BK-Books.eu » Berichten » Presentatie van Jacob Böhme, Theoscopia (het zien van God) op 18 december 2019

Presentatie van Jacob Böhme, Theoscopia (het zien van God) op 18 december 2019

VOOR WIE TIJD IS ALS EEUWIGHEID EN EEUWIGHEID ALS DE TIJD, DIE IS BEVRIJD VAN ALLE STRIJD

Jacob Böhme
Lezing uitgesproken bij de Presentatie van Jacob Böhme, Theoscopia (het zien van God) op 18 december 2019 in het Huis met de Hoofden te Amsterdam, waar de Ambassade van de Vrije Geest van december 2019 (verlengd tot 1 augustus) de indrukwekkende tentoonstelling OOG VOOR DE WERELD over Jacob Böhme presenteert

Deze versie is licht bijgewerkt en van een kleine toevoeging voorzien. Om een indruk te geven bied ik u volgend overzicht vooraf.
0 Dankwoord en verwijzing naar de pendant-uitgave van deze Theoscopia-vertaling: een nieuwe inleiding in het denken van Jacob Böhme die voorjaar 2020 zal verschijnen
1. Teksten om te overdenken: Stil worden / Böhmes grondervaring en basisvisie / De essentie, grenzen van ons bewustzijn en bestaan, paradijs / De essentie ruimte geven om naar buiten te laten komen / Pascal en Borges (zie verder naar onder)
2. Het zien van God; wat is wijsheid?

0. Dankwoord
Allereerst wil ik enkele personen bedanken in verband met de totstandkoming van deze vertaling.
• Mijn vrouw Nel, onze dochter Heleen en onze zoon Hermen, mijn neef en naamgenoot Boudewijn Koole, onze vrienden Hans en Ank Bienefelt en alle andere vrienden – aanwezig en niet aanwezig – voor jullie vriendschap en steun gedurende een lange periode.
• De heer Peter Huijs en mevrouw Maartje Letema en hun collega’s van de Rozekruis Pers voor de prettige communicatie, en voor de bijzonder zorgvuldige productie en presentatie van het samenvattende geschrift van Jacob Böhme, zijn Theoscopia, in een werkelijk prachtige uitgave, als eerste helft van dit uitgeefproject dat komend voorjaar zal worden afgesloten met de pendant van deze uitgave, het boek over Böhmes visie op de eenheid en de processen van alle tegendelen, en daarmee op de samenhang van eenvoud en diepgang in het bestaan van God, mens en kosmos.
• De familie Ritman en alle medewerkers van de Embassy of the Free Mind onder aanvoering van directeur Esther Ritman voor hun gastvrijheid en diepgaande interesse in het doorgeven van Jacob Böhmes erfenis, nu ook zichtbaar in de werkelijk unieke tentoonstelling die dadelijk op ons wacht, én ook in dit uitgeefproject.
• Anthony Giesbergen en Monique Held van Hello Radio Spirituality – interview Boudewijn Koole.

1. Teksten om te overdenken
De volgende teksten schetsen een deels thematisch beeld van waar het Böhme om gaat, inclusief een aantal historische en culturele parallellen.
1.1 Stil worden

1.1.1 Etty Hillesum over stil worden 10 juni 1941
“Niet denken, maar luisteren naar wat er binnen in je is.
Wanneer je dat ’s morgens, voor je aan het werk gaat, een poosje doet, dan geeft dat een rust, die de hele dag doorstraalt.
Eigenlijk hoor je de dag zo te beginnen: tot alle flarden van gepieker en gedachtetjes eerst zijn weggevaagd uit je hoofd.
Zoals je ’s morgens stof en spinrag uit de kamer veegt, zo hoor je ook jezelf ’s morgens innerlijk schoon te maken.
En dan kun je pas beginnen met je werk.”
1.1.2 Jacob Böhme over stil worden in zijn Theoscopia
“Hs II
16. Christus zei (Ev.Joh. 15:5): “Zonder mij kunnen jullie niets doen.” Geen mens kan uit eigen vermogen in de hoogste grond komen, tenzij dat hij zijn meest innerlijke grond van het eerste principe, volgens het afgebeeld zijn van het leven, laat verzinken in de genade van God die [hem] is ingelijfd, en volgens dezelfde grond in hoop op God stil staat [en afziet] van zijn eigen willen en zich met het willen helemaal aan GOD overgeeft, in die mate dat zijn willen volgens die grond niet meer spreken wil zonder wat God door deze grond spreekt en wil  dan heeft hij het hoogste doel bereikt.
17. Wanneer het mogelijk is dat hij een uur of minder van zijn innerlijk zelf-willen en spreken [afziet en] stil staat, dan zal het goddelijke willen in [en tot] hem spreken; en door dat inspreken neemt Gods wil zijn wil in zich op, en spreekt in op het gevormde, natuurlijke, essentiële, uiterlijke verstandsleven, en verplettert en verlicht de aardse vorming van de verstandswil, zodat op die wijze het bovenzinnelijke goddelijke leven en willen in het verstandelijke willen opbloeit en er het centrum van wordt.
18. Want zo weinig als het eigen willen van het leven in de zelfheid en in [de] van Gods wil afgewende wil in de natuur een ogenblik af zou willen zien van zijn werking, tenzij het zich buiten alle natuur zou laten zinken: zo weinig kan ook het goddelijke spreken in het leven dat zich op de grond verlaat, afzien van zijn werking.
19. Want wanneer het leven van zijn eigenwil afziet, dan staat het in de afgrond van de natuur en de creatuur, in het eeuwige uitspreken Gods, dan spreekt God daarin.
20. Want van het spreken van God is het leven uitgegaan en in een lichaam gekomen, en het is niets anders dan de in vormen afgebeelde wil van God: wanneer nu het op zichzelf gerichte zelf-vormen en willen ophoudt, dan komt het goddelijke vormen en willen op. Want wat willoos is, dat is één ding met het niets, en is buiten alle natuur, en die ongrond is God zelf.
21. Omdat derhalve de ongrond, te weten God, een eeuwig spreken is, als een uitademen van zichzelf, wordt de ongrond ook het gelaten leven ingesproken. Want het ademen van de ongrond spreekt door de stilstaande grond van het leven. Want het leven is uit het goddelijke ademen ontstaan en is een gelijkenis van goddelijk ademen, daarom vangt de ene gelijkenis de andere, zoals we dat aan de zintuigen van het leven begrijpen, die ook zo’n naar buiten treden van het ademen van het innerlijk zijn, zoals het innerlijk een naar buiten treden en tegenoverstelling van het goddelijke innerlijk van de goddelijke kennis is.

Hs III
19. Want de Geestelijke wereld van het vuur, [het] licht en [de] duisternis, staat verborgen in de zichtbare wereld van de Elementen en is werkzaam door de zichtbare wereld heen, en wordt door de onderscheidmaker met zijn uitstroming in alle dingen gevormd volgens aard en eigenschap van ieder ding apart. Zoals ieder ding één aard en eigenschap heeft, ontvangt het een zodanige eigenschap ook van de onderscheidmaker van de innerlijke Geestelijke kracht. Niet om zelf greep te krijgen of tot eigen macht ontvangt het zichtbare wezen het onzichtbare, opdat het uiterlijke daardoor in het innerlijke [van het zelf of de eigen macht] veranderd zou worden, nee, zo is het niet: de innerlijke kracht vormt zich alleen op die wijze zoals wij het aan de krachten van planten, bomen en metalen begrijpen, namelijk opdat de uiterlijke geest daarvan slechts een werktuig van de innerlijke geest, te weten van de innerlijke krachten zou zijn, waardoor zich de innerlijke kracht in de uiterlijke geest vorm geeft.
(48) … Want waar de krachten niet in de eenheid van een wil verzameld zijn, daar is de wil gescheiden en is er geen grote kracht aan dat ding toe te kennen. Iets om de aandacht van de medici op te vestigen, dat zij niet op de grofmateriële geest van de sterke geur moeten afgaan en die voor juiste balsem houden, hoewel hij wel daarin aanwezig is, want dan is de tinctuur daarin zeer bewegelijk en actief.
49. De geesten, van de sterke kracht in de geur, moeten in het temperament gebracht worden, namelijk in de eenheid, en niet [zomaar] wegvliegen. Omdat men op die wijze met het zout, namelijk met de scherpte van het vuur, wil genezen, en de patiënt de ziel van het middel zonder geest ingeeft.”

1.2 Böhmes grondervaring en visie

1.2.1 Aurora 19: grondervaring
“(…)
3. De mensen hebben ooit en overal gemeend dat de hemel vele honderden of duizenden mijlen van deze aardbodem vandaan zou zijn en dat God alleen in deze hemel zou wonen; ook hebben ettelijke natuurkundigen een poging gewaagd, deze hoogte te meten, en zeer zonderlinge dingen voortgebracht.
4. Weliswaar heb ik vóór ik dit inzicht en deze openbaring Gods had ontvangen, het er zelf op gehouden dat alleen dát de echte hemel zou zijn die zich met een ronde boog heel lichtblauw over de sterren heen welft, in de mening dat God alleen daarbinnen zijn afzonderlijke wezen zou hebben, en in deze wereld slechts alleen door de kracht van zijn Heilige Geest zou regeren.
5. Aangezien dit mij echter ja menige harde stoot gegeven heeft – zonder twijfel vanwege de Geest, die daar genoegen in mij heeft gehad – ben ik uiteindelijk in een heel diepe melancholie en treu-righeid geraakt, toen ik aanschouwde de grote diepte van deze wereld, daarbij de zon en sterren, zowel als de wolken, daarbij regen en sneeuw, en in mijn geest de hele schepping dezer wereld beschouwde.
6. Waarin ik vervolgens in alle dingen kwaad en goed vond, liefde en toorn; in de onredelijke schepselen, als in hout, steen, aarde en elementen, zowel als in mensen en dieren.
7. Bovendien beschouwde ik het kleine vonkje van de mens, wat hij toch tegenover dit grote werk van hemel en aarde voor God voor achting zou mogen hebben.
8. Omdat ik echter bevond dat in alle dingen kwaad en goed was, in de elementen zowel als in de schepselen, en dat het in deze wereld de goddeloze even goed ging als de vrome, ook dat de barbaarse volkeren de beste landen in bezit hadden en dat het geluk hun nog wel gunstiger gezind was dan de vromen;
9. Werd ik daarom heel melancholiek en hoog bedroefd en kon mij geen Schrift troosten hoewel deze mij toch goed bekend was: waarbij de duivel dan zeker geen vrijaf genomen zal hebben, welke mij toen vaak heidense gedachten inblies die ik hier wil verzwijgen.
10. Toen zich echter in deze jammerlijke toestand mijn geest (waarvan ik weinig en niets verstond wat hij was) ernstig in God verhief als met een grote storm, en mijn hele hart en gemoed samen met alle andere gedachten en wilsstrevingen zich allemaal daarbij insloot, om zonder ophouden met de liefde en barmhartigheid Gods te worstelen en niet op te houden vóór Hij mij zegenen zou – dat is: Hij mij met zijn Heilige Geest zou verlichten opdat ik zijn wil zou verstaan en van mijn treurigheid bevrijd zou worden –; tóen brak de Geest door.
11. Toen ik echter in mijn ontbrande ijver zo hard tegen God en de poorten van alle hellen aanstormde alsof ik nog meer krachten zou hebben, met de wil om het leven op het spel te zetten (wat overigens niet in mijn vermogen gelegen zou hebben zonder de bijstand van Gods Geest), toen is na ettelijke stormen mijn geest spoedig door de poorten van de hellen heen gebroken tot in het diepste innerlijk van de Godheid en daar met liefde omvat zoals een bruidegom zijn lieve bruid omarmt.
12. Wat voor een triomferen er echter in de geest geweest is, kan ik niet schrijven of zeggen: het laat zich ook met niets vergelijken als alleen daarmee waar midden in de dood het leven geboren wordt, en is te vergelijken met de opstanding uit de doden.
13. In dit licht heeft mijn geest spoedig door alles heen gezien en aan alle schepselen, ook aan kruid en gras, God gekend, wie hij is en hoe hij is en wat zijn wil is: evenzo is spoedig in dit licht mijn wil gegroeid met een grote aandrift om het wezen Gods te beschrijven.
(…)
17. Van dit licht heb ik nu mijn inzicht benevens mijn wil en aandrift; …
(…)
23. Merk nu op: Wanneer je je gedachten over de hemel neemt, wat hij is of waar hij is of hoe hij is, dan mag je je gedachten niet vele duizenden mijlen hiervandaan werpen: want die plaats of hemel is niet jouw hemel. En hoewel hij met jouw hemel verbonden is als één lichaam – en er is ook maar één lichaam van God – ben je toch niet op die plaats die vele honderdduizenden mijlen hoog is, tot schepsel geworden; maar in de hemel van deze wereld, die óók zo’n diepte in zich heeft dat geen menselijk getal haar kan weergeven.
24. Want de echte hemel is overal, ook op de plaats waar jij staat en gaat: Wanneer je geest het diepste innerlijk van God aangrijpt, en door de sterren en de vleselijke lichamen heen dringt, dan is hij al in de hemel.
25. Dat het echter waarachtig is dat er een zuivere, schone hemel in alle drie de zijnsbereiken boven de diepte van deze wereld is, waarin Gods Wezen samen met de Heilige Engelen heel zuiver, mooi en vreugdevol opengaat, dat is niet te loochenen en diegene die dat ontkende, zou niet uit God geboren zijn.
26. Je moet echter weten dat de plaats van deze wereld met zijn diepste innerlijk met de hemel boven ons in verbinding staat, en één hart, één wezen, één wil, één God, alles in alles is.” (…)”

1.2.2 Aurora 9: besef van wat hij, Jacob Böhme, kan toevoegen
“…
8. Wat is nog verborgen? De juiste leer van Christus? Nee maar de FILOSOFIE en de diepe grond van God, de hemelse zaligheid, de openbaring van de schepping van de engelen, de openbaring van de gruwelijke val van de duivel, waar het kwaad uit voortkomt, de schepping van deze wereld, de diepe grond en geheimenis van de mens en van alle schepselen in deze wereld, het laatste oordeel, en de verandering van deze wereld, het geheim van de opstanding van de doden en van het eeuwige leven.
9. Dit zal in de diepte in grote eenvoud duidelijk worden. Waarom niet in de hoogte, in de kunde? Opdat zich niemand er op zou beroemen dat hij het gedaan heeft, en opdat de hoogmoed van de duivel hiermee aan het licht gebracht en teniet gedaan zou worden. Waarom doet God dat? Uit zijn grote liefde en barmhartigheid jegens alle volkeren en om hiermee aan te duiden dat nu de tijd van de terugbrenging is aangebroken van dat wat verloren is, zodat de mensen de volkomenheid zullen zien en genieten, en zullen verwijlen in de zuivere, lichte en diepe kennis van God.
10. Daarom zal daaraan vooraf een morgenrood opgaan waardoor men de dag zal kunnen kiezen en opmerken. Wie nu wil slapen, die slape maar altijd door, en wie er wil waken en zijn lampen versieren, die wake maar altijd door. Zie de bruidegom komt, wie nu waakt en zich versierd heeft, die gaat recht de hemelse bruiloft in: maar wie slaapt wanneer hij komt, die slaapt altijd en eeuwig in de duistere kerker van de toorn.
11. Daarom wil ik de lezer getrouw gewaarschuwd hebben, dat hij dit boek vlijtig leze en zich niet aan de eenvoud van de auteur ergere, want God acht niet het hoge want alleen HIJ is hoog maar hij ziet hoe hij de nederige moet helpen. Wanneer het zo ver met je komt dat je de geest en idee van de auteur begrijpt dan zul je geen aansporing meer nodig hebben, maar zul je je in dit licht verheugen en vrolijk zijn en je ziel zal daarin lachen en zich hoog verheffen.
…”

1.3 De essentie, grenzen van ons bewustzijn en bestaan, paradijs

1.3.1 Joodse boeken: Job, Zacharia
1.3.1.1 Job 42:3b; Job reageert op een uitgebreide lofzang op de wonderen van de werkelijkheid

“Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip,
over wonderen, te groot voor mij om te bevatten.”

1.3.1.2 Zacharia 4:6b; uit een profetie over het herstel van de tempel door een uit de ballingschap teruggekeerde groep onder leiding van Zerubbabel: forceren op basis van individueel inzicht is niet de methode, maar aansluiten bij wat vanuit het geheel gezien nodig is, en dat reikt verder dan beperkte redenatie. De profeet spreekt namens “JHWH van de hemelse machten”.

“Niet door eigen kracht of macht zal hij slagen, maar met de hulp van mijn geest.”

1.3.2 Daodejing 52 van Lao Zi (samengevat); in de Daodejing – “het grote boek [jing] van de oorsprongsweg [dao] en de levende energie of deugd [de]” – wordt aangeduid wat dieper is dan in woorden beschreven kan worden, en toch elementair is voor al het ervaarbare; in dit hoofdstuk doelen de ‘openingen’ op de kanalen van contact tussen binnen- en buitenwereld van de mens)

“De onzichtbare oorsprong (dao) van de verschijnselen is als hun moeder. Moeder en kinderen verwijzen naar elkaar. Door voeling te houden met hun moeder vermijden we levenslang het gevaar. Dicht de openingen dan raak je niet uitgeput; door ze te openen en in bedrijvigheid te vervallen, red je het niet. Het vermogen om het kleine te zien, is helder inzicht; voeling houden met het zachte, betekent sterkte. Zijn uiterlijke licht gebruikend gaat men terug naar die innerlijke helderheid. Dan vermijdt men onheil. Dit heet het beoefenen van bestendigheid.”

1.3.3 Paradijs
1.3.3.1 Paradijs aan het kruis (Evangelie naar Lukas 23:32-43)

“Samen met Jezus werden nog twee anderen, beiden misdadigers, weggeleid om terechtgesteld te worden. Aangekomen bij de plek die de Schedelplaats heet, werd hij gekruisigd, samen met de twee misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. Jezus zei: ‘Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat ze doen.’ De soldaten verdeelden zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen. Het volk stond toe te kijken. De leiders hoonden hem en zeiden: ‘Anderen heeft hij gered; laat hij nu zichzelf redden als hij de messias van God is, zijn uitverkorene!’ Ook de soldaten dreven de spot met hem, ze gingen voor hem staan en boden hem zure wijn aan, terwijl ze zeiden: ‘Als je de koning van de Joden bent, red jezelf dan!’ Boven hem was een opschrift aangebracht: ‘Dit is de koning van de Joden’. Een van de gekruisigde misdadigers zei spottend tegen hem: ‘Jij bent toch de messias? Red jezelf dan en ons erbij!’ Maar de ander wees hem terecht met de woorden: ‘Heb jij dan zelfs geen ontzag voor God nu je dezelfde straf ondergaat?’ Wij hebben onze straf verdiend en worden beloond naar onze daden. Maar die man heeft niets onwettigs gedaan.’ En hij zei: ‘Jezus, denk aan mij wanneer u in uw koninkrijk komt.’ Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn.’”

1.3.3.2 Hulp aan behoeftigen (Evangelie naar Matteüs 25:31-40)

“Als de Mensenzoon komt, zal het zo gaan: Hij komt met alle engelen uit de hemel. En hij zal als koning op zijn troon gaan zitten. Dan worden alle mensen uit de wereld bij hem gebracht. Hij zal de mensen verdelen in twee groepen. Net zoals een herder zijn schapen verdeelt in schapen en bokken. De Mensenzoon zet de ene groep mensen aan zijn rechterkant en de andere groep mensen aan zijn linkerkant. Dan zal de Mensenzoon tegen de mensen aan zijn rechterkant zeggen: ‘Kom, de nieuwe wereld is voor jullie. Want mijn Vader heeft het echte geluk voor jullie bestemd, zoals al de bedoeling was vanaf de schepping. Want toen ik honger had, gaven jullie mij te eten. Toen ik dorst had, gaven jullie mij te drinken. Toen ik een vreemdeling was, namen jullie mij in huis. Toen ik naakt was, gaven jullie mij kleren. Toen ik ziek was, zochten jullie mij op. Toen ik gevangen was, kwamen jullie naar mij toe.’ Dan zullen die goede mensen zeggen: ‘Maar Heer, wanneer is dat gebeurd? Wanneer had u honger en gaven we u te eten? Wanneer had u dorst en gaven we u te drinken? Wanneer was u een vreemdeling en namen wij u in huis? Wanneer was u naakt en gaven we u kleren? Wanneer was u ziek of gevangen, en kwamen we naar u toe?’ Dan zal de Mensenzoon tegen hen zeggen: ‘Luister goed naar mijn woorden: Elke keer dat jullie iets goeds deden voor een van de onaanzienlijksten van mijn broers of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.’ ”

1.3.3.3 Kind worden (Evangelie naar Matteüs 18:1-5)

“Op dat moment kwamen de leerlingen Jezus vragen: ‘Wie is eigenlijk de belangrijkste in het koninkrijk van de hemel?’ Hij riep een kind bij zich, zette het in hun midden neer en zei: ‘Luister goed naar mijn woorden: als je niet verandert en wordt als een kind, kun je de nieuwe wereld niet binnengaan. Je moet jezelf net zo onbelangrijk maken als dit kind. Dan zul je de belangrijkste zijn in het koninkrijk van de hemel. De mensen die in mij geloven zijn net zoals kinderen. Iedereen die hen met open armen ontvangt, die ontvangt mij.’ ”

1.3.3.4 Edele pareltje (Böhme, Myst.Magn. 26:40)

“En hierin schuilt het edele pareltje: Lieve broeders in de strijd, als jullie het zouden weten, zouden jullie met de strijd ophouden, en het verstand een dwazin noemen. Geen eigen onderzoekingen grijpen het, maar de wil die zich vrij heeft overgegeven in Gods erbarmen, die door de weg van de ernstige boetedoening en afsterven van zijn eigen kwade wil binnengaat, die valt in Gods erbarmen, die wordt gegrepen; en buiten dit is er louter rennen, lopen en willen, en kan er toch niets gegrepen worden behalve in de gelaten wil, in Gods erbarmen.”

1.4 De essentie ruimte geven om naar buiten te komen (Böhme, Theoscopia of de allervoortreffelijkste poort van het zien van God of de goddelijke verlichting, III:19)

“Want de Geestelijke wereld van het vuur, [het] licht en [de] duisternis, staat verborgen in de zichtbare wereld van de elementen en is werkzaam door de zichtbare wereld heen, en wordt door de onderscheidmaker* met zijn uitstroming in alle dingen gevormd volgens aard en eigenschap van ieder ding apart. Zoals ieder ding één aard en eigenschap heeft, ontvangt het een zodanige eigenschap ook van de onderscheidmaker van de innerlijke Geestelijke kracht. Niet om zelf greep te krijgen of tot eigen macht ontvangt het zichtbare wezen het onzichtbare, opdat het uiterlijke daardoor in het innerlijke [van het zelf of de eigen macht] veranderd zou worden, nee, zo is het niet: de innerlijke kracht vormt zich alleen op die wijze zoals wij het aan de krachten van planten, bomen en metalen begrijpen, namelijk opdat de uiterlijke geest daarvan slechts een werktuig van de innerlijke geest, te weten van de innerlijke krachten zou zijn, waardoor zich de innerlijke kracht in de uiterlijke geest vorm geeft.
* Of: splitser (de bewerker van het uiteengaan van wezens/ dingen en hun eigenschappen in afzonderlijke of tegengestelde nieuwe trajecten en processen)

(Als niets (de ongrond) tot iets (of grond) wordt, herkennen we daarin de wil tot zelfopenbaring die het andere [dan het zelf van die wil] nodig heeft om zich te ervaren; in de zo gevormde spiegel van zichzelf ervaart het zelf zich als de wijsheid; als die wil slechts met zichzelf rekening houdt, scheidt zij zich (teveel) af maar als zij terugbuigt naar de eenheid met de oorspronkelijke wil, vindt zij die in het opgaan in God, die oorsprong en doel is van alles. Alle processen weerspiegelen [als ‘uiterlijke’ processen] behalve elkaar tegelijk innerlijke ervaringen. De hoogste ‘taal’ lijkt bij Böhme die van de engelenkoren, wier reien en lofzangen hij vaak noemde als in beginsel nooit eindigende, altijd wisselende beelden van de hoogste harmonie en schoonheid in alzijdig ontvangen en dito activiteit. De eenheid van alle tegenstellingen wordt hersteld als de (afgezonderde) ‘eigenwil’ wordt opgegeven ten gunste van de instemming (wil) met de op harmonie gerichte alomvattende goddelijke wil, waarin de afzondering haar positieve tegendeel én voltooiing vindt. De vetgedrukte tekst is een directe parallel van het ‘vanzelf zo zijn’ [ ziran ] van het daoïsme van onder meer Lao Zi.)

1.5 Pascal en Borges
1.5.1 Blaise Pascal

“Het hart heeft zijn redenen, die het verstand niet kent.”

1.5.2 Jorge Luis Borges: gedicht ‘Wolken’

Wolken

“Er is wellicht geen ding dat niet een wolk is.
Wolken zijn de kathedralen van lijvig steen en bijbelse ramen
Die de tijd slechten zal.
Wolk is de Odyssee, die telkens als we haar openslaan verandert als de zee.
De weerglans van je gezicht is al anders in de spiegel
En de dag is een twijfelachtig labyrint.
Wij zijn die gaan.
De welgevormde wolk die oplost in het avondrood is ons beeld.
Onophoudelijk gaat de roos over in een andere roos.
Je bent wolk, zee, vergetelheid.
Je bent ook wat je hebt verloren.”

2 Het zien van God; wat is wijsheid?
Wie God ‘ziet’, ziet ‘als’ God: “Theoscopia oder von Göttlicher Beschauligkeit”. Zien als God impliceert één worden met God. ‘Een’ worden van en met het proces dat alle processen omvat. Waarin elk einde een nieuw begin is, elk sterven het begin van een nieuw leven. Dat samen met alle levens het hoogste, goddelijke leven is, de goddelijke werkelijkheid waaraan wij op alle niveaus deel hebben, onbewust en bewust, waar ons begin, onze weg en ons einde samenvallen, inclusief ons sterven. Waarbij wij ons laten leiden door de alomvattende Wijsheid (ook Geest van God en Heilige Geest genoemd) die mede schiep en mede terugvoert. Waarbij ons beperkte, afgescheiden ik weer opgaat in en gedragen wordt door de volheid van God en daarmee harmonieert in een alomvattende, oneindige vreugdezang. ‘Een’ door alle tegenstellingen heen, zelfs de moeilijkste, de grootste, de meest onpeilbare.
Onze spirituele groei kenmerkt zich door achtereenvolgende vereenzelvigingen. Na de symbiose met onze moeders die ons droegen, onze vaders die ons verwekten, met de wereld die bepalend werd voor ons opgroeien en onze vorming, nemen we steeds meer een eigen identiteit aan en onderscheiden ons daarmee van anderen. Böhme zag een vergelijkbaar proces bij alle afzonderlijke verschijnselen. Zij komen voort uit ‘Een’ door afsplitsing. De zelfbewustwording van ‘Een’ door en in het vele dat zichzelf identiteiten toekent en daarin opgaat, wordt gespiegeld op alle volgende niveaus, in alle volgende verschijningsvormen. Wanneer wij spiritueel vast zitten, is de oorzaak vaak het verabsoluteren van een bepaalde identiteit, anders gezegd dat een bepaald individu of individueel verschijnsel zich geheel identificeert met een bepaalde vorm of rol. Ook onze religieuze beelden en voorstellingen, inclusief onze godsvoorstellingen, zijn onderdelen van dit proces. Dat wij in de Abrahamitische godsdiensten de gewoonte aangenomen hebben om ‘God’ als uniek en transcendent voor te stellen, kan daarom in bepaalde situaties en opzichten een valkuil worden. Namelijk wanneer we vergeten dat ook ‘God’ zijn verschijningsvormen en geschiedenis heeft. Zodoende is gezocht naar andere woorden die echter alle het risico dragen eenzelfde valkuil te worden (grond, ongrond enzovoort). Zo kunnen we leren dat woorden altijd hun beperking hebben, zelfs de meest omvattende, al was het alleen al omdat ook woorden en talen in oneindige verschijningsvormen voorkomen, soms tot verdriet soms tot vreugde.
Böhme besefte dat spirituele ontwikkeling uiteindelijk samenvalt met het loslaten van onze zelfgekozen (dat is op basis van “eigen wil” gekozen) identificaties en het terugkeren in de harmonie van ‘Een’. Die hij gerust ook de Wijsheid en de goddelijke harmonie durft noemen. Böhme was zich bewust dat elke taal tekort schiet in het volledig omschrijven van het geheim van ons bestaan, het bestaan van de kosmos en de toekomst ervan. Hij wist dat dit geheim om telkens nieuw spreken vraagt en zal vragen. Waarbij we onze vorige identificaties loslaten op weg naar nieuwe. En op weg naar ‘Een’. Zij het dat ‘Een’ daarbij niet het definitieve woord is voor een vaststaand en objectief te omschrijven iets maar voor datgene dat alles omvat (zoals alles uit ‘Een’ voortkomt, zal alles in ‘Een’ bestaan en uiteindelijk ook in ‘Een’ opgaan): verleden en toekomst, begin en einde, tijd en eeuwigheid, leven en dood. Het nieuwe zal niet gelijk zijn aan het oude maar wat er is, zal altijd ‘Een’ zijn als actuele expressie van ‘Een’ waarin alle vroegere en toekomstige expressies begrepen zijn. Hoe die toekomstige expressies er uit zullen zien, weten wij niet bij voorbaat precies. Wel dat zij alomvattend zullen blijven, zoals wij en andere verschijnselen nu al onderdeel uitmaken van de processen erheen. Dat maken we ook bewust mee in de mate waarin we onszelf los durven laten en in durven spelen op wat past bij de harmonie ervan, op het goede, het schone, het ware – al schieten woorden hierbij altijd te kort zover ze willen vastleggen; wanneer we ons verzetten, kan de pijn groter worden en het bewustzijn van het geheel minder. Wie ‘Een’ heeft ervaren, durft zich er aan over te geven, en vindt dan nieuwe vormen en taal. Het begraven van de vorige, de ‘doden’ die nog in hun identificaties vastgeketend zijn, mag overgelaten worden aan henzelf.
Ieder wezen mag kind van de Wijsheid zijn, ontvangt zichzelf en alles en geeft die geschenken spelend en medescheppend door – mag onbevangen meedoen in het grote spel van het systeem in verandering. Dat kunnen wij alleen samen met allen en alles.
Wij zijn die wij zijn slechts samen met alles en allen, ook zover wij die niet kennen en ook zover anderen ons niet kennen. Het zien van God maakt onderdeel uit van dat rekening houden met elkaar en omgekeerd. Om met de Talmoedgeleerde en Westers filosoof Emmanuel Lévinas te spreken: de diepste werkelijkheid zien wij in het gelaat van de ander, de lijdende en de gemeenschap zoekende. Zodat dat zien één grote heelmaking, ontmoeting en feest kan worden, als wij onze ontvankelijkheid en onze verantwoordelijkheid combineren. Want de werkelijke heelheid of totaliteit ligt niet in dwang maar in vrije solidariteit en liefde.
Zonder dat we ook maar een moment hoeven te doen of dat proces van zijn en kennen ooit zal stoppen. Maar het betekent wel het opgeven van onze voorkeur voor het kleine berekenende denken boven het wijze alomvattende bewustzijn dat liefde omvat. Zonder zijn partner Vrouwe Sophia was en is ook God de Vader slechts eenzaam. Leren kinderen van Sophia te worden wens ik u/ jullie en alle levende wezens toe. Böhme sprak over die toestand van heelheid vaak in termen van hoorbare en zichtbare harmonieën en dansen, wel wetend dat zij slechts betekenis krijgen doordat we van hun tegendelen weten, en omgekeerd; van alle die we kennen en alle die we nog niet kennen.
Böhmes oog voor de wereld was dan ook tevens een oog voor de kosmos en voor God en Sophia, in wellicht nog inclusievere zin dan wij soms beseffen. Alle verschijnselen, al hun veranderingsprocessen, al hun onderlinge relaties, alle wezens in hun ontstaan en vergaan, zijn enerzijds zichzelf en anderzijds tegelijk altijd verbonden met alle andere.

(Toevoeging achteraf) Geopende ogen zien en en laten zien, te weten alle aspecten en verhoudingen van de eindeloos veranderende oneindige werkelijkheid. Dat valt samen met permanent geboren worden, groeien en bloeien, sterven en opnieuw geboren worden. Het omvat ook onze taal die niet alleen beschrijft maar ook verbindt, oproept en zowel tijdelijk houvast biedt als permanent haar enorme bereik aan verduidelijking vernieuwt, van de grond af aan. Zonder iedere ademteug van ieder levend wezen, zonder iedere miniemste verplaatsing en verandering van het kleinste verschijnsel, kan het grote geheel niet bestaan. We mogen ons tot onze eigen mogelijkheden beperken, en die volledig inzetten in dit alomvattende spel van de hele werkelijkheid. Zo worden alle tegenstellingen omvat en vernieuwd, zelfs die welke wij niet zien omdat wij ook onze beperkingen hebben en slechts als onderdelen van het grote geheel bestaan. Maar dat is dan tegelijk ook onze waarde, onze betekenis, onze kracht, onze bijdrage. Wellicht is het de kunst te leren ervaren en zien dat wij daarin en op die manier aan alles deel hebben, onze plaats te midden van alles innemen en het bewustzijn doorgeven dat wij met alles samen één alomvattend bewustzijn delen. Böhme noemde dat ook wel het zien van God.

In zijn geschrift Theoscopia is Böhme hierover volstrekt duidelijk. Pas dan – maar ook precies dan – wanneer  wij onze eindigheid volstrekt doorzien en aanvaarden en doorleven, en onszelf overgeven aan de oneindigheid, blijkt dat die eindigheid ook onze oneindigheid te omvatten, en vice versa. En omdat het moment van ontvangen en toelaten en van loslaten en doorgeven kan samenvallen en dan ook samenvalt, ieder moment opnieuw, is elk moment van elk onderdeel van elk bestaan in beginsel volledig. Ook hier en nu, in elke context van oneindige tijd en oneindige ruimte die we ervaren of ons voorstellen of openhouden. Elk nu veronderstelt de eeuwigheid, elk hier de hele kosmos. Onze vrijheid en onze opdracht staan in die context. En in de verwerkelijking en beleving daarvan dragen we apart en verbonden ons steentje bij, negatief en positief, alle tegenstellingen omvattend en vernieuwend. Ook die van ons eigen leven en sterven, maar niet alleen als individueel leven en sterven maar als element, zaad en vrucht in dat grote geheel. Böhme kon amper ophouden zijn verwondering over deze magische wereld wéer – en dóor – te geven. Hij had gezien en ervaren dat alle strijd (innerlijk en uiterlijk) daarmee losgelaten kan worden: na elk einde komt een nieuw begin, na elk begin komt een nieuw einde. Een echt nieuw begin, een echt nieuw einde. Hier en nu, dat is ook en tegelijk overal en altijd.

VOOR WIE TIJD IS ALS EEUWIGHEID EN EEUWIGHEID ALS DE TIJD, DIE IS BEVRIJD VAN ALLE STRIJD

 

Gepubliceerd door

Boudewijn K. ⃝

--- Deze site bevat overblijfselen van afgesloten publieke activiteiten. --- In 1947 werd ik geboren in Sint Laurens op Walcheren. Ik woonde en werkte verder in Middelburg, Goes en plaatsen in de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. --- Mijn oudste persoonlijke vermelding in het telefoonboek was "(Onder)zoeker van de wegen van het hart"; op dit moment zou ik schrijven: "van de verbondenheid - zonder en met woorden - van alle verschijnselen inclusief u en mij". --- Omdat die kwalificatie nogal een aanmatiging is (ik ben immers minstens even verbonden met alles als "apart deel" van alles), verkies ik als aanduiding "Boudewijn Koole - aspirant". Want zolang het einde van "mij" niet in zicht is, kan "ik" moeilijk beweren dat mijn ervaring anders dan als een streven op te vatten is. Dat streven is: laat mij spreekbuis zijn of kanaal waardoor bewustzijn zich ontplooit en verwerkelijkt. Het allerwonderlijkste: met u/ jou die dit nu leest, met u/ jou ben ik nu ook verbonden! En wij samen weer met ...