U kunt beter dit boek Boeddha leeft, Christus leeft lezen dan mijn opmerkingen erover die er slechts beperkt recht aan kunnen doen (ik moet deze boeken beslist nog eens lezen om voor mij alles er uit te halen en te verwerken). Dit is voor mij het allerbeste wat ik tot nu toe van deze auteur heb gelezen (zie mijn opmerkingen over eerder gelezen boeken). Zijn spirituele inzicht in de hem ‘vreemde’ traditie van het christendom is adembenemend diep, of beter: opademend bevrijdend. De auteur heeft een scherp oor voor wat een traditie – en de mensen en teksten die hem erover vertellen – te zeggen heeft. En weet dat dan ook nog helder en in wat ik ervaar als het juiste spirituele verband weergeven en doorgeven. In dit boek wordt ook de neiging doorbroken om religies als vaste grootheden te zien die slechts met moeite communiceren. De auteur laat zien dat wij allen ieder moment dicht bij God en dicht bij nirvana zijn, of hoe je dat ook uit wilt drukken. Hij laat zien dat religies verwijzen naar de diepste ervaring van de werkelijkheid die ieder moment voor iedereen open staat – daar gaat het om in religies en niet om de religies zelf. In dit opzicht lijkt de auteur op grootheden als Kabir (Kabir: door Frederik van Eeden naar het Engels van Evelyn Underhill en Rabindranath Tagore, Deventer (Uitgeverij N. Kluwer N.V.) 1971- vierde druk, 98 pp.; N.B. Kabir wordt door hindios en moslims als geloofsgenoot erkend) of Rumi (Djalallu’dinn Rumi: Fragementen uit de Mashnawi: Naar het Perzisch vertaald en toegelicht door Prof. Dr R. van Brakell Buys, ‘s-Gravenhage (East-West Publications Fonds b.v.) z.j., 245 pp.; = gewijzigde herdruk van de uitgave door de Arbeiderspers in 1952; Rumi: het is wat het is, Amsterdam (Karnak) 1978, 156 pp.) , van wie de poëzie door mensen van alle godsdiensten herkend wordt, en als Boehme, die eveneens de intuïtie deelt dat de diepste religieuze ervaring andere religies niet per definitie uitsluit (integendeel: wie uitsluit is op de verkeerde weg). Nu is dit geen poëzie van de auteur, al heeft hij indrukwekkende gedichten geschreven. Maar het zijn uitleggende teksten die veel vertellen over de kern van boeddhistisch en christelijk leven, en de bronnen daarvan (terloops komt een veelheid relevante bronnen aan de orde). Voor zijn volstrekt geweldloze benadering vindt de auteur een krachtige bondgenoot in de inspiratie van Jezus. Tegelijkertijd voelt de auteur niets voor het christelijke masochisme, dat via kunstmatige zelfopoffering de verlossing af lijkt te willen dwingen. Evenals Alan Watts beklemtoont de auteur dat wij altijd al een zijn met de natuur en met God, en dat God en de natuur niet onverenigbaar zijn maar altijd verenigd. Hij maakt duidelijk dat echte verlichting, echt christelijk spiritueel leven, van binnen uit vredig, vreugdevol en blij is – en maakt. Het luistert, vol zelfrespect en respect voor het andere, en is er ‘één’ mee. Een schat, dit boek. Tevens een waardevolle illustratie van wat religieuze dialoog kan zijn.
De vertaalster heeft ervoor gekozen ‘beoefening’ gebruiken waar het gaat om de religieuze praktijk. Het geestelijke aspect heeft dan meer accent. ‘Oefening’ had ook gekund maar ik vind dit wel acceptabel, in ieder geval iets om eens uit te proberen.
Ik meld nog dat het citaat op blz. 46 uit Psalm 46:11 afkomstig is.
Dit boek kan ook als basisliteratuur over Zen-boeddhisme gelezen worden, misschien zelfs over religie in het algemeen, aan de hand van uitleg van de kern van boeddhisme en christendom.
De voorwoorden van David Steindl-Rast (met de auteur verwant christelijk monnik en strijder voor vrede) en van Elaine Pagels, die laat zien dat de auteur sterke steun vindt in de gnostieke christelijke traditie, zijn waardevol en informatief.
Dit is zonder meer het beste boek dat ik op dit moment ken voor westerlingen die een enigszins christelijke achtergrond hebben, om vanuit die achtergrond kennis te maken met het boeddhisme en vooral met de essentie van verlichting en spiritueel leven; ook diegenen die niet die achtergrond hebben of zoeken, zullen er echter een onvervangbaar goede inleiding in vinden in wat religie is. Uitermate aanbevolen.
Jezus en Boeddha als broeders is een – even waardevolle – aanvulling van Boeddha leeft, Christus leeft. Ik stip enkele punten aan die ik nog niet noemde.
De auteur verzet zich hevig tegen de negatieve invloed die volgens hem uitgaat van seksueel en agressief prikkelende publiciteit, schriftelijk of via televisie en radio. Hij onderkent heel goed de vercommercialisering van de politiek en de media (met name ten opzichte van de cultuur van minder machtige volken en groepen). Zo komen volgens hem zwakke mensen voortijdig in de macht van iets anders dan hun eigen wil, en dan onderlinge solidariteit. Dat lijkt mij een waardevol uitgangspunt voor discussie (waartoe de auteur oproept). In dit opzicht is hij bepaald niet wereldvreemd. Ook al vind ik dat ieder individu vrij moet zijn in wat hij of zij denkt en aan informatie tot zich neemt (waarbij het evident is dat sommigen, waaronder kinderen, veel baat hebben bij een goede begeleiding en een tijdelijk en in sommige opzichten beschermde omgeving, maar ook dat het niet mogelijk en niet nodig is al onze agressieve en seksuele neigingen te verbergen laat staan te onderdrukken; beter dus: laat zien hoe je ze waardevol kunt kanaliseren en integreren), het is belangrijk dat wij in het Westen met onze overdoses aan informatie leren omgaan, en ook met culturele imperialisme en de politieke uitbuiting die door de zogenaamde marktwerking en vrije meningsuiting ten onrechte gelegitimeerd zouden kunnen worden.
Een ander punt is nog de afwijzing van alcoholgebruik door de auteur. Ik neem aan dat hij bedoelt dat dit onze zuivere waarneming vertroebelt en daarmee onze verlichting en ons mededogen. Ik vind dat hiermee in zoverre niet alles is gezegd dat ik onder bepaalde omstandigheden het gebruik van genots- en zelfs roesmiddelen niet bij voorbaat zou uitsluiten, zonder een veelvuldig gebruik (laat staan verslaving) te willen aanprijzen. De auteur legt het accent op de “gif”-kant, maar er zijn andere kanten zoals de “feest”-kant zou ik zeggen. Hiertussen kan ook evenwicht gevonden worden, al is het zinvol problemen te onderkennen en te voorkomen.
Dit brengt mij op nog een punt van aandacht, dat ik ook al bij Boeddha leeft, Christus leeft en bij andere spirituele literatuur had. Dat is de verhouding tussen sociale verbanden en de daarbij horende (onder andere economische) realiteiten en verplichtingen enerzijds en de spirituele idealen en hun realisering anderzijds. Samen te vatten onder de verhouding tussen monniken en leken (gezinnen) en tussen de regels die in de maatschappij haalbaar zijn en die in de religieuze gemeenschap kunnen gelden als ideaal. Daar zitten natuurlijk spanningen tussen, ook al moet de basis zijn dat de polen van deze spanning op een bepaald punt ook weer gegrond zijn in een zelfde eenheid. Kortweg: voor spiritueel rijpere mensen kun je de lat hoger leggen dan voor onvolwassen mensen, en tegelijk moet je zeggen dat de waarde van alle mensen en alle sociale verbanden (seculier of religieus), als je hun intrinsiek (on)mogelijkheden bekijkt als unieke onderdelen van het grote geheel, even groot is (waarbij ik mij ten aanzien van de grenzen tussen seculier en religieus bovendien haast op te merken dat ook hier de tegenstelling niet verabsoluteerd mag worden: beide polen komen in beide gebieden voor; denk onder meer aan het feit dat ook religieuzen levensonderhoud nodig hebben, en dat een arbeid(st)er niet alleen loon waard is maar ook menselijkheid en contact). Als je hiervan uitgaat, kun je een richting bepalen waarheen het moet, zonder – of beter: om juist niet – de grotere eenheid uit het oog te hoeven verliezen. De spanning die je in het boeddhisme vind tussen monniken en leken, vind je in het christendom tussen zij die het ideaal van de Bergrede van Jezus (streven naar verlichting; niet streven naar bezit; de vijand liefhebben en hem ook de andere wang toekeren; solidair zijn met de armen en de zwakken) nastreven met opoffering van hun persoonlijke gehechtheden (bezit, seksuele relatie, op zelfverrijking gerichte rollen, functies en beroepen) dan wel zij die dat vanuit een maatschappelijk meer gevestigde positie (status, bezit, enzovoort) willen doen maar dan minder radicaal. Bij de discussie over dergelijke gevallen gaat het natuurlijk nooit om het afzwakken van de idealen maar om het vinden van de beste weg om die te realiseren voor iedereen, vanuit de grote eenheid gezien. (Ik verwijs hier naar mijn samenvatting van het artikel van Palmer over zen-boeddhisme en sociale ethiek waarin een criterium voor zen-boeddhistische sociale ethiek geformuleerd wordt, te weten dat dat denken en handelen voorkeur verdient dat het meest bevorderlijk is voor verlichting. Een criterium waarin het sociale zijn verantwoorde plaats heeft.) Religieuzen en religieuze gemeenschappen zijn wellicht virtuozen of specialisten te noemen op spiritueel gebied, maar dat zou idealiter ook moeten betekenen dat zij in economisch en politiek opzicht een helder bewustzijn ontwikkelen en eventueel een voorbeeld- of spiegelfunctie ontwikkelen. Ik ben echter een tegenstander van het voorschrijven van regels aan anderen, met name degenen die in een of ander opzicht ‘zwakker’ staan en bevoogding nodig zouden hebben. Bevoogding is soms onvermijdelijk, maar dwang heeft alleen maar zin als uiterste middel, en dat moet mijns inziens ook voor bevoogding gelden. Ik zie het hanteren van uiterlijke regels voor innerlijke problemen niet als een oplossing, hoogstens als een noodmaatregel waarbij je je altijd af moet vragen of het middel het doel niet voorbijschiet. We moeten dan ook eerlijk zijn in het stellen van grenzen aan onze hulp voor de zwakken (en het zwakke in onszelf) en daar voor uit durven komen, en niet de zwakken (en het zwakke in onszelf) in stilte de rekeningen laten betalen. Helpend omgaan met het zwakke lijkt mij een sociaal waardevol doel; tegelijk lijkt mij nodig dit criterium uit te werken volgens het hierboven genoemde ‘hogere’ criterium van de verlichting. Ten diepste blijkt ook hier weer dat wijsheid en mededogen in elkaars verlengde zullen liggen en niet elkaars concurrenten zijn, al moet in de praktijk blijken hoe ver onze polsstok van algemene regel tot algemene regel en van situatie tot situatie en van geval tot geval reikt (waarover helderheid geschapen dient te worden en verantwoording afgelegd).
Wat de geschiedenis van het christendom betreft, is hier ook de verhouding van kerk en staat aan de orde (ik ben voor een goede scheiding ervan), en in bredere zin van geloof en politiek (over dit laatste schreef H.M. Kuitert een spraakmakend boek met de mooie titel Alles is politiek, maar politiek is niet alles). Het punt is dat beide gebieden zich in de praktijk natuurlijk niet precies laten afgrenzen zonder grensoverschrijdingen, met andere woorden het gaat erom zich het onderscheid zo goed mogelijk bewust te zijn en het vervolgens zo goed en zinvol en vruchtbaar mogelijk in praktijk te brengen ten dienste van het bereiken van het hoogste goed, niet langs absoluut zekere lijnen maar vaak benaderenderwijze, met een grotere verantwoordelijkheid voor degenen die over de informatie beschikken en degenen die bepaalde invloedrijke posities innemen. Duidelijk moge zijn dat Jezus geen economisch of politiek invloedrijke positie bezat of nastreefde in de zin van een religieuze organisatie met belangrijke invloed of gevestigde positie. Veel te onbekend is de enkratitische (enkrateia = onthouding) traditie in de bewegingen die door Jezus geïnspireerd werden in de eerste eeuwen (zie hierover onder meer het boek Op zoek naar loutering van A. Mantz-van der Meer, 1989, met name pp. 56-177). En die net als de gnostische tradities in de latere christelijke katholieke kerken werd ingekapseld (celibaat) of onderdrukt (mystiek als ketterij). Wij zijn toe aan een nieuwe definitie van wat ons in de religie inspireert, in bijvoorbeeld het boeddhisme en het jodendom en het christendom, en aan het vruchtbaar maken daarvan in eenvoudige vormen van liturgie en meditatie, die daarop voortborduren en die deze inspiratie symboliseren. Met sociaal bewustzijn en al uiteraard, maar dit dan niet in de vorm van absolute regels, wel als aanwijzing voor een levenshouding met consequenties voor onze maatschappelijke opstelling waarvan groot respect voor de zorg voor het levensonderhoud deel uit maakt (en waarbij ik het verantwoordelijk omgaan met dat wat aan ons is toevertrouwd, of dat ons nu rijk of arm doet heten, belangrijker vind dan het verdelen van overtollige rijkdom over velen; anders gezegd: ik ben tegen armoede, maar ook tegen het wegnemen van persoonlijke verantwoordelijkheid van hen die over al dan niet eigen middelen kunnen beschikken waarmee zij wellicht veel goeds kunnen doen). Zodat religieuze organisaties tijdelijke uitdrukkingen zijn van tijdelijke religieuze inspiraties en definities, en weer vervangen en vernieuwd worden door betere, die passen bij een nieuwe tijd en een nieuwe generatie. Omdat zij gebaseerd zijn op een onuitputtelijke grond (zie onder).
De problematiek komt in het boeddhisme naar voren voor wie nadenkt over de verhouding van ‘wisdom’ en ‘compassion’, wijsheid en mededogen, die vaak als centrale noties naar voren gebracht worden. Beide zijn instrumenteel ten opzichte van elkaar, althans hebben elkaar nodig om volledig te kunnen zijn of volledig tot bloei te komen. Maar tegelijk zijn beide afhankelijk van ons, die beperkte dragers ervan zijn, en voor wie zij slechts realiseerbaar zijn in zoverre wij onszelf zijn, in onze positieve en negatieve kanten, in onze wisselende integriteit of gebrokenheid, in onze privacy of afgeslotenheid en onze openheid naar anderen en de wereld. En zijn wij – en de realisering van deze wijsheid en mededogen – afhankelijk van wat ons aan wijsheid en mededogen uit onze omgeving van anderen en van de wereld tegemoet treedt als helpend, steunend, aansporend, remmend of tegenwerkend. Ik geloof niet in een archimedisch punt buiten ons dat ons absolute steun kan geven, maar ik ervaar en vertrouw en denk dat wij ten diepste alleen maar steun vinden in de diepste grond, en niet alleen afgrond. En dat wij daarom onze ogen mogen openen voor al het goede om daarvan te genieten en mee te werken en voor al het negatieve en verkeerde en onrechtmatige en misdadige en onjuiste dat er ook is en zouden moeten proberen te helen, en waarin we meer evenwicht zouden moeten proberen te brengen. Dat vereist dan wel dat wij ons niet baseren op uiterlijke en organisatorische regels alleen (zij kunnen natuurlijk hun eigen waardevolle rol spelen) maar dat wij onszelf goed leren kennen en steeds de verbinding met de grond zoeken.
Net als Jezus en Boehme zegt Thich Nhat Hanh dat het Koninkrijk Gods er altijd is en altijd te vinden is voor wie zich er op afstemt. Als wij ons Godverlaten voelen, kunnen wij ons baseren op vertrouwen dat het toch goed komt. Als wij ons laten vallen in de afgrond, zal blijken dat wij toch één waren en bleven met de grond, ook al waren of zijn wij dat besef volledig kwijt of is dat besef zelfs vervangen door radeloosheid, angst, wanhoop, verdriet, depressiviteit of benauwdheid. Maar niet buiten die ervaring om. We kunnen en zullen er aan moeten werken; maar dat is mogelijk. Net als God bestaan wij uit toorn en liefde, om met Boehme te spreken, maar er is ook altijd omvorming mogelijk; alles is altijd in verandering en wij ook. En dat biedt mogelijkheden. Thich Nhat Hanh beklemtoont iedere keer in zijn boeken weer dat wij het negatieve in ons en buiten ons geestelijk kunnen omarmen en omvormen en ik geloof dat hij daar gelijk in heeft. Niet omdat wij de ‘strijd’ nooit kunnen verliezen maar omdat het zin heeft – altijd opnieuw – om de confrontatie aan te gaan. Niet vanuit een ivoren toren of een archimedisch punt maar vanuit diepe verwantschap en uiterste nabijheid en met de mogelijkheden die we hebben, ook de spirituele. De polariteiten in de werkelijkheid hebben te maken met het feit dat wij de werkelijkheid slechts kunnen waarnemen door er onderscheid in te zien, ofwel in aan te brengen. Onderscheid dat er ook werkelijk is maar dat niet absoluut is, omdat de werkelijkheid in haar geheel steeds opnieuw één blijkt te zijn. Dat is een ervaring die we steeds opnieuw kunnen opdoen, en daarom kunnen we leren vertrouwen. Een vorm van religie die ons niet met onszelf inclusief onze negatieve kanten om leert gaan, is in dit opzicht van minder waarde.
De auteur doet ook de oproep dat alle ontwortelden weer hun wortels opzoeken in familie, gemeenschap, traditie/kerk en andere culturele verbanden. Zonder wortels en traditie verlies je teveel draagvlak, teveel voedingsbodem, vindt hij. (Ik merk hierbij op dat er bij de eerste Jezusbewegingen heel wat relativering van familieverbanden voorkwam, vergelijk het hierboven genoemde enkratisme. Denk bijvoorbeeld aan Jezus’ uitspraken in het Evangelie naar Mattheüs “Iemand kwam hem nu zeggen: ‘Uw moeder en broeders staan daar buiten en willen u spreken.’ Maar hij antwoordde aan degene die hem dit kwam zeggen: ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders?’ En met een gebaar naar zijn leerlingen zei hij: ‘Ziedaar mijn moeder en mijn broeders; want mijn broeder, mijn zuster en mijn moeder zijn zij die de wil volbrengen van mijn Vader in de hemel.’ “, Evg Mt 12 vss 47-50, vgl. 19 vs 29 en 7 vs 21; vgl. Evg. Mk 3 vss 32vv. en Evg Lk 8 vss 20v. Ik wijs er op dat er een onderscheid is bij deze en vergelijkbare woorden van Jezus. In het Evg Thom logion 55, 101 roept Jezus ertoe op ouders en broers en zusters op de tweede plaats te stellen vergeleken bij deelnemen aan zijn Koninkrijk, dat wil zeggen hij relativeert wel het ouderlijk gezin maar niet het gezin dat men zelf gesticht heeft. In het Evg Mt 10 vss en in Evg Lk 14 vs 26 wordt ook opgeroepen partner en kinderen te verlaten terwille van het Koninkrijk. Gilles Quispel vermoedt – in zijn laatste Thomascommentaar uit 2004 – in deze laatste versie uit de gemeenschappelijke bron Q een latere radicalisering die mogelijk niet van Jezus zelf afkomstig is.) Het verdient wellicht aanbeveling te onderscheiden waar beide standpunten terecht de nadelen of verabsoluteringen signaleren die zij in het tegenoverliggende standpunt vinden, zodat we die kunnen voorkomen. Wat betekent dat soms of voor de één het ene, en dan of voor de ander het andere standpunt de voorkeur kan verdienen! Thich Nhat Hanh ziet terecht de nadelen van het ontworteld zijn en heeft een scherp oog voor het voedende van het familieverband; terwijl de relativeerders van familieverbanden de soms al te inperkende kenmerken ervan beklemtonen, of misschien zelfs denken aan “Blut und Bodem”-theorieën, en daarom de bevrijding uit de familieverbanden open willen houden.
En hij pleit tenslotte ook voor permanente vernieuwing en wederzijdse bevruchting van culturele en spirituele tradities. Permanent syncretisme zodat de goede geest kan stromen en haar werk doen ten dienste van allen en alles.
Het valt mij op hoe zeer in zijn boek de wijsheid uit de Westerse tradities (de wijsheid als vrouwelijk gezicht van God uit het jodendom en de Heilige Geest van het christendom en de joodse visie op heiliging en het christelijke ritueel van de heilige maaltijd; als uitdrukkingen van verbondenheid en begrip en liefde) en de aandacht uit de Oosterse tradities (verlichting en wijsheid uit het boeddhisme; meditatie, geloof en devotie uit de bredere Aziatische tradities) elkaar overlappen en versterken, zodat zij beide één sterk zinvol perspectief worden. Evenzeer als hij trouwens zinvolle uitleg geeft van Gods vaderschap en Jezus Zoonschap in het perspectief van het onderscheid tussen religieuze of absolute dimensie en historische dimensie (hierin is hij zeer verwant aan de zenboeddhistische godsdienstfilosoof Abe), die hij voortdurend vergelijkt met water en golven – een vruchtbare metafoor die in het Westen meer gebruikt zou kunnen worden. Natuurlijk staat deze visie haaks op die van de verdedigers van hiërarchie en patriarchaat, en van een bepaalde vorm van christelijke ideologie die deze ondersteunt. Maar deze visie wijst hetzelfde af in het boeddhisme en is uiterst voor de hand liggend, inzichtelijk en verdedigbaar.
Ik herhaal mijn opmerking bij eerder door mij gelezen boeken van hem dat het mij opvalt hoezeer Thich Nhat Hanh er in slaagt zaken tot de kern terug te brengen zonder ze te bagatelliseren; integendeel hij brengt de essenties aan het licht.