Voor degenen die dit boek al gelezen (of geschreven) en gerealiseerd hebben, is deze recensie overbodig … (zie het vervolg)!
Dit boek heeft één simpele boodschap (geformuleerd in de traditie van de Advaita Vedanta): er is niets dan bewustzijn (met een hoofdletter) en het hoogste of verste doel dat een mens kan bereiken is de ontdekking dat er niets te bereiken valt dan de actuele ervaring. Het laatste is in zekere zin een open deur maar heeft mijns inziens toch grote waarde. Verlichting betekent ontdekken dat je al verlicht bent, deel en expressie bent van het ene (bewust)zijn, op jouw unieke en hoogst persoonlijke wijze (ook al hoef je daarvoor “alleen maar” jezelf te zijn).
De auteur laat ook verwantschap van deze boodschap doorschemeren met het taoïsme en met Zen. Hij heeft uiteindelijk vooral inspiratie en aansluiting gevonden bij een aantal Westerse spirituele leraren – meest in de traditie van de Advaita Vedanta staand. Het slot van zijn zeer lijvige boek bestaat uit interviews met deze leraren. In deze interviews wordt talloze malen duidelijk gemaakt dat men – als het om verlichting gaat – geen ontdekking kan doen dan dat men al aanwezig was op de plaats die men zocht, voordat men dat door had. Ook de weg van dit boek wordt dus in zekere zin overbodig geacht. Verwar de vinger (het boek) niet met de maan (die men zoekt maar al is).
Een citaat: “We have to give up all exercises or techniques, we must forget all the ideas in this book, we have to give op all our spiritual ambitions.” (285) Dit wordt uitgelegd als: “The reader could stop reading this book right away. Words are only words! Life has to be lived, not read about. [So, we can throw our book away, right now. It is the best advice the author can ever give you. There is nothing in the rest of this book which is essential for the spiritual path anyway, except the insight that we have to give up. So, now you see everything, give up right now.]” (noot 334 op dezelfde pagina).
Het is inderdaad wel een lang boek, en wie wil weten hoe het boek tot stand gekomen is, kan daarover het nodige vinden in de interviews aan het einde. Bijvoorbeeld op pagina 375 geeft de auteur toe dat hij om aandacht van de lezer gevangen te houden in het begin van het boek beloften doet die hij niet waar kan maken. Zijn gesprekspartner beaamt dat het soms nodig is in de vooronderstellingen van de toehoorder te stappen ter wille van het brengen van de boodschap maar dat hier eigenlijk geen compromissen gesloten moeten worden. De teleurstelling die ik aan het boek over heb gehouden, heeft daar deels mee te maken; tegelijk slaagt de auteur er op deze oneigenlijke manier – mede door zijn enthousiasme – toch in om des te duidelijker te maken dat uiteindelijk ook de spirituele weg niet het doel kan zijn dat men stelt in plaats van de actuele ervaring.
Maar ik heb ook andere puntjes van kritiek. Overal waar ik meer objectieve vragen heb, vind ik in de tekst geen aanknopingspunten om te gaan zoeken, om mijn vragen te gaan verhelderen of om het begin van antwoorden te vinden. Ik mis de visies van buitenaf.
Bijvoorbeeld: is alles bewustzijn (met een hoofdletter), ook wat wij materie noemen? Welke rol spelen patronen door de geschiedenis heen, en in de natuurwetenschappen? Om nog maar niet te spreken van de sociale patronen die juist ook bij religie zo’n grote rol spelen? Ik ben het eens met het kernpunt van de auteur; hij maakt een Oosters kerninzicht toegankelijk voor ons westerlingen, althans doet daar veel moeite toe. Maar hij gaat (nog) niet in op vele filosofische en sociale implicaties die daaraan vast zitten of althans zouden kunnen zitten. Overigens wel op een aantal ethische: hij constateert meermalen dat de vrije wil niet bestaat en dat het er in wezen niet toe doet wat wij doen (goed of kwaad); vergelijk pagina 196 waar de auteur ook geïnspireerd zegt te zijn door bepaalde onderdelen van de Tantra-traditie: “no guilt, no rules, no limitations” . Tegelijk is duidelijk dat hij het beste met iedereen voor heeft maar hoe combineert hij deze inzichten met elkaar? Ook krijg ik een beetje de indruk dat het in dit boek toch gaat over een onderscheid tussen mensen die weten dat ze verlicht zijn en mensen die dat nog niet weten. Dat is op zichzelf niet mijn punt; wat wel mijn punt is dat ik toch soms de indruk heb dat de wel wetende mensen hoger geacht worden, althans dat over hen als “wij” gesproken wordt en over de (nog) niet wetenden als “zij”. Ik beleef dat persoonlijk anders.
Kortom, het is intrigerend te lezen hoe een belangrijk inzicht ontdekt en verworven is door de auteur; en voor mij ook hoe dit inzicht (en de mensen die het verwerven zoals de auteur) een plaats zoekt (en zoeken) in onze Westerse leefwereld met al haar eigen problemen en vragen. Tegelijk zijn er de problemen van het dagelijkse bestaan, en die gaan verder dan de lichamelijke en geestelijke pijn die de auteur terecht ook ten tonele voert en waarvan hij zegt dat zij door het inzicht niet minder worden. Maar gaat het er dan alleen om dat wij ons eigen inzicht hebben vergroot of om een grotere mate van eigen onthechting en relaxtheid, of gaat het – daarin – ook en juist om hoe dit in het leven zelf verwerkelijkt wordt en gestalte krijgt (zoals de auteur in zijn hierboven geciteerde noot 334 al zegt)? Dan dus maar aan de slag, wat mij betreft met het nodige respect voor de beperkheden die wij niet zomaar kunnen overstijgen zonder onszelf of anderen pijn te doen, of positiever met de inzet om onszelf en anderen – beperkt en wel – goed te doen. Ik zou de auteur daar graag meer over (hebben) zien schrijven.
Nog een technisch puntje: in noot 68 op pagina 71 zou de auteur in een volgende druk zijn vertaling van het woord Advaita als “not one” kunnen vervangen door “not two”.
Ten aanzien van de verhouding van individueel bewustzijn en het grote bewustzijn (met een hoofdletter) waarvan wij onderdeel zouden zijn, ben ik minder dan de auteur geneigd nadruk te leggen op de noodzaak van het verdwijnen van het ik, het opgaan van het eerstgenoemde in het laatstgenoemde bewustzijn (ik zie dit meer als een aansporing tot onthechtheid in de boeddhistische zin). Ook vraag ik mij af of hij wel echt ruimte laat voor het concrete menselijke leven in de wereld van samsara (om die boeddhistische, in ieder geval Oosterse term maar eens te noemen). Ik beleef meer in een zekere dialectiek van nirvana en samsara, maar misschien bedoelt de auteur hier wel hetzelfde als hij er meer expliciet, meer filosofisch aan toe zou komen.
Samengevat: De auteur van dit lijvige boek is te prijzen omdat hij een uiterst essentiële ontdekking heeft gedaan en dat om het belang ervan voor iedereen wel van de daken zou willen schreeuwen; hij besteedt er erg veel woorden aan, die vooral getuigen van zijn tomeloze inzet hiervoor. Zijn boek is een geslaagd voorbeeld van waar de vreugde van een belangrijke ontdekking bij een intelligent mens toe kan leiden. Verder is het boek goed in de praktische oefeningen die vooral in het begin helder worden neergezet. En ook slaagt hij er in zijn essentiële ontdekking aan de man te brengen voor wie naar hem wil luisteren. Ook laat hij doorschemeren dat er een interessante literatuur bestaat die ook over dezelfde ontdekking handelt, en levert daar interessante citaten uit. Maar voor wie meer feitelijk of objectief inzicht wil, gebruikt hij veel te veel woorden. En systematische of objectieve uitleg van allerlei samenhangende problemen zijn bij hem nauwelijks te vinden, filosofische niet en ethische even weinig. Kortom, het is nog maar een beperkt begin, hoe aanstekelijk (en dat is toegegeven erg belangrijk) ook.
Als het om meer objectieve en meer filosofische vragen gaat, kan ik de lezer beter verwijzen naar andere boeken die hier met meer kennis van zaken over schrijven, zoals David Loy, Nonduality: A STUDY IN COMPARATIVE PHILOSOPHY, New York (Humanity Press) 1998, 346 pp. Loy behandelt de hoofdzaken van Advaita Vedanta, Mahayana-boeddhisme en Taoïsme, en behandelt hun overeenkomsten en verschillen precies op de punten waar ook wij westerlingen veel van ze kunnen leren.
Heel wat passages in het boek van Kersschot heb ik met genoegen aangestreept en bij sommige heb ik vraagtekens of commentaar gezet. Ik heb er zeker plezier aan gehad en misschien neem ik het later nog eens ter hand om bepaalde aspecten nog eens opnieuw tot me door te laten dringen en er mee te spelen. Voorlopig ga ik over tot de, althans mijn beperkte orde van de dag. Want waar gaat het nu om?! Ik weet niet of ik dit boek in mijn dagelijks leven verder erg zal missen. Wel ben ik benieuwd waar dit enthousiaste begin van Kersschot hem nog verder toe brengt. Ik respecteer hem voor het wijzen op deze belangrijke ontdekking en hoop dat hij met ons allen en de hele werkelijkheid – die wij Zelf zijn – zijn weg zal vinden. Mijns inziens gaat het toch ook om welke beweging wij vervolgens op deze weg doormaken, zoals bij veel andere auteurs behandeld is.
Want wie in veel korter bestek veel meer wil, kan ik verwijzen naar een van de door de auteur genoemde boekjes: D.E. Harding, ON HAVING NO HEAD: ZEN AND THE REDISCOVERY OF THE OBVIOUS, 1986 (uitgebreide editie van totaal 84 pagina’s!), een meesterwerk dat op ervaring is gebaseerd en misschien iets meer van de lezer vraagt maar ook veel meer oplevert (en bovendien een schat aan verwijzingen uit en naar Oost en West bevat, vaak heel erg to the point; er is een Nederlandse vertaling van dit boekje: “Leven zonder hoofd“, in 1989 uitgegeven bij Altamira, die ik niet heb gelezen). Alleen al op het punt van de ethiek slaat Harding (de punten vi en viii op de pagina’s 62 en 63) bijvoorbeeld de plank zoveel duidelijker raak dan Kersschot, dat Hardings boekje alleen al daarom de moeite waard is. Ook is Harding zich erg bewust van de beperktheid en de waarde van taal en denken (een ontdekking die Kersschot pas al schrijvende deed, lijkt het). En bij Harding is volstrekt duidelijk hoe groot de implicaties op deze weg zijn voor iedere persoon apart, en samen. Dat zou Kersschot duidelijker mee kunnen nemen. Harding is trouwens een van de personen met wie Kersschot een vraaggesprek gehad heeft dat achterin het boek is opgenomen. En bovendien heeft Harding een voorwoord geschreven voor het boek (gezien wat Harding op blz. 1 en 35 van zijn boekje schrijft was hij in 1986 al meer dan 73 jaar oud, dus nu al een man van 89 jaar of ouder; inderdaad blijkt hij volgens de website www.headless.org in 1909 te zijn geboren). Dit voorwoord bevat tevens een belangrijk commentaar op het boek: de oplossing van ons levensraadsel bestaat erin dat wij weer volledig de “eerste persoon” (en niet de tweede of derde) worden die wij in wezen zijn. (Of wij dit niet-dualisme formuleren in termen van bewustzijn zoals de Advaita doet, of in termen van de leegheid zoals het Mahayana-boeddhisme, is slechts een betrekkelijk verschil dat in perspectief gezet kan worden door wie het bovengenoemde boek van Loy bestudeert. Harding lijkt erg gecharmeerd van Zen). Ik onderstreep graag met Harding dat wij allemaal hier altijd naar op weg zijn en tegelijk dat wij die “eerste persoon” juist in al onze beperktheid al kunnen zijn. Harding zegt ook nog eens duidelijk dat het niet om het mystieke van de ervaring gaat maar om het gewone, vanzelfsprekende ervan.
Daarom kunnen we met Jan Kersschot instemmen dat we het over het belang van zijn ontdekking eens zijn, en hem dankbaar zijn voor alles wat we van zijn boek kunnen leren. Alleen, als zijn ontdekking waar is … – is het niet nodig dit als “de” (objectieve en enige en vooral exclusieve) waarheid te brengen: dan leven we – hoe beperkt onze verwerkelijking ook nog is – altijd in die “waarheid”. En gaat het er om wat dat betekent, van moment tot moment, of in andere bekende termen, hoe we dat realiseren. Hoe we daarbij geholpen kunnen worden door leermeesters of boeken, is een volgende vraag. Ik wens de auteur een goed vervolg van zijn verdere “realisering”. En beloof hem en u mijn uiterste best te doen op mijn eigen weg. Want ook Jan Kersschot verwijst mijns inziens naar de enorme mogelijkheden en uitdagingen voor ieder van ons.