers vaak een centraal staand issue voor taboes en voor de regeling van maatschappelijke verhoudingen (waarbij geestelijken hun gezag deels ontleenden aan het handhaven van de ‘oude’ seksuele ethiek), nu werd dit terrein veel meer tot een persoonlijke keuze, waarbij de ethiek heel andere accenten zal krijgen, en dus ook de rol van de godsdienst minder door haar bewaking van de ‘oude’ seksuele moraal gekenmerkt zal hoeven te zijn. Een ontwikkeling die nog lang niet af is en waarin verschillende bewegingen te signaleren zijn.