WEL
Geloven = betrouwbaar zijn/ waar zijn; geloof = betrouwbaarheid.
Geloof als vertrouwen in de betrouwbaarheid van een ander is gebaseerd op ervaring, al dan niet bewezen volgens erkende waarnemers en kenners. Geloof kan nooit feitelijke kennis vervangen, wel in een ander licht stellen, namelijk het licht van het vertrouwen. Als geloof niet leidt tot zelf betrouwbaar zijn, heeft geloven zijn doel duidelijk gemist.
NIET
Geloof # een voor ieder inzichtelijke onjuistheid of dwaasheid onderschrijven; geloof = openstaan voor wat verder gaat ofwel meeromvattend is dan alleen rationaliteit, namelijk voor wat ons bestaan en kennen mogelijk maakt, eraan ten grondslag ligt, dus iemand die of iets dat (alleen) ‘vertrouwd’ kan worden.
Vertrouwen doe je niet in leerstellingen (woordensamenstellingen op zichzelf; ook wel waarheden genoemd) maar in de betrouwbaarheid van een persoon of andere werkelijkheid die betrouwbaar is gebleken voor degene die vertrouwt (of dat nu objectief of alleen subjectief vaststelbaar en vastgesteld is, dat wil zeggen door meerderen volgens afgesproken regels dan wel alleen binnen een kring van gelijkgestemden zonder verdere regels of alleen door 1 persoon).
GROND
In de christelijke tradities wordt geloof afgeleid van of gelijk gesteld met het vertrouwen in God. In de oude (Joods-)christelijke geschriften ligt aan wat met ‘geloof’ wordt vertaald, het Griekse woord ‘pistis’ ten grondslag. Volgens het woordenboek betekent dit in de eerste plaats betrouwbaarheid en in de tweede plaats geloof.
Reactie
Wat vind jij? Kun je hierdoor beter begrijpen hoe ‘geloven’ oorspronkelijk opgevat is door bijvoorbeeld Jezus? Blijkt dit uit zijn leven?
En wat zou dit kunnen betekenen als je zijn voorbeeld waardeert en hoog acht?