Dit werk van McMahon biedt zoveel inzicht en is zo gemakkelijk leesbaar dat het verplichte kost zou moeten zijn voor iedere leraar of lerares, voor iedereen die anderen lesgeeft of begeleidt. Zeker voor leerlingen en studenten in alle vakken die niet per se wis- of natuurkundig zijn. Zo’n belangrijke basis biedt dit werk voor een algemeen inzicht in onze (Westerse) geschiedenis en in algemeen menselijke en sociale vraagstukken. Politiek, geloof, psychologie, wetenschap, het westerse denken, het komt allemaal aan de orde, en je leert er heel veel uit over hoe in onze geschiedenis naar geluk is gestreefd, met geluk is omgesprongen en erover is gedacht. Inclusief de soms niet erg gelukkige effecten daarvan. Dat is buitengewoon leerzaam want die ideeën horen en lezen wij nog dagelijks via de media. Waar ze vandaan komen is in dit boek zelfs vermakelijk want intrigerend opgeschreven. Maar nu eerst een andere invalshoek.
Onlangs las ik een werkelijk prachtig boekje dat ik iedereen sterk aanbeveel. Op bijna de allerlaatste pagina stond de volgende tekst (midden in een rij ‘Ideeën’ om tot ontwaken te komen):
“Als we dat echt willen dan kunnen we onmiddellijk gelukkig zijn, want geluk ligt in het moment zelf. Maar gelukkiger willen zijn dan je al bent of gelukkiger willen zijn dan andere mensen, is het beste bewijs dat je ongelukkig bent. Geluk is namelijk niet te vergelijken. Een dergelijk verlangen is niet te realiseren. We kunnen alleen maar gelukkig zijn zoals we zijn; de mate waarin anderen gelukkig zijn valt niet te meten.” (Anthony de Mello, De weg van stilte, p. 188; onderstreping van mij, BK)
Merkwaardig genoeg komt McMahon in zijn briljante geschiedenis van het (Westerse) geluk aan het eind uit op dezelfde thematiek. Zijn geschiedenis – die de door hem uitvoerig beschreven geschiedenis is van het geluk voor ons Westerlingen en in onze Westerse cultuur – loopt uit op de moderne pogingen om de rusteloze jacht naar het haalbare geluk uit te breiden tot de ondersteuning door psychofarmaca (antidepressiva bijvoorbeeld, naast drugs) en door herstel of compensatie van genetische defecten. En hij concludeert dat bij ieder middel dat we uitvinden om ons geluk te verbeteren, de horizon van het geluk zich ook weer verder van ons lijkt te verwijderen. Gelukkig (…) vat hij ook een aantal alternatieven samen van de moderne aanpak. Voor de oude Grieken was de vraag naar het geluk de vraag naar het goede leven. En voor het christendom was het het geloof in en de hoop op het eeuwige leven. Want voorafgaand aan de tijd van de ‘Verlichting’ – de culturele hoofdstroming die het Westen vooral vanaf de achttiende eeuw heeft overspoeld en die ons denken over het geluk het verst gestuurd heeft in de richting dat het geluk haalbaar zou kunnen zijn – stond ook iets anders in het middelpunt: namelijk dat we het raadsel van het geluk niet volledig kennen en, zolang we stervelingen zijn, nooit (volledig) zullen kennen. Misschien komt dat besef nu weer naar voren – na een twintigste eeuw vol mislukkingen en verschrikkingen.
Er is echter als je goed oplet een groot verschil tussen de uitkomst van McMahon en die van De Mello. Het antwoord op de vraag naar het eigen geluk kan een individu volgens de laatste alleen zelf geven. Wellicht zal McMahon dit niet ontkennen maar hij zegt het ook niet met zoveel woorden, hoogstens dat het onderzoek naar geluk subjectieve antwoorden oplevert. En zeker trekt hij niet de conclusie uit dit gegeven. Die conclusie is dat we voor ons individuele geluk waarschijnlijk niet meer nodig hebben dan wat we op een bepaald moment zijn en hebben. Met onze beperkte individuele kennis, ons beperkte individuele lichaam, in onze unieke individuele situatie, een situatie die bovendien steeds verandert. We hoeven de hele geschiedenis van het geluk dus niet te kennen om zelf gelukkig te zijn, gelukkig maar!
Tegelijk wijzen zowel De Mello als McMahon (de laatste uiteraard het gedetailleerdst) er op dat wij net als bij vele andere situaties waarin wij kunnen verkeren, ook ten aanzien van het geluk bijna vanzelf gebruik maken van allerlei voorstellingen die we van anderen hebben overgenomen of gehoord. Van onze ouders of vrienden en vriendinnen, of van onze voorbeelden. Het is daarom helemaal zo gek niet om die voorstellingen eens op een rij te zetten en met elkaar te vergelijken. Daaruit kunnen we een hoop leren over die voorstellingen – en over onze cultuur en onszelf.
Want om eenvoudig bij jezelf te kunnen blijven is het niet onwenselijk goed op de hoogte te zijn van de complexe voorstellingen waarin je je kunt verstrikken, zodat je van jezelf wegdrijft en je ervaring inkleurt naar die voorstelling. De kennis van de complexe voorstellingen en van de verstrikking erin kunnen je dan helpen een en ander te ontwarren en weer bij jezelf te komen, in de eenvoud van je eigen unieke individuele ervaring. Dat is de leerschool van de Abhidhamma, de leer van het vroege boeddhisme, die Mirko Frýba behandelt in zijn boek The Art of Happiness. “Being happy is simple; however, the ways and means of achieving happiness have to be sufficiently multifaceted to accommodate people whose initial condition is complicated. (xii)” Gelukkig leren zijn is dus in ieder geval niet het geluk verwarren met de complexe zaken waarin we ons verstrikt mogen hebben! En dus is kennis van die laatste misschien buitengewoon zinvol. Dan heeft McMahon ons een grote dienst bewezen. Want hij vertelt er heel veel wetenswaardigs over. Ongelooflijk veel inzicht voor wie de moeite wil nemen. Overzicht over de hele geschiedenis van het Westen, zowel qua ideeën als qua politiek, zowel qua moraal als qua religie. En de moderne tegenhangers of vermommingen ervan … in de vorm van psychologische, sociale of andere heilsleren en hun praktijken.
McMahons boek is niet alleen briljant omdat het gebaseerd is op een buitengewoon knappe selectie van studiemateriaal of de samenhangen tussen de denkbeelden uit verschillende perioden van de Westerse geschiedenis laat zien. Het is ook een wonder van didactisch afgewogen presentatie, waarbij de moeilijkste zaken door een eenvoudige anekdote zo helder ingevlochten worden in het verhaal dat je dacht dat je ze altijd al had vermoed. Meer dan welk overzicht over de geschiedenis van de filosofie van het Westen – want dat is dit impliciet ook – legt het verbindingen met het leven van de personen die de ideeën voortbrachten of erdoor beïnvloed werden, en met de maatschappelijke en politieke, vaak ook de culturele ontwikkelingen waarin zij ontstonden of functioneerden. Misschien veronderstelt het boek veel vertrouwen van die lezers en lezeressen voor wie veel van het materiaal nieuw is. Tegen hen kan ik zeggen dat zij zich niet ongerust hoeven te maken. Wat McMahon aan feitelijke informatie geeft, is hoogst betrouwbaar en qua interpretaties meestal precies in de roos. Natuurlijk zijn op onderdelen altijd subtiele discussies te voeren over bepaalde interpretaties – ik zal hieronder een paar zaken noemen die ik nogal mis in dit boek – en die gaan dan vast wel verder dan de inzichten die McMahon weergeeft. Maar de laatste vormen er een betrouwbare basis voor, als overzichtswerk dat rondom het thema geluk is opgebouwd. Een bewonderende kanttekening bij het laatste: door geluk als thema te kiezen kan McMahon de oudere, vooral de klassieke voorchristelijke wortels van het denken over geluk in één perspectief laten zien met de christelijke vormgeving ervan evenals met de moderne variatie op beide waarin we terechtgekomen zijn, mischien wel verdwaald zijn! Ook dat is een grote prestatie, waarbij McMahon er steeds in geslaagd is evenwicht te bewaren tussen de uiteenlopende invalshoeken van psychologische verwerking door individuen, het maken van filosofische en theologische leersystemen, en het aangeven van dilemma’s, verborgen tegenstellingen, open eindes en dergelijke. Zodat hij aan het eind inderdaad tot een toespitsing kan komen die ik boven al aanduidde, en hier niet verder zal samenvatten. Hij laat veel voor en aan de lezer en lezeres over op dat punt. Misschien te veel?
Voordat ik aangeef wat ik toch mis in dit buitengewoon rijke boek geef ik kort aan wat er allemaal in te vinden is. De schrijver behandelt Socrates, Plato en Aristoteles evenals de Epicureeërs en de Stoa, gaat via de Romeinse geluksgodin Felicitas en de christelijke martelaren over naar de theologen Augustinus, Luther en Calvijn en de mystieke leer van Boëthius, Johannes Eriugena, Pseudo-Dionysius de Areopagiet, die de grondslag vormde van de grote bloei van de christelijke mystiek. We zijn dan verschoven van perspectief. Van de nadruk op wat het leven het waard maakt om geleefd te worden, namelijk de deugd en de eerbaarheid, zijn we overgestapt op de hoop op het eeuwige leven in het hiernamaals en de aanschouwing van de goddelijke zaligheid. Weliswaar ook van iets dat slechts voor weinigen te bereiken is omdat zij de tijd hebben er aandacht aan te besteden, naar iets dat voor alle mensen bereikbaar is die ‘geloven’. Pas bij de theoloog Thomas van Aquino wordt de platonische erfenis in het christendom dan weer gecorrigeerd met de aristotelische, die ook aandacht aan het leven op aarde schenkt, zodat Thomas enerzijds aandacht kan schenken aan de goddelijke en anderzijds aan de aardse werkelijkheid. In de Renaissance komen alle thema’s opnieuw aan de orde in een nieuwe mengeling van bewondering voor de menselijke mogelijkheden en het uitproberen daarvan, bij Pico della Mirandola en andere Italianen, tot bij Noorderlingen als de latere Erasmus als voorbeeld van het nieuwe humanisme, de combinatie van kennis van het oude met aandacht voor de wetenschap van teksten en cultuur. Maar ook bij vele, vele andere kunstenaars en letterkundigen en politici. Een prachtige excurs maakt de schrijver over de speciale aandacht voor de melancholie die in deze optimistische tijd ontstaat!
Vooral via de Reformatie bereiken de veranderingen ook het gewone volk. Tegelijk ontstaan er nieuwe impulsen voor de filosofie en de wetenschappen die zich losmaken uit het oude theologische kader. En dan gaat de auteur de denkers langs die de grondslagen voor het moderne denken over geluk legden zoals Locke en Hobbes. In de achttiende eeuw groeide sterk het geloof dat de wetenschappen het geluk zouden doen toenemen door maatschappelijke vooruitgang. Bentham beschrijft hoe het grootste geluk voor het grootste aantal maatgevend kan worden en De La Mettrie omschrijft hoe de mens een machine is die indien goed bediend, goede resultaten in de richting van het genot zal opleveren. Allerlei consequenties werden uitgedacht in allerlei richtingen. Casanova, De Sade komen we tegen. Rousseau voelt dat we het natuurlijke kunnen verliezen. En Kant zegt heel duidelijk dat de rede en het geluk juist niet altijd samengaan: deugdzaamheid is soms pijnlijk, en mensen die zich goed voelen, zijn soms slecht. De Franse Revolutie zal het allemaal uitproberen en aantonen. Wat de schrijver prachtig illustreert aan de ‘burger’ Lequinio, die namens de revolutionaire Jacobijnen het geloof in de revolutie gaat preken in Franse dorpen en stadjes: zijn preek van de kansel in het stadje Rochefort is bewaard en pleit voor het geloof in de bereikbaarheid van het geluk als iedereen zich schaart achter dat geloof!
Via Napoleon, de Duitse dichter Heine en vele Engelstalige dichters en de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer komen we terecht in de Romantiek en het scepticisme van de negentiende eeuw. We kijken hoe ’the pursuit of happiness’ een recht werd bij het juridisch funderen van de Amerikaanse Verenigde Staten, via het werk van Benjamin Franklin en Thomas Jefferson. De Engelse Verlichtingsdenkers worden besproken zoals David Hume en Adam Smith. Terwijl de Fransman De Tocqueville het Amerikaanse optimisme corrigeert door te wijzen op de vreemde melancholie die hij in Amerika aantreft, alsof een bereikt resultaat nooit het punt mag zijn waarin gerust wordt, al is het maar kort. De geschriften van John Stuart Mill blijken vervolgens veel van de zich ontwikkelende dilemma’s in kaart en tot een synthese te brengen. Vrijheid gaat boven geluk. Maar hij voelt ook dat hij er met een rationele benadering alleen niet komt. Dan lijk je je ziel te zijn verloren, vooral aan de commercie die de boventoon voert. Een probleem dat later centraal stond in de studies van de socioloog Max Weber die onder andere over samenhang tussen de geest van het kapitalisme en de protestantse ethiek schreef.
Engelsen als Carlyle en Duitsers als Hegel gingen verder op het spoor van de maakbaarheid van het geluk, evenals de utopische socialisten die de auteur buitengewoon interessant beschrijft. In Marx en Engels komen we vervolgens het wetenschappelijke socialisme tegen, dat de basis voor het communisme als politieke stroming werd. Het raadsel van de geschiedenis leek opgeheven. De arbeid werd het instrument voor ons geluk …
Allengs ontwikkelden zich nieuwe vragen over de beste wijze om geluk te vinden, die pasten bij moderne vraagstellingen. Darwin ging de evolutie na, Freud vestigde de aandacht op de rol van het onbewuste. Nietzsche ontmaskerde de illusies die vele perspectieven herbergden. En tegelijk gaven ze allen ook weer nieuwe mogelijkheden aan om het geluk te zoeken en te vinden. Zoals we nu de moderne geluksindustrie kennen, van therapieën tot de belevingsindustrie. Maar zijn we niet de zin aan het verliezen voor wat er werkelijk toe doet? Wordt niet alles gereduceerd tot pret en vermaak, tot ‘je goed voelen en meer is er niet’? Worden we werkelijk gelukkig door van de ene naar de andere beleving te reizen, of is er een diepere laag die we ons kunnen realiseren en waarop we onze aandacht beter zouden kunnen richten – iets wat in de klassieke oudheid per slot van rekening ook al gesuggereerd werd. Als we het raadsel van het bestaan niet omvatten kunnen zolang we stervelingen zijn, wat is dan geluk – vraagt de schrijver zich ten slotte af. En heeft het streven naar geluk nu vooral geluk gebracht of ook nogal vaak het tegendeel? Wat betekent dat dan?
Met deze samenvatting heb ik zelfs bij benadering de rijkdom aan thema’s uit dit boek (helaas ontbreekt een zakenregister zodat die rijkdom daar niet aan af is te lezen) niet aangeduid. Een personenregister aan het eind vergemakkelijkt het terugvinden van sommige ideeën en samenhangen. De auteur laat de vragen over het geluk die aan de orde komen, en de antwoorden die erop gegeven worden, gelukkig nu en dan terugkomen zodat duidelijk wordt hoe verschillend en veelvormig maar ook hoe vergelijkbaar sommige zijn. Een echte inhoudelijke synthese wordt in dit boek niet gegeven en ook niet nagestreefd, het is in de eerste plaats ‘een geschiedenis’ zoals de ondertitel aangeeft. Dat is misschien ook het tekort dat je eraan kunt aanwijzen.
Zelf mis ik in de eerste plaats de andere geschiedenissen van het geluk die ook op deze aarde hebben plaatsgevonden. De Westerse cultuur is voor ons en in onze ogen op dit moment misschien de belangrijkste cultuur, dat is niet altijd zo geweest (en zal mogelijk niet altijd zo zijn). Zo besteedt McMahon geen of weinig aandacht aan de culturen die aan de opkomst van de Griekse filosofie voorafgingen, en heeft daardoor ook weinig aandacht voor de nogal verschillende opvattingen over mannen en vrouwen wat betreft hun karakter en rol in de samenleving, over mannelijke en vrouwelijke goden, en over mannelijke en vrouwelijke aspecten van en in de cultuur. De Griekse filosofie en de patriarchale godsdiensten komen bij MacMahon zo maar uit de lucht vallen. Dat is niet echt historisch. Er is heel wat meer over te zeggen. En zo is zijn perspectief op Socrates, Plato en Aristoteles misschien wat al te vanzelfsprekend en te simpel, al is het een helder en toch leerzaam verhaal.
Verder kunnen we in ieder geval in onze tijd toch moeilijk de ogen gesloten kunnen houden voor niet-Westerse culturen en hun geschiedenissen. Die hebben ons onmiskenbaar op allerlei gebieden veel gebracht (alleen al een bepaalde mate van rijkdom, maar ook van vele andere materiële en geestelijke zaken). En dat geldt vermoedelijk ook wel als mogelijkheid op het gebied van het denken over en streven naar geluk, zoals McMahon in zijn werk overigens signaleert als hij vele titels van boekjes over geluk aanhaalt om de belevingsindustrie te illustreren.
Vooral mis ik het niet-dualistische Oosterse denken. Dat zegt dat je geluk niet kunt denken zonder het tegendeel ervan, laten we het verdriet noemen. Zoals je goed en kwaad ook niet zonder elkaar kunt denken. Zelfs wordt gezegd, ik wees er hierboven al op, dat er een punt of ruimte van niet-oordelen bestaat waar geen onderscheid (meer) gemaakt wordt. We kunnen ook ervaren zonder namen te geven misschien? Hoe is dat?! Het verwarrende is dat dat door velen ‘de weg naar geluk’ genoemd wordt, het ‘echte’ geluk dan. Het is duidelijk dat dat net zo risicovol is als al die beloftevolle leerstellingen in onze eigen traditie die met een hoofdletter de mooiste waarheden en werkelijkheden menen te kennen en te kunnen beloven. Toch steekt er een (belangrijke!) kern van waarheid in. Die ik op deze website al vaker heb aangeduid, en daarom hier onbesproken laat. Dat element ontbreekt in de benadering van McMahon helemaal. Hij staat gewoon in de lijn van een lineaire geschiedenisopvatting, waarin we op weg zijn van een ver verleden naar een verre toekomst, en niet te veel uitspraken kunnen doen over wat we als de kern van het nu ervaren. Hij praat over het nu niet graag in absolute termen, hoogstens op de manier van een aantal vragen die hij erbij stelt.et een hoofdletter de mooiste waarheden en werkelijkheden menen te kennen en te kunnen beloven.cheid meer gemaakt wordt.e t Dat is zijn goed recht maar mist hij op die manier niet iets erg wezenlijks, een andere kijk dan onze gangbare, en een niet minder leefbare wellicht? Ik kom er toch nog heel kort op terug, zie onder bij het citaat van Shunryu Suzuki. In ieder geval bevat McMahons werk zeker geen (eigen of nieuwe) synthese van of voor een nieuw denken over geluk, iets wat op zich bij de Westerse traditie die hij beschrijft, best had kunnen passen. Evenmin als McMahon de historische alternatieven voor – en deels ook binnen – die traditie aan de orde stelt. Ik mis ze node. Of is hij hierin toch moderner dan hij op het eerste gezicht laat zien, en wil hij ook de mogelijkheid voor heel radicale culturele vernieuwingen niet helemaal afsluiten? Het neemt allemaal niet weg dat hij de innerlijke tegenstellingen en de grote hoogtepunten in de Westerse hoofdtradities schitterend over het voetlicht brengt. Maar volgende fases van inzicht en handelen zijn niet alleen denkbaar maar ook niet bepaald zinloos, lijkt me. Zowel voor ieder van ons Westerlingen (en wereldburgers) apart als voor ons samen inclusief de spraakmakende politieke en culturele leiders.
Want ik ben ervan overtuigd dat we er de komende jaren met een verklaring in grondrechten voor wereldburgers dat ze allemaal recht hebben om “geluk na te jagen” (waarmee niemand het oneens zal zijn hoop ik) alleen niet komen. De gevaren van onevenwichtigheden door globalisering brengen evenveel kansen met zich mee als omgekeerd. Maar deze gelegenheden vragen om verziende en moedige politici en burgers die tijdelijke voordelen durven opofferen voor langdurige. Die de kansen zien en grijpen durven, en niet wachten tot het mogelijke slechte weer van eventuele werkelijke of zelfs slechts denkbare gevaren voorbij zal zijn.
Een ander punt wat ik mis is een evenwichtige beschrijving van de eerste eeuwen van het christendom. Weliswaar geeft de auteur duidelijk aan dat het christendom Joodse wortels heeft maar hoe die zich dan verder tot de klassieke Griekse en Romeinse zijn gaan verhouden, laat hij verder buiten beschouwing. Waarmee hij zich een hoop problemen bespaart want dat is nu eenmaal van oudsher een centrale problematiek in het christendom (en tussen jodendom en christendom, om de islam nog maar niet te noemen want die hoort helemaal in dit rijtje thuis zoals we, gedwongen door de krantenkoppen, de komende jaren nog beter zullen gaan beseffen). Als hij, om een voorbeeld te noemen, Eriugena behandelt en dan niet het thema van de androgyne (man-en-vrouw-ineen) eerste mens meeneemt die tot tweeheid vervalt maar weer tot eenheid kan komen in de verlossing, mist hij toch een belangrijk stuk van wat in de Westerse traditie toch al onderbelicht geraakt is. Deze thematiek van de androgynie (ook wel gynandrie), maar vooral die van de eenheid en de tweeheid, is immers zowel in de belangrijke christelijke gnostiek van de eerste eeuwen als bij vele latere christelijke stromingen – zij het niet altijd de meest luidruchtigste en machtigste – van grote invloed geweest. Iets wat de lezer overigens uitgebreid op en via deze website kan terugvinden. Dit punt van kritiek is door persoonlijke voorkeur of kennis bepaald. Maar daarom niet minder terecht. McMahon beperkt zich – niet onbegrijpelijk, maar het blijft een beperking – helemaal tot wat hij als de hoofdlijnen van de Westerse cultuur beschouwt.
Het Oosten heeft de levenskunst – die niet samenvalt met gelukkig zijn maar daar toch een belangrijke plaats aan toekent – even hoog in het vaandel staan als de Westerse. De niet-dualistische variant ervan vinden we in de Advaita Vedanta, het taoïsme en in Zen. Ook deze komen in deze website aan de orde (zie hieronder over Philip Renard, Non-dualisme). Ik vat ze hier symbolisch samen in een citaat dat uit de context van een heel hoofdstuk gelicht is maar voldoende aansluit bij het bovenstaande om genoeg verwarring te stichten of te denken te geven (of aandacht te vestigen op wat aan het denken voorafgaat of het overstijgt!). Het is van Shunryu Suzuki die het non-dualisme aan Amerikanen probeerde uit te leggen met woorden en toen onder meer tot de volgende terloopse uitspraak kwam: “Geluk is verdriet, verdriet is geluk.” (Zen-begin, p. 160) Terwijl het Westen vaak ideeën op de hoogste plaats stelt (daar kun je zo heerlijk rationeel mee omgaan), vestigt het Oosten graag de aandacht op het overstijgen van ideeën (zonder ideeën als zodanig af te wijzen). Wij ‘begrijpen’ daar in het Westen vaak maar weinig van. Of zijn we onze eigen Westerse tradities op dit punt uit het oog verloren? Wie leerden in onze geschiedenis dat het leven een spirituele ‘weg’ omvatte die via het dagelijkse leven liep en verder ging dan wat ons verstand ons te kennen gaf?
Maakt het genoemde boek The Art of Happiness van Mirko Frýba dit non-dualisme inzichtelijk en ’toepasbaar’? Het boek is bedoeld als hulpmiddel bij therapieën in het Westen, en bij alle vormen van gedragsoefening waarbij het opengaan van de geest als belangrijk wordt gezien, van de kunsten tot de psychotherapie. Waar baseert het zich op? De auteur is een Tsjechische psycholoog-therapeut, leerling van de Duitse Theravada-monnik en -geleerde Nyanaponika Thera, die bekend staat om enkele gedegen studies waaronder ‘The Heart of Buddhist Mindfulness’, een (niet door mij gelezen) toelichting op de Vipassana-meditatie, de basismeditatie van het boeddhisme. Frýba schrijft innemend, enigszins intellectueel, maar wel met de praktijk als onderwerp en kennelijk vanuit uitgebreide ervaringskennis. Hij spreekt de lezer direct op zijn eigen ervaringen aan, wat mij sterk voorkomt. Het is de Engelse vertaling van een boek met een minder ronkende titel ‘Anleitung zum Glücklichsein’. Het gaat dus wel degelijk over gelukkig zijn en geluk. In het boeddhisme ligt de nadruk echter toch vooral op het in rekening brengen van zelfkennis bij het leven in de wereld. Door jezelf te kennen leer je welke kwaliteiten je op welke momenten kunt inzetten, in plaats van af te gaan op wat anderen je voorhouden als het meest effectieve (vaak meer voor hen dan voor jou!). Hoe je jezelf leert kennen en waaruit die zelfkennis kan bestaan is het onderwerp van dit boek, dat ik verder nog niet helemaal heb doorgewerkt. Ik noem het hier als voorbeeld van de vele boeken uit het zelfhulp-circuit die de laatste decennia zijn verschenen en die vaak Oosterse en Westerse psychologie en therapie met elkaar verbinden. Terwijl de auteur zich verwant voelt met de New-Agebeweging, legt hij helder uit dat dat goede redenen kan hebben, mits niet oppervlakkig uitgewerkt. Hij is dan ook goed thuis in de Westerse therapeutische theorieën. Maar ook in de boeddhistische, om precies te zijn de Abhidharma, de psychologische systematiek van het Theravada-boeddhisme. En hij integreert een en ander met heldere nadruk op het belang van de lichamelijke verankering van bewustzijnsgroei. Een uiterst fundamenteel punt dat hij niet ten onrechte centraal stelt. Daar moet ik het hier bij laten. Zijn boek heeft hij nog een keer herschreven en in 1995 bij dezelfde uitgever gepubliceerd met de nieuwe titel ‘The Practice of Happiness’. Relevant daaraan is dat de belofte in de titel van zijn eerdere boek verschuift van de nadruk op geluk dat bereikt zal worden naar geluk dat met oefening gepaard gaat. Ook al ging het in de eerdere titel al om een ‘art’ dus om een kunde, Frýba en zijn uitgever vonden het kennelijk belangrijk om deze oefening, deze kunde, niet als een moeiteloze heilsweg aan te prijzen maar als een dagelijkse oefening die als weg zelf het doel omvat. Frýba besteedt veel aandacht aan concreten aanwijzingen en oefeneningen die ik zelf niet heb kunnen uitproberen. Het boek lijkt me in ieder geval een middel om met de boeddhistische psychologie kennis te maken. Het past in hetzelfde rijtje als bijvoorbeeld Zen Therapy van David Brazier, al is dat toch ook een heel ander boek.
Is dit nu een bijdrage aan het geluk waar de Westerse cultuur al 3000 jaar of meer (als je het oude Egypte en het oude Israel en de rest van het Midden-Oosten erin meeneemt) naar streeft? Niet als je het alleen als de kortste, automatische en kosteloze route naar het definitieve en blijvende geluk ziet. Maar de ermee verbonden verwijzing naar de boeddhistische psychologie en de grondslagen daarvan – die met de ‘leegheid van het subject’ ook het relativeren van het oordeel en van iedere tegenstelling omvat – is zeker een vruchtbare grond voor verdere culturele ontwikkelingen ook van het Westen. Wat mij wel van het hart moet, is dat daar zeker tegenwoordig wel duidelijk bij gezegd mag worden dat het daarbij niet alleen om het psychische welbevinden gaat maar om het hele leven, inclusief dat van het lichaam, de natuur, de andere mensen en onze hele wereldsamenleving, van geest en van materie. Maar daarover noemde ik al andere relevante literatuur.
Ik sluit af met een eigen poging om iets over geluk of mijn verwachting ervan te zeggen: “Geluk is er als je rustend in dit moment ervan kunt genieten en vertrouwen op wat komt, bereid om dat nieuwe moment tegemoet te treden, zonder grote verwachtingen en naar vermogen voorbereid en met in je herinnering onbewust de lessen van het verleden beschikbaar voor momenten waarop ze nodig zouden zijn, zonder nog het diepste verschil te weten tussen de uiterst verdrietige ervaring dat je onverhoopt het geluk kwijt bent maar dat accepteert en de uiterst vreugdevolle ervaring dat onverwacht klein of groot geluk je ten deelt valt zonder dat je eraan hecht.”
Ik ben het met De Mello (zie boven) eens: ‘Geluk is niet te vergelijken’.