Kernwoorden: aanwezigheid, aarde, beproeving, geest, godin, heiligen, helen, hemel, koninkrijk, moeder, Onze Vader, schulden, verderfelijke, vergeving, wijsheid
In de noten bij onderstaande “proeve” worden de gemaakte keuzes verduidelijkt.
[Een universeel i Onze Vader en Moeder]
Onze verheven ii Vader-Aanstichter [van alles] iii ,
en [alles dragende] Moeder Wijsheid, [alles helende] Heilige Geest iv !
Geheiligd worde uw Naam
kome uw Rijk
en geschiede uw Wil op aarde zoals in de hoge v .
Geef ons vandaag vi het brood van uw aanwezigheid vii.
Vergeef ons onze schulden zoals wij hen vergeven die ons schuldig zijn
En voer ons niet in de beproeving van de ondergang viii maar verlos ons van de kwade neiging. ix
[Amen.]
i Met universeel geef ik aan de universele betekenis van de gebruikte begrippen en motieven naar voren te willen halen. Vaak wordt die mogelijkheid vergeten of op een wijze ingevuld die een hogere waarheid of positie impliceert voor de (particuliere) traditie waarin een bepaalde tekst is ontstaan en waaruit hij voortkomt. Maar dat hoeft niet per se. Want al het bijzondere (particuliere) is dat slechts in wisselwerking met ofwel in verhouding tot het algemene (universele), en omgekeerd: wij leren beide slechts via elkaar kennen. De universele waarheid is dus ook niet per se hoger of beter. Het is echter wel belangrijk ruimte te maken voor het steeds opnieuw zoeken naar de verhouding van particuliere en universele betekenissen van culturele elementen, zeker ook van de taal. Het universele en het particuliere sluiten elkaar nooit absoluut uit maar wel altijd in (tenzij men meent aan de ‘eigen’ beperkte traditie, omgeving of groep of persoon genoeg te (moeten) hebben d.w.z. ‘andere’ die buiten staan, uit te mogen sluiten: die mening is echter altijd een particuliere keuze, ook als men die als onontwijkbaar ‘waar’ – dus universeel – beschouwt). Hierbij speelt de verhouding van de taal ten opzichte van de werkelijkheid en vice versa een rol. Wie, zoals ik, ervan uitgaat dat beide niet buiten elkaar om gedefinieerd kunnen worden kan met taal geen uitsluitsel bieden aangaande de absolute werkelijkheid maar slechts de onvermijdelijke samenhang en grenzen van de taal aanwijzen (en zo wel de absoluutheid wel steeds opnieuw vormgeven of benaderen).
ii Letterlijk “in de hemelen” maar dit is niet hetzelfde begrip van de “hemel” als in het latere christendom. Het meervoud kan heel goed “hoogten” betekend hebben. De verwijzing omvat in ieder geval de hoogheid en alomvattende betekenis van de Vader. In den hoge is zijn troon, naast die van Vrouwe Wijsheid, zijn gemalin. De Joodse en christelijke godsvoorstellingen omvatten oorspronkelijk mannelijk en vrouwelijk beide (zie noot iv).
iii De ene God heet in de Joodse traditie letterlijk “Jahoe” dat is “Hij doet zijn”. Een huidig woord voor ‘aanstichter’ zou ook ‘initiatiefnemer’ kunnen zijn, zij het dat dat een meer psychische en minder omvattende (bijvoorbeeld fysieke) betekenis lijkt te hebben. De opvatting van God als schepper (Genesis 1) is een latere betekenis die in het gebed van Jezus overigens mee inbegrepen kan zijn. De betekenis “Ik ben die ik ben” is een secundaire uitleg die de (dubbel)geslachtelijkheid (het man en vrouw zijn) van God wegpoetst. Het is niet moeilijk goddelijke eigenschappen in te delen in deels (overheersend) mannelijke, deels (overheersend) vrouwelijke (waarbij opgemerkt moet worden dat die bij in tijd en plaats verschillende culturen nog wel eens verschillend opgevat resp. toegewezen worden). Overigens dient opgemerkt te worden dat “Jahoe” in de voor-Joodse te weten Hebreeuwse traditie zoon was van de vadergod El, waarbij zowel op het niveau van vader als van zoon een partnergodin figureerde (zie volgende noot).
iv God is overal, en ‘zijn’ hemelse werkelijkheid ook. Begrijpen kunnen we dit niet, maar we kunnen heel goed zeggen dat de hemelse werkelijkheid in de gewone (‘aardse’) werkelijkheid verborgen is zolang wij het hemelse aspect daarin niet (meer of nog niet) zien. Hoe we dat kunnen zien, is een levenslange opdracht en zoektocht, altijd als een gave die wij mogen ontvangen. Dit gebed gaat daarover! Dat heeft te maken met de mogelijkheid die wij hebben om voor dit aspect open te staan, ermee in verbinding te staan, dan wel dit aspect af te wijzen, niet te willen zien. Om nog duidelijker te zijn: het gaat er om dat de hemel op aarde zichtbaar wordt. Zoals blijkt uit dit hele gebed.
De tweede regel van de aanhef verwijst naar de Godin die onder verschillende namen door de Joden werd vereerd. Haar geschiedenis is relatief onbekend maar goed terug te vinden in bronnen van voor de ballingschap en erna, bij Joden (en hun Hebreeuwse voorouders) in en buiten Palestina. Overigens parallel aan de goden in bijvoorbeeld Ugarit. Ik baseer me voor deze context onder meer op de publicaties van Margaret Barker, de briljante hebraïste, die onder meer bestudeerde hoe de godin uit het Oude Testament (een selectie uit veel meer boeken) werd gehouden en werd weggewerkt, maar in veel bredere context waaronder inscripties en andere Hebreeuwse en Joodse geschriften aanwezig en aanwijsbaar bleef. Wijsheid en Heilige Geest zijn (naast Shechina) de bekendste namen waaronder zij in het Jodendom aanwezig is, Heilige Geest vooral omdat die naam ook in het latere christendom een belangrijke plaats inneemt. In het Aramees sprekende vroege christendom werd de Heilige Geest als vrouwelijke (goddelijke) persoon beschouwd, ook als moeder van Christus. Ook al staat deze aanhef niet met zoveel woorden in de evangelies van Matteüs en Lukas (waar het Onze Vader aan ontleend is, zij het in uiteenlopende bewoordingen), zij komt dus voor (zij het niet in de weergave van het Onze Vader maar in andere gebeden, gedichten en liederen) in Aramees sprekende stromingen van het oudste christendom. Verder komt de Wijsheid- ook Jezus als de Wijsheid – regelmatig voor, onder meer in de nieuwtestamentische geschriften.
Ook Paulus gebruikt de beeldspraak dat bij wie gedoopt is tot ‘zoon’ van God, geen sprake meer is van (het onderscheid tussen) vrouw en man (net zo min als tussen Jood of Griek, slaaf of vrije). Deze gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen had zeer praktische consequenties – vrouwen en mannen konden beiden belangrijke rollen hebben en posities bekleden – die echter al snel teruggedraaid werden waar men zich (her)aanpaste aan in de Romeins-hellenistische maatschappij gangbaarder gebruiken. Merk op dat ook bij Paulus de beeldspraak nog patriarchaal is: gedoopt wordt men tot ‘zoon’ van God, kennelijk nog niet tot ‘dochter’. Maar dat is door zijn opvatting wel mogelijk en kan dus zo begrepen worden. Er is geen reden waarom wij deze mogelijkheden in de taal per definitie zouden moeten ontkennen of negeren in de praktijk. Waar dat toch gebeurt, is dat een keuze die ook anders uit mag vallen.
Diegenen die de beeldspraak van een vader en een moeder als te menselijk ervaren, zouden de eerste twee regels kunnen vervangen door de aanhef ‘Onze Vader-Moeder’, naar het regelmatig voorkomende gebruik van de term Vader-Moeder bij christenen uit de eerste eeuwen (die merendeels Joden waren, zij het steeds meer gehelleniseerd). Degenen die de beeldspraak van een hemelse Vader en Moeder als te verheven of te hoog en te groots ervaren om zich er toe te kunnen richten, zouden van ‘Onze Schepper’ en ‘Onze Wijsheid’ kunnen spreken, want de verhalen spreken duidelijk van de Schepper en de Wijsheid die samen alles tot bestaan brachten. Hoe dan ook, het moge duidelijk zijn dat niets van wie wij zijn of wat ons gegeven is, door ons zelf is gemaakt: wij hebben alles gekregen. De Godsnamen zijn in het verleden dan ook wel vervangen door algemenere: ‘Onze Bron’, ‘Een/Ene’, ‘Gij met de talloze namen’, enzovoort. De tegenstelling tussen een persoonlijke god (hij/zij) en een onpersoonlijke (het) is eveneens kunstmatig, want afhankelijk van onze indeling van de werkelijkheid in personen en zaken en van de bijbehorende naamgeving. We kunnen evengoed zeggen dat dode dingen niet echt dood zijn, als dat alleen personen leven. Beide drukken (door ons gewild en bedacht) aspecten uit van wat de ervaring is van een totaal.
v Heiligen betekent heel maken, toewijden aan God; God – in al zijn mannelijke en vrouwelijke functies – is zelf altijd de grote Heelmaker. Aan Margaret Barker ontleen ik dat wat wij kennen als ‘heilige der heiligen’ (het binnenste gedeelte van de tempel) heel goed vertaald kan worden als ‘heiligende’. Bij die functies komen ook scheiding, afsplitsing, onderscheid maken voor. Maar die dienen uiteindelijk om heelheid via heelwording mogelijk te maken; God en zijn schepping zijn altijd door worden gekenmerkt: door beweging en verandering die eenheid en heelheid veronderstelt en beoogt. Het heiligende wordt in de geschriften ook vele malen verbeeld als de (bijna letterlijke) stroom van genade die heel maakt. Het gaat om een doorgaand gebeuren: wat of wie geheiligd wordt, neemt daaraan deel door zelf ook te heiligen en heel te maken. Al in de Hebreeuwse tijd vervulde de tempel hierbij een centrale rol, en daarin de koning-hogepriester en koningin-hogepriesteres, zodat land en volk ieder jaar opnieuw geheiligd werden.
vi En niet alleen ooit. Dit hele gebed staat in het teken van de reeds gekomen en komende heilzame kracht van Gods aanwezigheid (de hemel). De tijd zal komen en is nu al. De hemel is al op de aarde aan het komen overal waar dit wordt beseft, eraan wordt gedacht, dit wordt gewenst. Deze komst is de komst van het rijk van God op aarde. Die al is begonnen, en waaraan wij al kunnen deelnemen (onder Gods hoede) en waarvan de voltooiing altijd al op handen is. Niet buiten onze aandacht en geestelijke activiteit om, in verbinding met en van energie voorzien door de heel makende en helende goddelijke kracht die wij mogen aanroepen en over ons afroepen. Bidden is een krachtige vorm van (witte) magie. Voor noot 6 en noot 7 zie ook: Margaret Barker, The Great High Priest: The Temple Roots of Christian Liturgy, London/ N. York (T&T Clark) 2008 (2003-1e), 101v.; id., Temple Themes in Christian Worship, id. 2007, 201-219 (208).
vii Letterlijk staat hier: het brood ‘dat er bij is’. Dit ‘er bij zijn’ kan opgevat worden op verschillende manieren, maar een van de goed denkbare opvattingen die past bij een Arameestalige achtergrond is het brood ‘van (het of uw) erbij zijn’. De uitleg als ‘van uw aanwezigheid’ is niet alleen taalkundig acceptabel, maar ook tegen de achtergrond van de ‘toonbroden’ die in de tempel stonden en de goddelijke aanwezigheid aanduidden. Die aanwezigheid had niet alleen op geestelijke aanwezigheid betrekking maar verwees uiteraard heel direct naar voldoende voedsel en alle verdere “bestaansmiddelen”, kortom naar een volledig heel en heilzaam leven waaraan niets ontbrak. Zie ook noot 6.
viii Tegenwoordig breed erkende juiste vertaling. De beproeving slaat op alle rampen, al het kwade dat ons kan overkomen, speciaal in de eindtijd waarin de strijd van goed en kwaad tot haar hoogtepunt komt, kort voordat het rijk van God overwint. Deze eindtijd is altijd dichtbij, net als de hemel. Het koninkrijk komt al overal waar het goede mee aan en mee door ons wordt gedaan. Dat is een innerlijke beweging die uiterlijke gevolgen heeft. Wij mogen met deze beweging instemmen, eraan meedoen, ons aandeel erin leveren. En wel zo dat wij de bijbehorende beproeving aan kunnen (zodat ze geen te zware beproeving is).
ix Of: van het verderfelijke. Het gebruikte woord kan zowel bijvoeglijk als zelfstandig opgevat worden. In de ontstaanstijd van het gebed werd het verderfelijke ook gezien als gepersonifieerd in boze geesten, onder aanvoering van de duivel. Denk aan demonen die onze geesten kunnen beheersen, en aan de Satan als tegenspeler van de goede God. (In die zin zou ook vertaald kunnen worden met ‘de’ verderfelijke in plaats van ‘het’.) Maar er is geen reden bij voorbaat om alleen van de duivel verlost te willen worden en niet van onze eigen slechte neigingen. Dezelfde betekenis komt voor in geschriften uit vergelijkbare tijd zoals Didache 3:1. In het perspectief van de voorgaande delen van het Onze Vader kan gelezen worden: “Verlos ons van het verderfelijke in en buiten ons dat uw aanwezigheid en de komst van uw rijk (die al begonnen is) blokkeert”. “Boze” is niet erg gangbaar meer in de betekenis van “kwaad beogende en doende” of “(inbegrip van de) (moreel) slechte”.