Het Boek
van
DE OPEN WEG VAN GOEDE WERKING
de Daodejing* van Oude Meester/ Lao Zi
Hoe alles bestaat en gaat en wij daaraan deugd kunnen doen
in handelen en niet-handelen
in 81 hints
* Boek van
DAO
(Mysterieuze Weg-Aandacht-Wereld)
en DE
(Natuurlijke Zorg-Deugd-Werking)
Copyright: vrij voor particulier/ persoonlijk gebruik in de geest van de tekst
=====================================================================
INHOUD
Toelichting bij de titel Daodejing en deze vertaling
I: 1-37 DAO of Wat is de weg/ het bewustzijn/ het bestaan in en met de wereld?
II: 38-71 DE of Hoe handel je erin met zorgende aandacht/ energie/ werking?
Verantwoording
Bronnen
=====================================================================
Toelichting bij de titel Daodejing en deze vertaling
Vooraf iets over ‘dao’ en ‘de’. Het woord ‘weg’ in de vertaling heeft betrekking op het Chinese woord ‘dao’; dit betekent echter meer dan louter ‘weg’. Het heeft ook het element ‘oorsprong’ in zich. Mijn voorkeur is om het niet te vertalen behalve waar de associaties met ‘weg’ of ‘oorsprong’ vooropstaan en het noemen daarvan belangrijk kan zijn (in mijn vriendenboekje met deze Daodejing-vertaling heb ik echter toch vaak voor ‘weg’ gekozen om de niet al te vreemd te maken). In zijn A Source Book in Chinese Philosophy (p. 136) schrijft Wing-tsit Chan over de betekenis van “dao”: “Letterlijk pad, straat, weg; qua betekenis uitgebreid tot principe, systeem, waarheid, Werkelijkheid, etc.” Wie dus “Dao” of “Weg” leest, al dan niet met hoofdletter, kan het beste uit de context afleiden wat de betekenis op een bepaalde plaats is. die betekenis kan immers verschillen en hangt mee af van de context.
In dit eerste hoofdstuk komt het Chinese begrip ‘de’ niet voor. Daarom komt het hier ook verder niet aan de orde, behalve dat ik wil opmerken dat het ook meer betekenissen kan hebben: ‘deugd’, ‘energie’, ‘(innerlijke) kracht’, ‘dat wat deugd doet’. Dit woord ‘de’ beoogt beslist niet alleen of liever niet zozeer een ethische theorie, eerder een innerlijke houding of alertheid (zoals die hieronder overigens direct aan de orde komt) ofwel de kwaliteit van mensen en dingen (‘deugdelijkheid’; ook: ‘met als gevolg dat iemand of iets deugd doet’). Ook voor dit woord ‘de’ geldt dat het zijn betekenis in bepaalde hoofdstukken pas in de context krijgt, zoals zal blijken.
Vertalen is altijd uitleggen, en uitleggen impliceert beperking tot wat in een nieuwe omgeving betekenis heeft, begrepen kan worden. De hier vertaalde hoofdstukken van Lao Zi’s Daodejing zijn voorzien van hints om de lezer(es) bij het zoeken naar een eigen vertaling (naar de betekenis voor haar en haar omgeving) te ondersteunen. Vaak zijn die hints verwijzingen naar mogelijke parallellen in de Westerse cultuurgeschiedenis, inclusief Westerse uitwerkingen van abrahamitische tradities en wijze uitspraken.
Er is discussie of Lao Zi vooral filosofische accenten legde dan wel ook verbonden was met rituele praktijken. Daarover kan men veel onderzoeken doen en redetwisten. In de voorliggende vertaling en bijgevoegde hints wordt niet gestreefd naar het vastleggen van betekenissen in een veronderstelde context behalve zover die historisch evident geacht mag worden (wat de riten en gewoontes waren tijdens het ontstaan van de Daodejing is niet met grote zekerheid bekend); ik streef wel naar een vertaling die zo goed mogelijk past in wat wij historisch weten over de (mogelijke en waarschijnlijke) ontstaanstijd.
Het is mijn ervaring dat we ons de betekenissen beter en dieper bewust worden, naarmate we de teksten hun belangrijke onderlinge verbanden al herlezend voor ons laten spreken in onze eigen contexten. Daarbij zullen momenten van inzicht en van kortzichtigheid elkaar ongetwijfeld afwisselen, en ook daarvan valt immers veel zo niet alles te leren. Iets dat uitmondt in minder (uitwendig) leren en meer open staan voor innerlijk en uiterlijk in hun verbanden, als we Lao Zi mogen geloven.
=====================================================================
Deel I: DAO of Wat is de weg/ het bewustzijn/ het bestaan in en met de wereld?
Hoofdstuk 1-37
=====================================================================
Let op: Ieder hoofdstuk bevat achtereenvolgens
a. de vertaalde tekst (cursief en genummerd per hoofdstuk)
b. (eventueel: een korte samenvatting (cursief), na het niet-cursieve woord “Parafrase:”)
c. (eventueel: toelichting of commentaar, bijvoorbeeld toespitsing op algemeen-culturele of actuele situaties)
d. (eventueel: verwijzing naar bepaalde vertalingen of commentaren – zie de achterin genoemde Bronnen – speciaal m.b.t. dit hoofdstuk)
]
=====================================================================
Deel I: Hoofdstuk 1-37
1
De al bekende weg is niet de alomvattende weg;
De naam die al genoemd kan worden is niet de alomvattende ‘naam’.
Zonder naam: permanente impuls tot verschijning van de tienduizend dingen;
Met naam: de “moeder” weeft de tienduizend dingen.
Zodoende:
Wie permanent bevrijd zijn van eenzijdige verlangens zullen daardoor het diepe wonder en wezen aanschouwen;
Wie altijd vol eenzijdige verlangens zijn, zijn daartoe beperkt en komen hun grenzen tegen.
Deze tegenstelling is het gevolg van het scheiden van het oorspronkelijk éne en er verschillende namen aan geven.
Zij zijn oorspronkelijk één maar kregen een verschillende naam;
Samen verwijzen zij naar het diepe geheime, de poort tot de eindeloze hoeveelheid wonderen.
Parafrase: [sluit bij dit hoofdstuk aan op de Toelichting en is daarom erna geplaatst]
Toelichting bij de vertaling van hoofdstuk 1
N.B. Vooraf merk ik op dat het woord ‘moeder’ nog vaker terug zal komen in de volgende hoofdstukken. In hs 1 lijkt sprake van stille verwijzing naar een bekend beeld. Al in hs 3 en 4 komen we “de herkomst van de tienduizend dingen” al opnieuw tegen en de “moeder” komt ook in verschillende hoofdstukken terug. Zij zijn onderdeel van “dao” maar niet allesbepalend voor de uitleg en betekenis van dao. Dao ontkent niets, ook geen goden, maar vestigt aandacht op wat hier en nu aan de orde is, welke veranderingen plaatsvinden en hoe de wijze mens daarop “ten goede” kan inspelen zonder iets te forceren. Waarbij “ten goede” niet vooraf gedefinieerd is, maar telkens opnieuw als mogelijkheid en onderdeel van alle processen die ervaren worden, naar voren kan komen. Er wordt dus niet vooraf gedefinieerd tot welk nieuw evenwicht de bestaande situatie kan leiden, dat hangt helemaal af van dao en zo dan ook van de aandacht en betrokkenheid van de wijze die probeert dao daarin te volgen. Vanzelfsprekend spelen waarnemingen en inschattingen en oordelen daarbij een grote rol die ook steeds aan de orde zal komen. Maar niet als kant en klare waarheden of oordelen, alleen vanuit de respectvolle waarneming van en betrokkenheid bij de inhoud daarvan: wat er van moment tot moment gebeurt. De oergestalten die een rol hebben gespeeld bij de wording van wat hier en nu aan de orde is, zijn precies dat: oergestalten, en niet meer.
In de “Toelichting bij de titel Daodejing en deze vertaling” hierboven is al een bepaalde link gelegd met de openingsregels van hoofdstuk 1, en daarmee met het hele hoofdstuk en met alle volgende. Dit hoofdstuk 1 is erg algemeen en in zekere zin dan ook een samenvattende introductie in nogal algemene bewoordingen waarvan het echter steeds de moeite waard blijft alle uitspraken en aspecten die men later tekenkomt ermee te vergelijken. Het geven van namen wordt door Lao Zi bewust als een waardevolle mogelijkheid en tegelijk als een mogelijkheid vol risico’s gezien (zie ook Daodejing 32).
In de geschiedenis van het Westerse denken inclusief het mystieke ofwel esoterische denken zijn die beide mogelijkheden ook aanwezig, zij het vaak elkaar uitsluitend. Eenzelfde spanning zien we in het Oosterse denken onder meer tussen het vrijere daoïsme en minder vrije, meer op conformiteit gerichte opvattingen als het confucianisme. Net als in het Westen zijn er ook in het Oosten echter zeer veel overlappingen en varianten daarvan. Vanuit en tegenover mijn calvinistisch-protestantse en modern-wetenschappelijke achtergronden waardeer ik vooral het erkennen van de risico’s van zich vastleggen op eeuwige wetten.
In een wereld die altijd vol verandering is (behalve bij wie zich met veel moeite iets anders probeert voor te stellen en dat als onveranderlijk vast te houden) ervaar ik de eenvoud en de vrijheid van het ‘denken’ van Lao Zi op als buitengewoon verfrissend. Dit denken relativeert zichzelf bij voorbaat wel en niet: niet waar het vaststelt dat denken zich graag binnen vaste paden beweegt, terwijl de werkelijkheid ondertussen al veranderend verder gaat. Wel waar het erop wijst dat ons bewustzijn niet buiten die verandering om betekenis heeft maar zonder daar weer een nieuwe definitieve waarheid of ideologie van te maken.
Dat dat nogal wat consequenties heeft, en dat het zin heeft de valkuilen daarvan te vermijden, lijkt mij het centrale thema van de Daodejing. Met de toevoeging dat wie het verste in het leren daarvan komt, zich steeds minder gelegen laat liggen aan het toepassen van eigen (voor)oordelen, of het nu oude of nieuwe zijn (uiteraard niet door die vooroordelen te negeren of te ontkennen maar door ze niet tot [enige] maatstaf te nemen). Oordelen zijn belangrijk voor het bijdragen aan de actuele situatie, om leed te vermijden en bloei te veroorzaken. Maar nooit door ze aan de situatie op te leggen, slechts door ze in hun actuele ervaring eventueel in te zetten ten goede, om belemmeringen voor bloei op te ruimen of te voorkomen. En dan opnieuw de situatie met nieuwe openheid te ervaren en waar te nemen. Die laatste houding is waar het om gaat, niet de tijdelijke oordelen die eruit voortvloeien. Alles wat tijdelijke oordelen onnodig permanent maakt, inclusief dogmatische tradities, is uit den boze: omdat zij verstarren wat in zichzelf de potentie heeft voor ontwikkeling, groei en bloei.
Dat kan uiteraard allerlei vragen oproepen, zoals wat de functie en betekenis van ‘kennis’ dan is. Daarover is Lao Zi echter duidelijk: kennis heeft slechts betekenis binnen het volledig openstaan voor de hele werkelijkheid. Daarmee wordt allerlei praktische en theoretische kennis die gegroeid is en gebruikt wordt of kan worden, niet bij voorbaat waardeloos geacht of voor onbruikbaar gehouden. Er wordt alleen van gezegd dat deze kennis slechts zin heeft binnen de ieder moment opnieuw te ervaren en beoefenen volledige openheid voor alles dat ervaren kan worden en wordt. Want wie deze openheid beperkt, mist het verband met wat niet meer opgemerkt wordt. Terwijl omgekeerd, als men die openheid toelaat en oefent, men vanzelf oog heeft voor nieuwe mogelijkheden voor evenwicht, vruchtbaarheid, en voor nieuwe gevaren die deze bedreigen. De term “vanzelf zo”, te vergelijken met wat wij tegenwoordig wel “natuurlijk” noemen (al is dit begrip in de Westerse geschiedenis meestal verschillend ingevuld, onder andere door de cultuur als hogerstaand tegendeel ervan op te vatten), speelt bij Lao Zi dan ook een grote rol, evenals bij veel van zijn lezers en leerlingen. Ik zie hierin een parallel met de pedagogie van Paolo Freire: ga uit van het onderzoek naar de taal die jij zelf en je groep gebruiken in vergelijking tot andere groepen, en je zult je bewust worden van de valkuilen en mogelijkheden van de taal voor elk handelen, en elk maatschappelijk optreden (bij Freire ook zeer politiek opgevat). Maatschappij en politiek zijn bij Lao Zi beslist nooit ver weg. Hij veronderstelt wel dat men de eigen taal goed moet leren kennen, alle aspecten van de situatie goed moet leren waarnemen, om misdaad en wanorde en dies meer te voorkomen en zo nodig te bestrijden. Voor die strijd biedt hij vervolgens prachtige aanwijzingen die neerkomen op het primaat van het innerlijk juist binnen de context van en in zijn betekenis voor het omgaan met en leven in de uiterlijke wereld.
Tot zover deze inleiding als toelichting bij het eerste hoofdstuk: vergeet niet hoe belangrijk taal is als centrale uitdrukking van het leven. Je zult ontdekken dat Lao Zi je er op wijst dat niet jouw taal alleen maar vooral het luisteren naar de taal van alle anderen en zelfs van alle processen van de werkelijkheid het belangrijkst is.
Om de laatst genoemde aspecten meer reliëf te geven laat ik hier de tekst van hoofdstuk 1 nog een keer volgen met [tussen haakjes] iets meer uitleg. Die uitleg komt voor mijn rekening, zij het dat ik ze pas al lezende en lerende heb ontdekt. Uiteraard is het toekennen van namen of woorden aan dat wat nog geen namen of woorden heeft, juist bedoeld als ‘benaderende aanduiding’ voor wat daaraan voorafgaat. Dit is een diep raadsel waarmee men slechts al doende mee leert ‘omgaan’, zonder ooit het stadium van definitieve duidelijkheid in woorden te (kunnen) bereiken. De aanduiding plaatst namelijk een duidelijk(er) deel van de ervaring in het licht, maar grenst dat daarmee tegelijk af van iets wat ook bestaat maar wellicht minder duidelijk is of lijkt. Het gaat er om te beseffen dat er door het definiëren vervolgens twee bereiken zijn: die binnen en die buiten de definitie (het als benoemde gedefinieerde en het “buiten” die definitie vallende, dus “niet” benoemde) vallen.
Vervolgens kunnen we datgene wat we nu een naam hebben gegeven, via die naam aanduiden, maar de naam impliceert ook het bestaan van wat er niet onder valt! Aan deze cirkel ontsnapt geen taalgebruiker; we kunnen het alleen ‘snappen’ ofwel ‘soms even zien of bewust zijn’.
Parafrase: [Iets uitgebreidere vertaling van hoofdstuk 1, direct aansluitend bij de Toelichting hierboven]
De al bekende [als vaststaand opgevatte en in woorden gevatte] weg is niet de alomvattende ‘weg’ [en het gaan ervan];
De naam die al genoemd kan worden [en zo het genoemde onderscheidt en vastlegt] is niet de alomvattende ‘naam’ [die ook omvat wat buiten de definitie valt en wat verandert en die dus niets definitief vastlegt].
‘Zonder naam’ of ‘het niets’: de [onbeschrijflijke] hérkomst van [ofwel aanzet tot] de tienduizend dingen [nog voordat ze een naam hebben];
‘Met naam’ of ‘het iets’: de [als aanwijsbare en vrucht dragende schoot veronderstelde] móeder van de tienduizend dingen [die een naam hebben gekregen].
Zodoende:
Wie permanent bevrijd zijn van eenzijdige verlangens [en deelvisies] [ofwel wie volledig open zijn] zullen daardoor het diepe wonder en wezen [van dao] aanschouwen;
Wie altijd vol eenzijdige verlangens [en deelvisies] zijn, zijn daartoe beperkt en komen hun grenzen tegen [en zullen zich die grenzen permanent vanuit die deelverlangens en -visies bewust zijn].
Deze tegenstelling is het gevolg van het scheiden van het oorspronkelijk éne en er verschillende namen aan geven.
Zij zijn oorspronkelijk één maar kregen een verschillende naam [en een als het ware gescheiden werkelijkheid];
Samen verwijzen zij naar het diepe geheime, de poort tot de eindeloze hoeveelheid wonderen.
Vgl. 20, 25, 52 D; 37, 41, 32 Ch; 4.
2
Wij weten:
Schoonheid wordt als schoonheid slechts herkend wanneer men zich niet-schoonheid bewust wordt.
Geschiktheid wordt als geschiktheid slechts herkend wanneer men zich niet-geschiktheid bewust wordt.
Zodoende geldt:
Bestaan en niet-bestaan brengen elkaar voort;
Het moeilijke en het makkelijke vormen elkaar.
Het lange en het korte maken elkaar duidelijk;
Het hoge en het lage steunen op elkaar.
Klank en stem harmoniëren met elkaar;
Eerder en later volgen elkaar.
Om deze reden beoefent de wijze de praktijk van het niet-doen,
Onderwijst zonder woorden.
Hij staat open voor alles wat op hem toe komt,
En levert zijn bijdrage zonder in een verwachting voor zichzelf te blijven hangen.
Juist omdat hij er niet in blijft steken, verlaat zijn verdienste hem niet.
Aan René Ransdorp ontleende toelichting op dit hoofdstuk (in mijn woorden)
Wanneer men inziet dat het leven zich (voor die blik) ontplooit in polariteiten (en dat bewustzijn en werkelijkheid geen absolute tegenstellingen zijn maar namen voor een en hetzelfde geheel van zich steeds vernieuwende processen) dan komt de wijze tot het inzicht dat zij de spelingen die daarin en daartussen mogelijk zijn, beter niet moeten bemoeilijken (met kortsluitingen en lijden als gevolg) door het daaraan opleggen van de eigen mening (over die processen waarvan men zelf onderdeel is). Dat geldt in het bijzonder voor het spreken van de wijze: hij vermijdt vastleggingen en laat ruimte aan de processen.
Het onuitspreekbare van de dao maakt haar juist zo geschikt voor dagelijks gebruik. In de Chinese filosofie wordt de intellectuele vraag naar zin en doel van het leven niet gesteld omdat men het leven (inclusief de hele werkelijkheid v.v.) daardoor niet vast wil leggen. De zin en de loop worden vanuit het lopen en de beweging – vergelijk ‘levensloop’ – duidelijk. Daarbij wordt het ‘zachte’ (Yin, vergelijk het vrouwelijke en moederlijke) geacht het ‘harde’ (Yang, vergelijk het mannelijke en vaderlijke) te overwinnen. Zijn is beweging, eerder een spel dan een wetmatige afloop, zij het een spel waarin (steeds veranderende) patronen herkenbaar zijn – waardoor de ontwikkelingen gevolgd kunnen worden zonder (of liever: met vermijding van) forceren. Zijn aanwezigheid is alert steunend zonder gerichtheid op voorrang voor het eigen belang, integendeel juist op het belang van alle processen samen, ofwel op de processen van alle belangen samen in de gunstigste en vruchtbaarste verhoudingen.
Eigen toelichting
Leest men de hoofdstukken 1 en 2 na elkaar dan ziet men parallellen. De dualiteit van alle processen en waarnemingen wordt in beide naar voren gebracht nadat allereerst is bezworen dat dualiteit een onderscheid is dat kenmerkend is voor onszelf, namelijk als wezenlijk aspect van al ons weten, bewustzijn, en dat wij slechts daarbinnen kunnen spreken over wat ten diepste is en wordt: dao, maar zonder dat onze woorden dat zijn en worden kunnen omvatten.
Toch bestaat de Daodejing uit de 81 hoofdstukken met woorden om ons wakker te maken en te houden voor wat het betekent onderdeel van die processen te zijn van die werkelijkheid. Een werkelijkheid die we graag de totale zouden noemen, maar die we noch met woorden noch met iets anders in de greep krijgen. En dat er dan toch manieren zijn om vruchtbaar in die werkelijkheid te staan, ons ertoe te verhouden, erdoor te laten inspireren en er onze rol in te spelen op een wijze die geen eenzijdigheid, geen forcering naar een of andere kant, met zich meebrengt. Maar in respect en aandacht alles laat bloeien en veranderen, misschien idealiter zo dat de grootste bloei niet gehinderd wordt door onze kleinste wensen en ingrepen. Of zelfs de kleinste bloei niet? Want wie zijn wij dat wij onze maatstaven aan anderen en andere delen van de werkelijkheid zouden mogen opleggen? Deze vragen zijn fundamenteel voor ons persoonlijke bewustzijn en leven dat nu eenmaal niet van het ons ruimer omringende leven en alle bestaansvormen daarin te scheiden valt. De uitdaging is dao te volgen en niemand en niets te schaden maar onze inbreng te leveren zonder (want door niet) aan ons eigenbelang voorrang te geven. Dan blijkt meer mogelijk dan wanneer we alleen van onze eigen vooronderstellingen en vaste waarheden uitgaan. Op deze wijze leven is niet aan vaste eigen of groepsbelangen hechten los van een open oog voor die van alle anderen en al het andere. Dat is leven zonder vooropgestelde zekerheden, maar ook leven in overeenstemming met het grote proces van dao, dat alle werkelijkheden en processen omvat. Veel later zullen we lezen dat deze manier van leven, aangeduid met de levenshouding ‘de’, haar eigen mogelijkheden heeft.
3
Verhef de voortreffelijken niet,
Dan vermijd je concurrentie tussen de mensen.
Hecht geen waarde aan zeldzame waren,
Dan zullen de mensen niet stelen.
Stel het begerenswaardige niet ten toon,
Dan raakt het hart van de mensen niet in de war.
Daarom, als de wijze mens bestuurt:
Houdt hij hun harten leeg,
Vult hun buiken,
Verzwakt hun ambities,
Versterkt hun botten.
Hij zorgt dat zijn mensen altijd zonder obsessies zijn,
Zodat zij die weten niet overmoedig tot handelen overgaan.
Wanneer hij zo handelt door niet-handelen
is niets niet in orde.
4
Dao is als een leeg vat
dat bij gebruik toch nooit vol wordt.
Zo bodemloos diep
Dat dao wel de oervader van de tienduizend dingen lijkt te zijn.
Dao vijlt scherpe hoeken af,
Ontwart de knopen,
Tempert de schittering,
Maakt zich gelijk aan het stof van de wereld.
Zo diep verzonken lijkt dao amper te bestaan.
Ik weet niet van wie Dao de nakomeling zou kunnen zijn.
Dao schijnt ouder te zijn dan de Heer van de hemel.
Toelichting
De leegte van dao heeft betrekking op innerlijke ruimte, ontvankelijkheid, die een permanente voedingsbodem biedt, ruimte voor de tienduizend dingen om zich te ontwikkelen. Wat dao hier ‘doet’ komt in hs 56 precies zo terug als het hoogste wat de wijze in de wereld kan bereiken. Het is echter niet iets specifieks waartoe men kan besluiten, maar alleen een houding van in alle opzichten volledige “openheid”.
De laatste regels geven de vraag aan die schrijver, lezers en hoorders dan zouden kunnen stellen: hoe verhoudt dao zich dan tot de goden? Zover die verondersteld worden als zelf de oorsprong (vergelijk hs 1 en andere plaatsen), kan gezegd worden dat zij dat in ieder geval niet zijn, zover zij met iets bestaands te vergelijken zouden zijn. En dao is dat zeker niet omdat het alles omvat zonder met welk bestaand iets dan ook samen te vallen.
Belangrijker is ons af te vragen wat de functie van dao is die hier beschreven wordt. Wat is de werking van dao. En daar gaan alle hoofdstukken van de Daodejing over. René Ransdorp merkt op: westerse skepsis wordt gekenmerkt door de kritische houding, de daoïstische “skepsis” staat in dienst van de openheid. Het niet-weten van de daoïst is anders dan het niet-weten van de agnosticus, want vanuit openheid begrepen en op openheid gericht.
Ik kan hier een vergelijking aanvoeren met de houding van Jezus toen hij gevangen genomen werd en tegen zijn gevangennemers zei: “Ik was hele dagen openlijk in de tempel in gesprek en waarom nemen jullie mij nu achterbaks en stiekem gevangen ergens in een tuin?” Ook Jezus deed hier geen uitspraken over een leer die hij al dan niet verdedigen zou anders dan dat hij het belang van volstrekte openheid naar voren bracht. Zonder die openheid is iedere regel immers waardeloos en achterbaks, alsof het gelijk stiekem of uitsluitend via uiterlijke middelen gehaald en gekregen kan of mag of moet worden. Die openheid is weerloos, fundamenteel, en helend. Dao en openheid horen bij elkaar op een manier die anders is dan die van veel traditionele machthebbers. Over machthebbers meer in volgende hoofdstukken.
Vgl. 4 D.
5
“Hemel en aarde” zijn niet barmhartig;
Ze beschouwen alle dingen als strooien offerpoppen.
De “wijze mens” is niet barmhartig;
Hij beschouwt alle mensen als strooien offerpoppen.
Zijn hemel en aarde niet als een blaasbalg?
De ruimte ertussen is leeg en toch niet ongevuld;
Beweeg haar en zij wordt steeds voller!
Veel spreken leidt tot uitputting,
Beter is: het midden te bewaren.
Toelichting
De eerste helft van dit hoofdstuk wijst een bepaalde houding af, namelijk van de (confucianistische) rituele dus uiterlijke verplichtingen die innerlijk niets of weinig voorstellen. Met lege rituelen wordt geen innerlijke verandering open gehouden. Evenmin als met veel woorden (de wijze mens is hier dus niet de volger van dao). Het gaat niet om het uiterlijk spelen met pionnen maar om innerlijk mee bewegen met de stroom van de gebeurtenissen. Dit thema komt terug in latere hoofdstukken. Evenals de vraag welke rol de hier aangesproken mens dan wel kan spelen, uitgaand van dao en dao volgend.
Strikt genomen zouden de woorden die hier tussen aanhalingstekens gezet zijn, ook letterlijk genomen kunnen worden en dan meer opgevat als representanten van dao. We weten echter dat de Daodejing zich verzette tegen dominante confucianistische opvattingen. En de woorden die we hier tussen aanhalingstekens zetten om ze als confucianistisch neer te zetten, zouden anders positief opgevat moeten worden als representatief voor dao. Dan verliezen de zinnen echter duidelijk aan betekenis; strooien poppen kunnen uitgelegd worden als onderdeel van confucianistische offerrituelen (waarbij de poppen de plaats innamen van kostbare levenden).
Ook het vervolg past in deze uitleg. Hemel en aarde worden niet ontkend maar ze krijgen een betekenis vanuit dao. Zelfs lege dingen (en strooien poppen) hebben of krijgen betekenis vanuit dao. Maar zonder de dogmatische opgeblazenheid als die van de confucianisten. Dao heeft geen of veel minder woorden nodig, zoals de Daodejing uitlegt: door in het midden te blijven of zoals elders gezegd wordt innerlijk open te blijven: “vanzelf zo”. Hs 6 gaat daarover verder.
6
De levensgeest van het dal sterft niet.
Zij wordt het mysterieus vrouwelijke genoemd.
De poort van haar vrouwelijkheid
Is de wortel van hemel en aarde.
Haar bestaan gaat continu door
Maar raakt in het gebruik niet uitgeput.
Toelichting
De leegte van het dal is de baarmoeder van alles. Het natuurlijke stromen van energie werkt in alles door. Zoals de vrouwelijke energie alles omvat en beschermt als een moeder. Er is geen begin en einde aan. Hier wordt de beeldspraak van vorige hoofdstukken voortgezet. Dao is de “niet bestaande” oorsprong van alles die in alles doorwerkt, door alles heen werkt zonder enige uitputting. Zie onder meer hoofdstuk 28.
Vgl. 5 R, 36 D.
7
De hemel bestaat al heel lang
En de aarde duurt steeds voort.
Dat komt doordat zij niet voor zichzelf leven.
Daardoor kunnen ze lang voortbestaan.
Om die reden stelt de wijze mens zijn persoon achteraan,
En vindt zijn lijf en persoon vooraan terug.
Door zich niet om zijn persoon te bekommeren
Blijft zijn persoon bewaard.
Is het niet omdat hij niet zijn zelf nastreeft
Dat hij zijn eigenbelang verwerkelijk?
De vraag is wel gesteld (zeker in het Westen) of zelfloosheid het ideaal is dan wel het niet prononceren maar wel erkennen van een zelf. Wie niet zijn zelf vooropstelt, hoeft nog niet van zijn zelfbewustzijn af te zien. Wie zijn zelf vooropstelt, gaat al gauw over de grens meer te wensen dan zijn zelf aankan of nog sterker zichzelf ofwel zijn zelf als groter machtiger en invloedrijker te zien dan in feite het geval is. Dit is in zekere zin het grondprobleem van ieder die over haar of zijn rol in de werkelijkheid nadenkt. In het Westen is de waarde van de persoon meestal vooropgesteld; vaak boven die van alle andere verschijnselen. Het Oosten voegt de persoon meestal gewoon in in het geheel van relaties van mensen en hun omgeving. Zij ontneemt het individu daarmee niet haar eigenheid, inclusief een eigen karakter en andere eigenschappen, maar legt de nadruk op de verhouding van persoon en omgeving.
Wat in dit hoofdstuk gezegd wordt, is essentieel voor de Daodejing. Door zijn verbondenheid met heel de omgeving, uiteindelijk heel de werkelijkheid, te erkennen en in praktijk te brengen door zichzelf niet op de voorgrond of op de hoogste trede te plaatsen, is er juist ruimte voor iedere persoon om zijn eigen rol te spelen en zijn eigen inbreng in het geheel te hebben. Zelfverwerkelijking komt nooit (volledig) tot stand als niet ook de hele werkelijkheid verwerkelijkt wordt. Dit is bijvoorbeeld ook letterlijk terug te vinden in het traktaat Genjokoan (De verwerkelijking van de werkelijkheid) van de Japanse Zenmeester en filosoof Dogen Kigen (13e eeuw).
8
Het allerbeste is te zijn als water.
Water doet al wat bestaat goed zonder met iets te wedijveren.
Terwijl het vertoeft op zijn lage plaats die iedereen veracht.
Juist daarom is het dicht bij de Dao.
Bij wonen gaat het om de juiste plaats,
Bij onze geest om diepgang,
Bij geven om gulheid als van de hemel,
Bij spreken om oprechtheid,
Bij regeren om ordenen,
Bij dingen in praktijk brengen om bekwaamheid,
Bij handelen om het juiste moment.
Juist door niet te wedijveren blijf je zonder blaam.
Een vrijere (Duitse) vertaling vond ik bij Rudolf Backofen (uit 1949). Vertaald luidt die:
“Echt leven lijkt op dat van water:
Stil voegt het zich naar de grond die de mensen verachten,
Goeddoend en onzelfzuchtig alles dienend,
Lijkend op de grondeloze oerbron.
Echt leven is:
Bescheiden naar buiten en zonder verlangens naar binnen;
Gevend in het dienen en waarachtig in het spreken;
Ordenend in het leiding geven en effectief in het werken;
Beheerst in het doen.
Welwillend zich voegend is het onaantastbaar.”
9
Tijdig stoppen
is beter dan blijven doorgaan met vullen tot er niets meer bij kan.
Hoe scherper je de punt maakt
Hoe vlugger de scherpte voorbij is.
Hoe voller je kamers met goud en jade zijn
Hoe moeilijker je ze kunt bewaren.
Door verwaand te zijn over je aanzien en rijkdom
Bewerk je je eigen onheil.
Je terugtrekken als je je werk hebt voltooid
Dat is de weg van de hemel.
Ook in dit hoofdstuk wordt de natuurlijke weg (dao), hier die “van de hemel” genoemd, aangeprezen. Het belangrijkste van die weg voor de mens is de dingen niet op de spits drijven, niet over de schreef gaan, jezelf noch een ander te zwaar belasten of ergens mee te overladen. Tijdig weten op te houden. Denk aan de relatie tussen yin en yang. Hun toe- en afnemen is aan elkaar omgekeerd, zo blijven ze samen in – én “uit” – het midden. De eenzijdige gerichtheid op de eigen kracht en het eigen bezit verhindert de openheid voor wat verder aan de hand is.
10
Je meer hemelse en je meer fysieke ziele-aspecten koesteren: kun je daarbij hun eenheid omarmen?
Je helemaal concentreren op je vitale kracht: kun je daarbij zo week als een pasgeborene zijn?
Je innerlijke spiegel reinigen: kun je daarbij smetteloos zijn?
Met liefde voor het volk het land besturen: kun je daarbij niet-handelen beoefenen?
De poorten naar de hemel openen en sluiten: kun je daarbij de vrouwelijke rol spelen?
De verlichting bereiken door alomvattend inzicht: kun je daarbij niet-weten beoefenen?
Om deze reden beoefent de wijze de praktijk van het niet-doen,
Onderwijst zonder woorden.
Hij staat open voor alles wat op hem toe komt,
En levert zijn bijdrage zonder in een verwachting voor zichzelf te blijven hangen.
Dit heet de mysterieuze deugd.
Ook hier worden tegenstellingen geschetst in ons innerlijke bewustzijn die overbrugd kunnen worden: van lijfelijke dan wel hogere functies, van vitaliteit en ontspannenheid, van innerlijke helderheid en zorg daarvoor, van landsbestuur met en zonder forceren, van verlichting door volledig inzicht dan wel met behoud van innerlijke openheid. Boeiend is dat het gewenste “ideaal” zowel aan de tegenstelling als aan de overbrugging ervan recht doet. Het vinden van het evenwicht hiertussen, telkens opnieuw, is de uitdaging. Hoofdstuk 11 gaat hiervoor een volgend beeld bieden. Merk op dat het woord deugd ook de verwerkelijkende energie omvat, dus niet uitsluitend morele betekenis heeft.
Vgl. 2 R, Ch, 51 Ch.
11
Dertig spaken zitten samen in één naaf,
Door de leegte van de naaf is de kar bruikbaar.
Klei wordt gevormd tot een pot,
Door de leegte ervan is de pot bruikbaar.
Deuren en ramen uitsparen vormt een huis,
Door de leegte van die openingen wordt het huis bruikbaar.
Daarom:
Gebruiken wat er is, brengt voordeel;
Dat is pas mogelijk door wat er niet is.
Vaak vroegen Westerse mensen zich af wat de sereniteit of stille houding van Aziatische monniken inhield. Zowel in de Indiase meditatietradities als in de Chinese Daodejing is open aandacht het begin van alles. In de Daodejing heeft dit een specifieke betekenis als niet-handelen ofwel niet zo maar ingrijpen. Handelen zonder volledige aandacht wordt afgeraden en mét volledige aandacht als voorbeeld gesteld. Het beeld van het huis en zijn deuren en ramen komt extra terug in een later hoofdstuk om innerlijke aandacht aan te bevelen als uitgangspunt. De vraag kan zijn hoe innerlijke en uiterlijke aandacht zich het beste verhouden. Het antwoord daarop is niet een theorie maar de permanente openheid (inclusief waarneming), die ieder moment opnieuw als mogelijkheid gegeven is en verwerkelijkt kan worden. De sleutel is dus ons actuele bewustzijn, steeds opnieuw; als de naaf.
12
De vijf kleuren verblinden het oog van de mens.
Paardenrennen en jagen maken de mens dol.
Moeilijk te bemachtigen goederen hinderen de gang van de mens.
De vijf smaken bederven het gehemelte.
De vijf tonen maken het oor van de mens doof.
Daarom kiest men waar de wijze regeert
voor de buik en niet voor de ogen,
verwerpt hij dit en kiest hij dat.
Ongekunsteldheid is het ideaal, niet het zich verliezen in dwaze uiterlijkheden. De ogen verliezen zich al gauw dieper of verder dan de buik die ons dagelijkse voedsel verteert, is de gedachte. De buik is eenvoudig en direct.
Vgl. 3, 64 D, 46 AH.
13
“Zowel in de gunst komen als vernederd worden vormen een gevaar.”
“Beschouw grote rampen zoals je gevaar voor jezelf beschouwt.”
Wat wordt bedoeld met “Zowel in de gunst komen als vernederd worden vormen een gevaar”?
Gunst is minderwaardig.
Als je haar krijgt, wees gewaarschuwd!
Als je haar verliest, wees gewaarschuwd!
Dát wordt bedoeld met “Zowel in de gunst komen als vernederd worden vormen een gevaar”.
En wat wordt bedoeld met “Beschouw grote rampen zoals je gevaar voor jezelf beschouwt”?
De reden dat ik rampen ondervind is dat ik een lijf of ik heb.
Als ik dat niet zou hebben, wat voor rampen zou ik dan nog ondervinden?
Daarom:
Aan iemand die zijn leven evenzeer hoogschat als de hele wereld,
Aan zó iemand kun je de hele wereld toevertrouwen.
Aan iemand die zijn lijf liefheeft als de hele wereld,
Aan zó iemand kun je de hele wereld toevertrouwen.
De redenering lijkt deze te zijn. Wie niet voor zichzelf kan zorgen, kan dat ook niet voor anderen of de wereld buiten haar of hem. Wie dat wel kan, kan dat ook voor anderen of de wereld. Want die zal niet het ene deel bevoordelen boven het andere deel, de ene persoon of het ene goed boven de andere persoon of het andere goed. Ook hier speelt de voorstelling van het midden bewaren tussen de uitersten. En zo kan de spanning tussen het zorgen voor zichzelf en het geheel (vergelijk hs 7!) toch worden opgelost. Wij kunnen ons deze oplossing ‘voorstellen’, waar het om gaat is het vervolgens verwerkelijken ervan. De verhouding tussen voorstellen en verwerkelijken impliceert altijd een wisselende spanning die idealiter rust en beweging béide omvat. In de gunst staan of vernederd worden zijn ten opzichte daarvan relatief: zonder gehechtheid van en aan mijn ‘ik’ heb ik daar geen last van.
Vgl. 44 Ch.
14
Wij kijken ernaar en zien het niet; we noemen het het onzichtbare.
Wij luisteren ernaar en horen het niet; we noemen het het geluidloze.
Wij grijpen ernaar en raken het niet; we noemen het het nietige.
Deze drie kunnen niet dieper begrepen worden:
Zij vloeien samen tot Een.
Het Ene:
Zijn opgang is geen licht,
Zijn neergang is geen duisternis;
Zonder ophouden, onnoembaar,
Keert het terug tot Niets.
Daarom noemt men het vormloze vorm,
Beeld van Niets,
Illusionair en ontsnappend.
Ga er op af en je ziet zijn voorkant niet,
Volg het en je ziet zijn achterkant niet.
Leg je toe op de Dao van dit moment
Om te besturen wat precies nu gebeurt,
En te begrijpen waar het in het verleden begon.
Dat heet de draad van Dao volgen.
Gaandeweg lichten delen en aspecten van de Weg op die de Weg voor ons signaleren. Niet dat we er ook maar enige vaste greep op krijgen. Wij laten de manifestatie van de Weg in het hier en nu voortdurend toe en vervolgens weer los om met de Weg mee te kunnen gaan. Waar continuïteit blijkt, nemen we die serieus, en waar niet, doen we dat ook. Maar we maken er niet ons eigen systeem van maar volgen Dao. Als we dat niet doen, overschatten we onszelf en doen onrecht aan Dao en alle verschijnselen (ervan). Want Dao is niet definitief grijpbaar en voorspelbaar zover wij (niet) weten; wel weten wij dat Dao vanzelf, uit zichzelf, alle dingen voortbrengt en vormt en weer tot niets terug laat keren: zonder dat wij meer kennen dan alles wat zich manifesteert als, in, buiten en voor ons en dito alle dingen om ons heen (waarvoor wij ons op onze beurt weer voor en omheen manifesteren – ad infinitum). Dao is oneindig komen en gaan. (Voor wie van parallellen houdt: denk bij het Ene en het Niets ook eens aan Jacob Böhme’s Grond en Ongrond.)
Vgl. 4, 21, 25, 51 D, 1, 15 Ch.
15
Zij die vanouds goed waren in het beoefenen van de Weg
Waren subtiel, mysterieus, en drongen diep door in de duisternis.
Hun diepte ging alle begrip te boven.
Omdat zij niet te begrijpen zijn
Moet ik ze geweld aandoen met de volgende beschrijving:
Zo voorzichtig als bij het oversteken van een bevroren rivier.
Zo alert als mensen die van alle kanten bedreigd worden.
Zo respectvol als bezoekers past.
Zo voegzaam als ijs dat op het punt staat te smelten.
Zo puur als onbewerkt hout.
Zo troebel als modderig water.
Zo weids als een breed dal.
Troebel water wordt door rust langzaam helder: heb je dat geduld?
Wat onbeweeglijk is komt door een impuls langzaam tot leven: heb je dat geduld?
Zij die deze Weg omarmen kiezen er niet voor om overvol te worden.
Daarom kunnen zij zich aanpassen en alle dingen verwelkomen.
Deze beschrijving van de ‘ouden’ die de Weg bewandelden, is zo beeldrijk dat het de moeite waard is de soepelheid, voegzaamheid, alertheid, openheid die het verbeeldt, zich voor te stellen in alle processen om ons heen … en in ons. Waarbij opvalt dat dat beeld voor de schrijver(s) van de Daodejing opmerkelijk vaak een dal is waarin de vele processen hun natuurlijke loop vinden … eenvoudig door hun eigen natuur niet te buiten te gaan. Wie zich daarvan bewust is, blijft gemakkelijker binnen de grenzen van het vanzelfsprekende, en gaat niet over die grenzen heen. Open voor wat komt. Niet forcerend maar volgend.
16
Zoek de uiterste leegte,
Bewaar de rust in het midden.
Alle dingen verrijzen dan samen,
En we zien hun terugkeer.
Zij bloeien groots op,
En elk ervan keert terug naar zijn wortel.
Terugkeer naar de wortel noemen we stilte,
‘Stilte’ dat is terugkeren naar de bestemming.
Terugkeren naar de bestemming is diep inzicht hebben,
Diep inzicht hebben is verlicht zijn.
Geen diep inzicht hebben is roekeloos gedrag vertonen dat onheil brengt.
Diep inzicht hebben betekent ruimte laten,
Ruimte laten betekent fair zijn,
Fair zijn betekent heel zijn,
Heel zijn betekent natuurlijk zijn,
Natuurlijk zijn is éen zijn met de Weg.
Eén met de Weg betekent altijddurend zijn,
Je hele leven geen uitputting hoeven vrezen.
Het begin is meteen raak. “Zoek de uiterste leegte, bewaar de rust in het midden.” Verderop staat “Terugkeer naar de wortel noemen we stilte, ‘stilte’ dat is terugkeren naar de bestemming.” Oorsprong en bestemming liggen bij elkaar. De weg die wij afleggen, via ons bewustzijn en onze taal, ervaren wij als stukjes van een proces (weg=proces) maar in werkelijkheid zijn wij ook altijd aan het begin en aan het einde ervan, zelfs terwijl we onderweg zijn. Oorsprong [of begin] en verandering [of weg] en bestemming [of einde] veronderstellen elkaar, ook al nemen ze voor ons bewustzijn telkens andere vormen aan. Omdat we ons meestal druk maken om die vormen, om de verandering, is het goed ons te richten op de oorsprong, de bron, de stilte. Of liever: de verandering en de vormen hun gang te laten gaan, zodat de oorsprong ons kan sturen en wakker maken. Zodat wij op natuurlijke wijze deelnemen aan die “natuur”, de alles omvattende uitdrukking van het onnoembare Dao.
Vgl. 45 R.
17
Van de meest ideale vorst wist men niet dat hij er was.
De daarna beste werden geprezen en bemind.
Voor de daarna beste was men bang.
De daarna beste schold men uit.
Wanneer de vorst geen vertrouwen in anderen heeft,
Zullen de onderdanen geen vertrouwen in hem hebben.
Wie daarentegen ontspannen is, is zuinig met woorden!
Als de taken volbracht zijn en het werk gedaan,
Zeggen alle mensen “Wij zijn vanzelf zo”.
De vorst wordt een spiegel voorgehouden die ook als algemeen menselijk ideaal is op te vatten. “Van de meest ideale vorst wist men niet dat hij er was.” De betekenis wordt pas duidelijk uit het vervolg. Naarmate de rangorde lager is, verdwijnt het vanzelfsprekende in het gehoorzamen en spreken over de vorst, tot het laagste niveau waarop de vorst slechts beschimpt wordt. De kern is de aan- of afwezigheid van vertrouwen (via het geven en krijgen ervan). “Als het vertrouwen [van de vorst] ontoereikend is, dan is er ook geen vertrouwen [van de onderdanen].” Dit is herkenbaar: “Ontspannen en zuinig met woorden is hij [de hoogste]. Als hij zijn werk heeft voltooid, zeggen alle mensen: “Wij zijn uit onszelf zo.”” Dit ideaal van vertrouwen geven kan iedereen zich ter harte nemen die met anderen te maken heeft.
Vgl. 23 Ch.
18
Als het grote Dao wordt afgedankt, rijzen “menslievendheid” en “rechtvaardigheid”.
Als “intelligentie” en “kennis” verschijnen, ontstaat grote huichelarij.
Als de familiepatronen niet meer harmonisch zijn, komen “respect voor de ouders” en “krachtige ouderliefde” naar voren.
Wanneer het land in wanorde raakt, krijgen we “loyale ambtenaren”.
Als het niet meer “vanzelf zo” gaat (hs 17), dat wil zeggen als de op zichzelf positieve waarden uitdrukkelijk genoemd moeten worden, is dat een teken dat die waarden (zijn gaan) ontbreken.
19
Breek met “heiligheid” en gooi “kennis” weg
En de mensen zullen honderdvoudig profiteren.
Laat “menslievendheid” en “rechtvaardigheid” varen
En de mensen zullen terugkeren naar respect voor de ouders en krachtige ouderliefde.
Laat listen en profijt varen
Dan zullen er geen rovers en dieven meer zijn!
Deze drie uitspraken zijn mooie franje en nog niet voldoende,
Laat daarom het aansluitende advies zijn:
Wees onopgesmukt en eenvoudig,
Verminder je zelfzucht en je begeerten.
Breek met “leren” en wees zonder zorgen.
N.B. De laatste regel staat in de bronnen als eerste van hs 20; toch menen veel experts dat zij hier minstens zo goed past gezien de drie uitspraken aan het begin en dan ook drie aan het eind. Voor de betekenis maakt het niet uit: hs 20 zal de hoofdstukken 17-19 nog eens samenvatten door ze toe te spitsen op het zelfinzicht van de schrijver/ lezer.
Veel monden zijn vol van sociale idealen. Maar als de praktijk er niet naar is, zijn het holle woorden. Daarom wordt een en ander hier omgedraaid. Met de prachtige aanvulling dat je van die omdraaiing ook geen façade (“franje”) moet maken. Fundamenteler is je zelfzucht en je begeerten te leren kennen én af te leggen, dan is eenvoudig en onopgesmukt zijn naar buiten toe en naar binnen toe écht! “Van buiten” leren hoort daar evenmin bij.
In onze Westerse cultuur is “kennis” eeuwenlang een hoog ideaal geweest, sinds de zeventiende eeuw spreken we zelfs van de Moderne Tijd gekenmerkt door wetenschappelijke kennis. Waardevolle kennis en wetenschap blijft dat altijd. Maar zij wint niet aan gezag waar pseudogeleerden ermee pronken of nog erger, hun pseudogezag misbruiken om amper werkzame producten aan de man te brengen. Dat heeft echter met een ander probleem (zeker ook van onze tijd) te maken: hoe betrouwbaar voorlichting en kennisoverdracht zijn. In een kleine, overzichtelijke samenleving wordt persoonlijk wangedrag sneller doorzien dan tijdens de opkomst van nieuwe media. Het is niettemin een voordeel als listen en profijt doorzien worden, en de rovers en dieven ontmaskerd. Dat begint met er zelf geen te zijn. En niet te pronken met wat dan ook: ook niet met kennis!
Voor spreuk 19 (en 67) vergelijk ook Jezus’ uitspraak “Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen?” (Ev. naar Matt. 6:27)
20
“Wat is het verschil tussen “ja” en “jawel”?”
““Mooi” of “lelijk”: wat is het verschil?”
“Wie door de mensen gevreesd wordt, moet zelf oppassen gevreesd te worden.”
Hoe lang blijft deze klunzigheid voortduren? …
De massa mensen zijn uitgesproken uitgelaten bij een offerfeest,
Of als ze bij het grote lentefeest een hoogte bestijgen.
Ik alleen ben innerlijk stil, zonder uitdrukking, sereen
Als een ongeboren kindje, dat nog niet heeft leren lachen;
Zonder verlangen alsof ik nog geen plaats weet om naar terug te keren.
De mensen hebben overvloed, ik ontbeer alles.
Mijn hart is dat van een eenvoudige dwaas, een chaos van verwarring.
De mensen lopen te koop met hun lichtend inzicht,
Ik alleen ben duister.
De mensen zijn pienter en brengen fijne onderscheidingen aan,
Ik alleen ben suf, op de hoogte van niets.
Ongrijpbaar diep ben ik als de oceaan;
Net als de hoge winden ga ik almaar door.
De mensen hebben allemaal een functie,
Ik alleen ben lomp en niet te polijsten.
Alleen ik verschil van de mensen:
Ik vereer de voedende Moeder!
De fijne onderscheidingen die de gestudeerde of gecultiveerde mensen (lees: de volgelingen van Confucius) er op na houden om zich te onderscheiden van “de” minder gecultiveerde mensen, krijgen hier een tegenbeeld. Die fijne onderscheidingen zijn in de visie van de auteur kunstgrepen die haaks staan op de werkelijkheid, slechts uiterlijk middel voor een uiterlijk resultaat. De auteur van de Daodejing heeft in de vorige hoofdstukken – zie de laatste regel van hoofdstuk 19 – de basis voor zijn eigen visie al uitgewerkt en spitst die nu toe middels een persoonlijk gedicht over het geheel andere leven vanuit Dao. Toch valt op dat de dichter ook niet in die tegenovergestelde visie vast blijft zitten.
Eerst schetst hij de dwaze zelfbedachte onderscheiden waarin die andere mensen zich verstrikken; hij maakt ze belachelijk en noemt ze klunzig. Dan geeft hij kort zijn eigen mentale instelling weer: zonder verlangen, innerlijk stil; in plaats van zich vooral in uiterlijkheden te verheugen. Ten slotte stelt hij tegenover een aantal van de houdingen van de meeste mensen zijn eigen houding die in de ogen van die anderen dom en klunzig is, maar die hij opmerkelijk uit laat lopen op de onderbouwing van zijn houding: hij vereert de voedende Moeder. Zonder aan te geven of hij daarmee een “tegengestelde” houding bedoelt of de overbrugging of overstijging ervan. Is er een heldere definitie van de ideale opvatting of houding te geven of gaat het er om ons niet in definities vast te leggen en open te staan voor de voeding van de Moeder? En waar staat die openheid ofwel verering voor?
Hoe echt durf ik door het leven te gaan? Wat koop ik voor onechtheid, ook als het vertrouwd en veilig lijkt? Is de werkelijkheid echt zo veilig en vertrouwd als wij hopen of als wijzelf en anderen ons voorspiegelen? Wie daarentegen haar tegenstellingen accepteert zoals ze zijn en zich voordoen, dus wie openheid praktiseert, alleen die heeft kans echt met de werkelijkheid in diep contact te blijven. Niet als het buiten jou gelegen ideaal, maar zoals je bent en durft en wilt zijn in de omstandigheden die nu zo zijn.
Betekent dit dat we het (Confucianistische maar ook modern-Westerse) ideaal van “leren” als thuis raken in diverse vakken en beroepen op moeten geven? Nee, het hier afgewezen leren is dat wat van het geleerde en de toepassing ervan een pretentie maakt die de lerende uit zijn ontvankelijkheid en openheid voor iedere nieuwe situatie haalt. Of erger, die de ene mens – uiteraard zonder grond – boven de andere verheft in waardigheid. Er is dus iets heel waardevols in de onnozelheid en openheid die de auteur hier naar voren brengt. Iets dat “niet geleerde” mensen vaak nog hebben; gelukkig ook gewone geleerden die hun ervaring en kennis in een beroep uitoefenen dat de samenleving waarneembaar maar zonder op te vallen dient.
Het slot van dit hoofdstuk toont wat de grond van de dichter is. Niet als uiterlijke kennis, maar als verwijzing naar wat voor hem de diepst mogelijke werkelijkheid is – die tegelijk alles (alle mogelijke ervaringen, ook de tijdelijk niet meer of nog niet bekende) omvat. Woorden schieten per definitie tekort, maar omdat hij dat er bij zegt, wijst hij op wat buiten de woorden is en te ervaren valt. Dat vraagt dan wel om een houding die daar bij past, die zich niet bij voorbaat heeft vastgelegd op alle bestaande “fijne onderscheidingen”. Maar open staat voor alles wat zich in iedere nieuwe situatie aandient.
Dat kan als pretentieus opgevat worden. Dat hoeft echter niet. Want wie de uitdaging aangaat, ervaart dat iedere nieuwe situatie ook nieuwe ervaringen en inzichten biedt. Maar zonder daar een pretentie van te maken! En wie zijn pretenties aflegt, heeft ook geen reden om zichzelf daaraan te meten en zichzelf te veroordelen voor het daaraan niet voldoen. Gewoon open en aanwezig zijn en je gewone best doen is al genoeg, en zo de Moeder te vereren die alles voedt.
Dit hoofdstuk heeft het “ik” van de schrijver als onderwerp. Dat wil niet zeggen dat het ik in de Daodejing los gezien wordt van zijn omgeving: in hs 22 komt juist het ik in zijn omgeving al weer aan de orde.
Voor de afstand tot feestvierende menigten is wellicht de vergelijking met uitspraken van de Hebreeuwse profeet Amos ( 5:21-24) interessant: “Ik heb een afkeer van jullie feesten, ik wijs ze af, jullie samenkomsten verdraag ik niet. Ik schep geen behagen in de brand- en graanoffers die jullie mij brengen: de vetgemeste beesten van jullie vredeoffers keur ik geen blik waardig. Bespaar mij het geluid van jullie liederen: de klank van jullie harpen wil ik niet horen. Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.” Bij Amos ligt het accent op de ongerechtigheid van de heersende klasse, bij Lao Zi op de futiele geleerdheid waarmee die klasse zich boven de gewone mensen schaart. Bij Amos zijn die gewone mensen degenen die de god Jahoe (JHWH) vereren die voor recht en gerechtigheid staat, tegenover hun koning Jerobeam II die slechts uit is op handhaving van zijn macht en het pronken daarmee. Bij Lao Zi is het vereren van goden en godinnen een erkend feit uit de historie (en in actuele rituelen) zonder dat die verering als absolute theoretische maatstaf hoeft te dienen voor wie dan ook: bewust leven krijgt van moment tot moment gestalte, dat is: dao volgen zonder vooroordelen, te weten met open ogen voor wat deugd doet en wat niet. De verering of het volgen van goden is dus geen voorwaarde voor recht of rechtvaardigheid, maar hoeft er ook niet haaks op te staan. De vraag kan zijn wat rechtvaardigheid en recht inhouden als men als norm hanteert “wat deugd doet” of “wat goede gevolgen heeft”. Dat wordt dan niet alleen en niet bij voorbaat door een kaste van wetsgeleerden, religieuze leiders of geleerde wetenschappers/ filosofen bepaald, of door rechters die hun aanwijzingen (of die van de machthebbers) volgen; maar mag uitgaan van respect voor iedere individuele goede bedoeling, dat is de openheid van dao voor wat de beste keuze zou kunnen zijn voor handelen of niet handelen. Die openheid sluit immers het “goede” niet uit maar zoekt dat steeds en steeds opnieuw, zonder vooroordelen. Alleen wordt kennis die los staat van openheid voor wat continu zich voordoet aan verschijnselen, dat is hetzelfde als wat continu als verschijnselen wordt waargenomen, niet bij voorbaat als relevantere keuze beschouwd dan die welke op permanente openheid gebaseerd is. Dat is gezien de moderne ontdekkingen over het belang van waarneming als voorwaarde voor en bepalende invloed bij kennisvorming niet onaannemelijk. Wel is het een enorme opgave om zo te leven dat we volkomen open blijven staan en niet anderen de les lezen terwijl we een splinter of flink vuiltje in het eigen oog hebben.
En in het Evangelie naar Lucas (18: 9-14) staat de bekende gelijkenis van de Farizeeër en tollenaar: “9 Met het oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde hij de volgende gelijkenis. 10 ‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. 11 De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank u dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12 Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” 13 De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.” 14 Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’ ” Ook hier is de context niet helemaal dezelfde, net als in het geval van de uitspraken van Amos hierboven. Wel lijkt de tegenstelling tussen een ongecultiveerde en een gecultiveerde persoon buitengewoon vergelijkbaar. En daarmee is de vraag aan de orde in welke opzichten (de schrijver[s] van) de Daodejing en van de genoemde bijbelteksten van elkaar verschillen al stemmen ze in fundamentele aspecten overeen. Wie daarbij terecht het verschil in houding ten opzichte van “de hemel” (welke rol goden/God spelen: een kleine of een grote, en welke dan) aanvoert, blijft niettemin een antwoord schuldig op de aangekaarte situatie van eenvoud en nederigheid ofwel bescheidenheid, en de betekenis daarvan. In welk opzicht verschilt de natuurlijkheid en bescheidenheid van de Daodejing van die bij Amos en Jezus?
Interessant is dat de rol van de Moeder (als godin, als echtgenote, als ouder) in de Abrahamitische religies aanvankelijk sterker aanwezig was (onder namen als Chochma, Wijsheid, Zion, Sophia, Heilige Geest, Maria, Schechina en vele andere), later vaak en duidelijk onderdrukt werd door patriarchale tendensen en acties, maar in diverse recente onderzoeken als van enorm historisch en inhoudelijk belang naar voren komt. (Zie onder meer de boeken van Margaret Barker over de Godin in de Joodse en Christelijke tradities en de feitelijke – historische! – achtergrond van de roman The Satanic Verses van Salman Rushdie over de Islam.)
Vgl. 15, 18 R, 9, 48 W, 1, 25, 52, 59 Ch.
21
De grote innerlijke kracht volgt in zijn manifestatie enkel Dao.
De wijze waarop Dao zich manifesteert, is vaag en nevelig.
Hoe vaag en nevelig ook, toch liggen de gestalten er in.
Hoe nevelig en vaag ook, toch liggen de essenties er in.
Hoe diep verscholen en duister ook, toch liggen de kiemen er in.
Deze kiemen zijn uitermate echt, er zit groeikracht in.
Van nu tot heel vroeger verdwijnen hun namen niet,
Zodat we het oerbegin van alle dingen gewaar worden.
Waardoor ken ik de gestalte van de Vader van al het bestaande?
Hierdoor!
Parafrase: De vormende innerlijke krachten (De) volgen alleen de Weg (Dao), waarvan het wezen chaos is maar dat altijd oervormen voortbrengt. In het duister vormen zich kiemen, die tot verschijnselen uitgroeien, wier achtereenvolgende namen bekend bleven. Hoe? Door dit hier.
Machthebbers beroepen zich graag op geleerdheid. De werkelijkheid wordt echter voortdurend in nieuwe vormen gevormd. Van dat proces vangen we signalen op door goed waar te nemen: onszelf en onze omgeving (vice versa). Niet vasthouden aan oude begrippen (ook al kunnen die soms een eindje op weg helpen) maar aanwezig zijn en open staan voor wat zich aandient (en daar wijs mee pogen om te gaan, inclusief het gebruik van wat langer blijvende – min of meer (!) bestendige – zaken).
Werd in het vorige hoofdstuk de voedende Moeder vereerd, hier wordt verteld dat de gestalte van de (oer-)Vader zichtbaar is via, dat wil zeggen ‘in’ de actuele verschijnselen. Daarmee is evenals elders ook gezegd dat we de (oer-)Moeder en de (oer-)Vader niet daarbuiten hoeven te zoeken. Onze weg tot Hen is hierdoor!
22
“Gebrekkig wordt gaaf;
Krom wordt recht;
Hol wordt vol;
Versleten wordt nieuw;
Weinig krijgt aanvulling;
Veel raakt in de war.”
Daarom omarmt de wijze het ene,
En wordt het model voor de wereld.
Hij laat zich niet zien en daarom is hij een helder licht.
Hij rechtvaardigt zich niet en daarom blinkt hij uit.
Hij schept niet op en daarom is hij verdienstelijk.
Hij is niet trots op zichzelf en daarom houdt hij het lang vol.
Juist omdat hij niet wedijvert, kan niemand in de wereld met hem wedijveren.
Wat in de oudheid gezegd werd “Gebrekkig wordt gaaf”: zijn dat slechts lege woorden?
Aan wie ze werkelijk volgt zal gaafheid toebehoren!
Wie rechtzinnig (van welke overtuiging dan ook) is opgevoed, zou gewend kunnen zijn geraakt aan de opvatting dat als zij of hij doet wat het “beste” is ofwel wat “officieel hoort” en zich vooral uiterlijk schikt naar de heersende moraal, wel op haar of zijn lauweren kan rusten en afwachten hoe dat uitpakt. Maar in dit hoofdstuk 22 staat iets van fundamentelere betekenis. Juist wie zich als persoon niet op de voorgrond plaatst, heeft kans aan het proces bij te dragen. En dat kan alleen, door jezelf te beschouwen in de context van al het andere en alle anderen. Alleen daar wordt je al bescheiden van. Wij zijn er niet om mee te doen aan een race naar de top maar om in alle bescheidenheid een bijdrage te vormen van het evenwichtige proces van het geheel. (Af)wisseling tussen top en bodem is de natuur eigen, net als tussen alle andere eigenschappen. Zij het niet alleen volgens altijd gelijkblijvende patronen en niet voor alle wisselingen tegelijk of even snel. Jezelf beschouwen in de context van alle andere, eveneens veranderende omstandigheden, is meer dan enkele bestaande groepsopvattingen of bekende regels volgen. Welke aandacht daarvoor nodig is, hoe die vindbaar is en waartoe die kan leiden, vormen het onderwerp van de Daodejing.
23
Weinig woorden gebruiken is natuurlijk.
Daarom: een orkaan duurt niet een hele morgen,
En een stortregen duurt niet de hele dag.
Wie veroorzaakt ze: hemel en aarde.
Als zelfs hemel en aarde ze niet lang kunnen laten duren,
Hoeveel te minder dan de mens?
Daarom: wie zich vereenzelvigt met de Weg, met hem zal de Weg zich verenigen,
En wie de Deugd volgt, met hem zal de Deugd zich verenigen;
En wie zich met verlies vereenzelvigt,
Verlies zal hem eveneens verwelkomen.
Wanneer het vertrouwen niet voldoende is,
Zal ook geen vertrouwen gegeven worden.
De tekst lijkt ook ruimte te bieden aan de gedachte dat de Weg (Dao) iets is waar je naar kunt streven, wat de vraag oproept of dat ideaal dan zo natuurlijk is als elders naar voren gebracht wordt. Hoe dan ook worden we een met dat waaraan we ons wijden (De): winst of verlies. Waarbij we de duur van onze ‘grip’ – en het nut van veel woorden – in geen geval hoeven te overschatten! Het woord ‘deugd’ kan ook ‘winnen’ of ‘krijgen’ betekenen, en dan gaat het hier – wellicht tegelijk! – ook om de constatering dat de Weg volgen ook verlies kan inhouden. Dat is een heel realistische bewering. Inclusief het tegenovergestelde. Dit hoofdstuk raakt precies aan het dilemma van het beginnen vanuit Dao en ook na (en dus in) het vandaaruit stappen zetten steeds opnieuw beginnen enzovoort. Het begin is er altijd; de weg wordt altijd gegaan. Hoe bewust? Vertrouwen is fundamenteler dan woorden. En als gevaar gesignaleerd wordt, telt dat ook.
24
Wie hoog van de toren blaast, staat niet stevig.
Wie wijdbeens loopt, komt niet vooruit.
Wie met zich te koop loopt, is geen lichtende figuur.
Wie opschept, krijgt geen eer.
Wie zich gewichtig acht, zal zich niet lang handhaven.
Vanuit Dao gezien komt dit neer op “overtollig voedsel en overbodig gedoe”.
Daar hebben heel wat mensen een afkeer van,
En wie zich toeleggen op Dao houden zich er verre van.
Verlang niet groter te zijn dan je bent, forceer noch anderen noch jezelf; dat werkt tegen je. Wie Dao volgen, houden zich niet bezig met het overbodige.
Hoe poëtisch de tekst ook is in het Chinees, de kracht ervan is niet alleen de schoonheid (die er zeker is) maar allereerst het ideaal van het natuurlijke. En bij het natuurlijke hoort erkennen wat is en kan (en wat gevaarlijk is en niet kan), en zo bescheiden onze vanzelfsprekende weg gaan. Past onze consumptie- en productiemaatschappij daar nog bij? Wanneer schieten reclame en eenzijdig nieuws aan hun doel voorbij? Laten we tegelijk niet vergeten dat er meer is dan wat we kunnen beredeneren, verwoorden, berekenen: we zijn verbonden met ‘alles’. Ooit kwamen we in deze concrete wereld en ooit zullen we haar weer verlaten, als deel van een groter geheel van komen en gaan. Dat mag ook in ons gewone gedrag doorklinken.
25
Er is een ding, nevelachtig en alomvattend,
Ontstaan nog vóór hemel en aarde geboren waren;
Stil en leeg, op zichzelf staand en niet veranderlijk,
Ronddraaiend zonder uitgeput te raken;
Te beschouwen als de Moeder van alle dingen.
De naam ervan weet ik niet;
Om er een woord aan te hechten zeg ik Dao.
Gedwongen er een naam aan te geven zeg ik “groot”,
Groot dat wil zeggen “stromen”,
Stromen dat houdt in: “ver”,
Ver dat houdt in: terugkeren naar de wortel.
Daarom: Dao is groot,
De hemel is groot,
De aarde is groot,
Ook de koning is groot.
In het universum zijn vier groten en de koning is er een van.
De mens neemt de aarde als model,
De aarde de hemel,
De hemel Dao,
Dao het “vanuit-zichzelf-zo”.
Parafrase: Vóór hemel en aarde (waar de mens en alles uit ontstonden) was er oer-chaos, dat zou je de moeder van alle dingen kunnen noemen. Alle dingen en hun verhoudingen komen er uit voort, een voorbeeld (model) nemend aan elkaar.
Ik noem het Dao, bij alle veranderingen neemt het een voorbeeld aan zichzelf.
Opnieuw het beeld van de eindeloze wording uit een begin, en dito terugkeer: in “wat vanuit zichzelf zo is”. Die wording en terugkeer gelden ook voor onszelf; zij omvatten het grootste (en meest grootse) maar zijn tegelijk buitengewoon rustgevend want vertrouwd, ook in het kleine en het particuliere die er niet minder deel van uitmaken. Wat niet wil zeggen dat we niet onze visie en onze kennis op natuurlijke wijze mogen scherpen en verruimen, maar wel dat proportionaliteit en het besef van de voortdurende veranderingen van alles in zijn context belangrijker zijn. Inclusief de concretisering in vormen en het oplossen daarvan: permanente ontplooiing en terugkeer naar de wortel en zo voort, in steeds nieuwe verschijningsvormen. Wij hebben geen woord voor “permanente verandering” want voor ons verstand lijkt dat een contradictie. Die contradictie is er echter in werkelijkheid niet: ons verstand hoeft het niet bij voorbaat of achteraf helemaal te be-grijpen! “De” werkelijkheid bestaat uit het eindeloos voortkomen vanuit en terugkeren naar een onnoembaar “beginpunt” of “nulpunt” dat voor ons verstand niet vast te grijpen is en misschien zelf ook “beweegt” ten opzichte van die werkelijkheid die er uit voortkomt en naar terugkeert. Maar dit meetpunt hoeft niet absoluut vast te liggen anders dan dat we het bestaan ervan “aannemen”. Zodra we het ergens op vastprikken, zetten wij ons hele bewustzijn, dus onszelf, aan die aanname vast. Terwijl “de” werkelijkheid ondertussen gewoon “vanuit zichzelf zo” is en gaat.
Oude beelden hierbij zijn onder meer in China het (bewegende!) yin-yangteken in zijn diverse fases en variaties; en in het Westen onder meer het beeld van de raderen die om een as draaien met een holle naaf. De kracht ervan schuilt in de combinatie van dynamiek en rust, evolutie en involutie. De beelden zijn geen “kloppende theorieën” maar “illustraties die hints geven”.
Vgl. 14, 16, 28, 40, 52 Ch.
26
Het zware is de wortel van het lichte,
Het kalme is de meester van het ondoordachte.
Daarom reist de wijze de hele dag
Dicht bij zijn bagagewagen.
Alleen wanneer hij binnen een ommuurde herberg is,
Reikt hij uit boven zijn zorgen.
Hoe kan een heerser over tienduizend strijdwagens
Zijn persoon lichtvaardiger behandelen dan het hele land?
Als je aan jezelf voorbijgaat, verlies je je wortel;
Als je opgewonden raakt, verlies je je troon.
Parafrase: De zware basis draagt de lichte bovenbouw. De rust van binnen houdt het evenwicht in de omgeving in stand; ofwel de rust aan de top stuurt de drukte aan de basis. Dus vermijdt de toonaangevende mens extraverte lichtzinnigheid en onrustige gejaagdheid.
Verantwoord leven is niet alleen het uiterste uiterlijke rendement halen uit jezelf en alles om je heen. Ook al nodigt de verleiding je uit om overal aan mee te doen en je winst te halen, zonder innerlijk evenwicht komt geen heelheid tot stand. Dat geldt te zwaarder naar mate je meer sociale verantwoordelijkheid hebt. Voor Lao Zi en Zhuang Zi betekende dit het voorrang geven aan innerlijk evenwicht en lichamelijke gezondheid boven het aanvaarden van – zelfs de eervolste – functies. Reden om in de spiegel te kijken: hoe evenwichtig durf ik zijn, dat wil zeggen: de natuurlijke, vanzelfsprekende weg volgen en me niet te buiten gaan (innerlijk én uiterlijk)? Hoe vind ik de aandacht die Dao volgt? Door bij mijzelf en de dingen te blijven en hun natuur te volgen (“vanuit-zich-zelf-zo”).
27
Wie goed is in het gaan, laat geen sporen achter.
Wie goed is in het spreken, doet dat zonder fouten.
Wie goed is in het rekenen, maakt geen gebruik van telramen.
Wie goed is in het afsluiten, heeft geen grendel of slot nodig: wat hij afsluit kan niet meer open.
Wie goed is in het vastbinden, heeft geen touw of koorden nodig: wat hij vastbindt, kan niet meer los.
Om deze reden zijn de wijze mensen voortdurend goed in het redden van mensen en wijzen zij nooit iemand af,
zijn zij voortdurend goed in het behouden van wat waardevol is in dingen en wordt nooit iets verworpen.
Dit heet: het licht (van de natuur) volgen.
Om deze reden is een bekwaam mens altijd de leermeester van het goede,
En levert een onbekwaam mens de grondstof voor het goede.
Zijn leermeester niet hoogachten, zijn grondstof niet beminnen:
Hoe intelligent iemand dan ook moge wezen, hij is grotelijks verblind.
Dit heet de essentie, het diepe mysterie.
Parafrase: Wie op natuurlijke wijze goed is in iets, laat geen sporen na, want is er niet aan gehecht en wil niet schitteren. Daarom is de wijze mens altijd goed in het helpen van anderen, zodat ze zich naar hun aard kunnen ontwikkelen. Dat heet het licht volgen. Daarom is de goede mens de leraar die anderen goed maakt en de slechte mens daarvoor de ruwe grondstof. Dwaas is wie zijn leraar niet hoogacht en zijn grondstof niet bemint. Dat heet de essentie.
Hoezeer ik ook geneigd ben in deze tekst te lezen dat er een eigenschap is die mensen ‘verlicht’ doet zijn, als die eigenschap niet allereerst openstaan en luisteren inhoudt (inclusief het ruimte laten voor de eigen opvattingen en ontwikkeling van alle mensen en dingen), dan ben ik kennelijk nog heel beperkt en leg ik mijn zogenaamde inzicht aan die anderen op. Wie Dao volgt, werkt vooral door allereerst goed waar te nemen, open en zorgvuldig, stelt zich niet op de voorgrond en is dus min of meer onopvallend. Hoe leer je dat licht volgen? Door niet af te wijzen, dat is: door voortdurend open te staan. Niet als eigenschap die je verworven hebt maar als gave die je ieder moment opnieuw bereid bent te … ontvangen (!). Kortom: het proces van ‘verlichting’ omvat het inclusief worden van het bewustzijn. Dat wordt ook wel het alomvattende bewustzijn genoemd, met dien verstande dat zo’n begripsmatige definitie dat nooit (helemaal) kan omvatten (omdat die altijd een grens aangeven terwijl het alomvattende ook alle grenzen in zich omvat; anders gezegd: omdat de definitie dan ook zichzelf zou moeten omvatten).
28
Zich zijn mannelijke zijde bewust zijn, zijn vrouwelijke zijde bewaren,
Dat is het rivierdal van de hele wereld zijn:
Wanneer je het rivierdal van de hele wereld bent, dan zal je innerlijke kracht altijd werkzaam zijn
En keer je terug tot de staat van pasgeboren zuigeling.
Wanneer je besef hebt van het witte in je, en het donkere in je vasthoudt,
Dan ben je het rivierdal van de hele wereld.
Wanneer je zo het rivierdal van de hele wereld bent,
Zal je innerlijke kracht niet falen.
Zo iemand keert terug naar de toestand zonder beperkingen.
Wanneer je besef hebt van het eervolle in je, en het smadelijke in je vasthoudt,
Dat is het rivierdal van de hele wereld zijn.
Wanneer je het rivierdal van de hele wereld bent,
Zal je innerlijke kracht compleet zijn
En zul je terugkeren naar de toestand van onbewerkt hout.
Als onbewerkt hout in stukken wordt gesplitst, dan worden er concrete voorwerpen van gemaakt.
Als je de wijze zo hanteert, wordt het een hoofdambtenaar!
Een sublieme regering houdt voeling met het geheel.
Parafrase: Van zijn mannelijke element besef hebben, en zijn vrouwelijke element koesteren, dat is als het rivierdal van de hele wereld. Alle tegendelen of complementariteiten erkennen en hun plaats gunnen: evenwicht in beweging. Wie van het natuurlijke, ongekunstelde, gave, uitgaat terwijl zij of hij zich bewust is van tegengestelde mogelijkheden, is gereed om zijn taak aan te vatten.
Het rivierdal van de hele wereld is het voor Lao Zi belangrijke voorbeeld voor de hele wereld van evenwicht in beweging. Lao Zi nodigt ons via de taal uit om zo open in het leven te staan – naar alle zijden en in alle opzichten – dat we ons (opnieuw of voor het eerst) bewust worden van de grote kracht die het natuurlijke, onbevangene, onpretentieuze heeft. Hij zegt dus niet dat het middel van de taal of de kennis per definitie tekort schiet maar dat elk middel (ook kennis of taal) zijn doel voorbij schiet als het niet meer geankerd is in zijn natuurlijke grond, en tot schade van alles en allen pretenties koestert die het uit die grond vandaan halen. Of die verbinding er is en in de ervaring van permanente veranderingen functioneert, is de uitdaging. Ik leen hier graag enkele kernachtige woorden van mijn neef Boudewijn DenJzn* bij dit hoofdstuk: “In het kennen van het ene en het vasthouden van het andere komen we tot ons volledige potentieel.”
Dit rijke hoofdstuk veronderstelt de oud-Chinese opvatting als bekend dat het (harde en dynamische) mannelijke hoog en het (zachte en rustige) vrouwelijke laag in aanzien staat. Lao Zi’s visie is dat het mannelijke als het ware gedragen wordt door het vrouwelijke waaraan hij de voorkeur geeft. Het zachte wordt de dragende grond van het dynamische, de basis die het mannelijke pas mogelijk maakt. Ofwel het dynamische in de natuur is een functie van de rust. Psychisch gezien is het vanuit de stilte, de concentratie, de rust, het zachte, dat je creativiteit pas gaat stromen. Zodat de bron tot een krachtige stroom wordt. De kracht van het zachte komt terug in de hoofdstukken 43 en 76.
* Met hem wisselde ik over een groot aantal hoofdstukken teksten en gedachten uit via email. Voor mij is hij ook na zijn overlijden in 2019 nauw met de betekenis van de Daodejing-tekst verbonden.
Vgl. 6, 32, 39, 61 AH.
29
Als iemand de hele wereld in zijn macht zou willen krijgen en daarop actie zou nemen,
Dan zien wij diegene eenvoudigweg niet slagen.
De wereld is een heilig offervat
Waarop je geen actie kunt uitvoeren,
Waaraan je je niet vast kunt klampen.
Wie daarop actie uitvoert, faalt erin;
Wie daaraan vasthoudt, verliest het.
Daarom is het zo:
Sommigen gaan voorop, anderen volgen,
Sommigen blazen om op te warmen, anderen blazen om af te koelen,
Sommigen zijn hecht en sterk, anderen zijn neergeslagen en zwak.
Om deze reden verwerpt de wijze mens het gewelddadig afdwingen, verwerpt het overdrijven, verwerpt het buitensporige.
“De natuur volgen” houdt ook in: eenvoudige en belangrijke zaken niet onnatuurlijk op het spel te zetten. En welke dat zijn is allereerst oog krijgen voor de natuurlijke evenwichten in de directe omgeving. Beslist niet allereerst een zaak van ervoor gestudeerd hebben, al kan het oog krijgen voor die natuurlijke evenwichten door opleiding gestimuleerd zijn. Sluiten de moderne industrialisatie en automatisering – of het nu innerlijke of uiterlijke processen zijn – meer aan bij het volgen van natuurlijke evenwichten of tasten zij die juist vaak aan? Daarom is openheid ofwel afstemming de eerste deugd. Hoe (niet) te handelen volgt daar vanzelf uit.
30
Zij die de vorst met Dao bijstaan,
Zullen niet met wapens dwang uitoefenen op de wereld.
Die handelwijze leidt gemakkelijk tot vergelding.
Waar een groot leger gehuisvest was, groeien slechts wilde struiken.
Na het optreden van grote legers volgt noodzakelijkerwijze een rampjaar.
De bedrevene bereikt zijn resultaat en stopt dan;
Hij waagt het niet om tot geweld over te gaan.
Hij bereikt zijn resultaat maar is er niet trots op.
Hij bereikt zijn resultaat maar pocht er niet op.
Hij bereikt zijn resultaat maar is niet verwaand.
Hij bereikt zijn resultaat maar slechts als onvermijdelijke stap.
Hij bereikt zijn resultaat maar zonder geweld te gebruiken.
Dingen op hun hoogtepunt blijven houden, terwijl ze oud worden,
Dit heet: niet in overeenstemming met Dao.
Niet in overeenstemming met Dao: een ontijdig einde.
Parafrase: Wie de leiders dienen met Dao, bewerken dat er geen wapens tegen de wereld gebruikt worden. Dat verkeert gauw in zijn tegendeel. Grote legers laten verwoeste velden na. Doe je best en laat het daarbij, zonder pochen of pretenties. Forceer niets, anders is het gauw over. Kortom: ga niet tegen de ontwikkelingen in maar houd oog voor de natuurlijke balans.
Dit hoofdstuk is een van de oudste teksten met kritiek op de gevolgen van oorlog met grote legers. Het is dus niet zo dat je deze tekst vooral als individuele richtlijn zou moeten lezen. Toch zit die er ook in. Hoe vaak is het me niet overkomen, dat iets dat me goed lukte en ik me daarmee publiekelijk vereenzelvigde, of dat iets me niet lukte en ik in de slachtofferrol kroop. Zo maakte ik mezelf volgende bijdragen veel moeilijker. Het ging en gaat immers om die bijdrage, toen of nu, niet om mij. Ik hoef alleen maar te doen wat mijn hand vindt om te doen, en daarbij mijn (on)mogelijkheden te erkennen: planning heeft een zekere waarde maar die is altijd betrekkelijk. Pas op voor bewapening en dogma’s en het daarmee betrekken van stellingen! Het is wellicht goed om daaraan toe te voegen dat in tijden van verwarring het bieden van overzicht aan alle betrokkenen een belangrijke voorwaarde kan zijn om het evenwicht te bewaren. Evenwicht – ook in publieke informatievoorziening – is in die zin een zowel individuele als collectieve verantwoordelijkheid.
31
Wapens: onheilspellende werktuigen zijn het.
Heel wat mensen haten ze.
Daarom houden zij die in harmonie zijn met de Weg,
zich er niet mee bezig.
Als de vorst thuis is, eert hij* de linkerkant
En als hij de wapens opneemt** eert hij de rechterkant.
Wapens als onheilspellende werktuigen zijn niet de instrumenten van de vorst.
Als je echt geen andere keus hebt dan ze te gebruiken,
Beschouw dan het kalme en zachtaardige als het hoogste.
Maar verheerlijk ze niet, want ze verheerlijken is vreugde scheppen in het doden van mensen.
Welnu, wie genoegen scheppen in het doden van mensen
zullen echt nooit slagen in hun ambitie om de hele wereld te besturen!
Daarom is in tijden van geluk de ereplaats links;
En is in tijden van rampspoed de ereplaats rechts.
Daarom staat de onderbevelhebber links,
En staat de opperbevelhebber rechts;
Net zoals dat bij rouwriten gaat.
Wanneer er heel veel mensen omgekomen zijn,
Beween ze dan met verdriet in rouw.
Als je de oorlog wint, laat dan een rouwdienst houden.
* Zie de uitleg in de volgende alinea. In China werd rangorde aangegeven door de plaatsing aan linker- of rechterzijde.
** Ofwel: ten strijde trekt.
Parafrase: Wie met Dao in harmonie zijn, houden zich niet met wapens bezig. Ontkom je er niet aan, gebruik ze dan met mildheid en kalmte. Generaals horen alleen in oorlogstijd vooraan te staan, beween na een oorlog de slachtoffers en houd na een overwinning een rouwritueel.
Dit hoofdstuk sluit direct aan bij het vorige. Een prachtig voorbeeld van inclusief denken! De reden om niet op te vallen is niet omdat aandacht krijgen op zichzelf moreel verwerpelijk zou zijn; opvallen ofwel aandacht vragen is minder waardevol omdat de aandacht afgeleid wordt van de situatie waarin men verkeert en die nu eenmaal voor iedereen en alles belangrijk is, (te weten) meer dan alleen voor de waarnemende en handelende persoon zelf.
32
Dao is permanent naamloos en ongekunsteld.
Hoewel onopvallend, kan niemand in de wereld Dao onderwerpen.
Als vorsten en edelen Dao konden respecteren, dan
Zou iedereen en alles zich spontaan aan hen aanpassen,
Zouden hemel en aarde zich met elkaar verenigen zodat zoete dauw neerdaalde,
En die zou, zonder dat iemand van de mensen haar daartoe opdracht gaf, vanzelf in balans zijn.
Vanaf het moment dat er systemen geschapen worden, zijn er namen.
Zo gauw er echter namen zijn, moet je ook weten te stoppen.
Als je op tijd weet te stoppen dan zul je niet in gevaar verkeren.
Ter vergelijking: Dao’s positie in de hele wereld
Is zoals de positie van valleibeekjes tot rivieren en de zee.
Parafrase: Dao valt niet op maar niemand kan het overwinnen. Als een vorst Dao kon bewaren, schikte alles zich vanzelf, regende het dauw en waren de mensen in balans. Een systeem beginnen is namen scheppen, er op tijd mee stoppen voorkomt gevaar. Dao is in de wereld zoals een valleibeekje in verhouding tot rivieren en de zee.
De laatste regel wordt ook omgekeerd vertaald: zoals rivieren en oceaan tot een valleibeekje. Ik denk dat het bovenstaande beter de bedoeling weergeeft; in de praktijk hebben we immers zowel te maken met de ‘kleine’ wereld om ons heen die we als eerste waarnemen als met de ‘grote’ wereld die oneindig en alomvattend is. Er is dus geen sprake van een absolute tegenstelling, verre daarvan! Het gaat permanent om verhoudingen (en daarvoor heb je uiteindelijk alle partners nodig). Ook de andere beelden in dit hoofdstuk zijn veelomvattend: alles schikt zich waar Dao mag heersen. En Dao wordt voorgesteld als het meest onopvallende, vanzelfsprekende, natuurlijke! Daar zwijg ik bij.
Zhuang Zi 14:V heeft deze prachtige toelichting op het gebruik van namen (uit: Kr. Schipper, Zhuang Zi, de volledige geschriften, Amsterdam/Antwerpen 2007):
“Namen zijn een algemeen werktuig dat je niet teveel moet gebruiken. Medemenselijkheid en gerechtigheid waren voor de heersers van weleer als herbergen waar je een avond kon overnachten, maar niet lang in kon verblijven, want hoe meer je van deze deugden gebruik maakt, des te meer de mensen er tegen zondigen.
De allerhoogste mensen uit de oudheid maakten soms gebruik van de weg van de medemenselijkheid en bivakkeerden soms in de herberg van de gerechtigheid, om daarop te gaan zwerven op de heuvel der vrijheid, zich te voeden van de akker van de eenvoud, zich te vestigen in de tuin van de schuldeloosheid.
Vrijheid is niets doen. Eenvoud is simpele voeding. Onschuldigheid is niets te hoeven opbrengen. De ouden noemden dit: ‘rondzwerven om het ware te plukken’”.
33
Wie anderen kent is goed op de hoogte;
Wie zichzelf kent, is verlicht.
Wie anderen overwint, bezit kracht;
Wie zichzelf overwint, is sterk.
Wie weet van genoeg, is rijk.
Wie krachtig handelt, heeft wil.
Wie zijn plaats niet verliest, houdt het lang vol.
Wie sterft maar niet vergeten wordt, leeft lang.
Zie ook hoofdstuk 19: intelligentie mag geen afweermiddel zijn om zich tegen anderen af te zetten, dan levert het onnatuurlijkheid op. Hier wordt duidelijk dat zelfkennis belangrijker is maar naar buiten gerichte kennis ook een rol heeft, zij het een van geringere waarde: gerelateerd aan haar positie onder zelfkennis (die respect voor al het andere omvat, dat al dan niet scherp gekend wordt). Ook hier wordt duidelijk dat innerlijk meebuigen een hoge waarde is, zo niet de hoogste. Ofwel: wie van een onderscheid of verschil een onverbeterlijke waarheid of richtlijn maakt, verliest de verbinding. Echt leren wordt dan meer iets van open staan en mee bewegen. We hebben in de hss 30 en 31 net gehoord (gelezen) dat wapens hanteren in ditzelfde perspectief gezien kan worden; ook opvattingen, kennis en zelfkennis, zijn zowel waardevolle middelen (in uitzonderingssituaties) als elementen van de natuur die (uit zichzelf, zonder onze hantering met macht) in harmonie kunnen zijn. Dat is een nogal andere opvatting van kennis (en waarheid) dan die van wetenschappelijke kennis in de moderne (en reeds in de aristotelische) wetenschappen en dan die van dogmatische kennis in sommige culturele tradities (van recht tot religie, het sterkst waar zij aan instituties gebonden is). Voor ons westerlingen betekent dit wellicht het subversieve in sommige eigen tradities weer te leren kennen: dat subversieve biedt perspectief op wat hier het natuurlijke heet (en vice versa?). Boeiend is verder dat dit ook het sterven omvat dat voor alle verschijnselen (in hun vele verschillende vormen) een rol speelt, ofwel de vergankelijkheid van alles. Waarin niettemin Dao altijd verborgen of openlijk aanwezig is. Het “lang duren” kan in theorie ook bestaan in het overgaan op andere bestaansvormen, plaats inruimen waardoor anderen kunnen groeien. De voorstelling van het niet vergeten worden is daarvan een prachtige variant.
Vgl. 46 AH.
34
Hoe stroomt Dao!
Het kan naar links en naar rechts!
Alle verschijnselen zijn ervan afhankelijk voor hun leven,
Dao laat ze niet in de steek.
Het voltooit zijn werken
Maar eigent zich die niet toe.
Het kleedt en voedt alle verschijnselen
Maar fungeert niet als hun meester – het is altijd zonder verlangen –:
Het kan genoemd worden bij het kleine.
Alle verschijnselen gaan er op terug
Maar het fungeert niet als hun meester:
Het kan genoemd worden bij het grote.
Juist doordat het zich van begin tot eind niet voordoet als groot
Daarom juist kan het het grote voltooien.
Parafrase: Het grote Dao is krachtig werkzaam naar alle kanten – door vanuit het verborgene te werken. Het voltooit zijn werk maar eigent zich dat niet toe, noem het klein. Alle dingen krijgen er hun bestemming door, noem het groot. Juist omdat het zich niet groot voordoet, kan het het grote voltooien.
Spreekt helemaal voor zichzelf, hoop ik. Toch voeg ik graag een citaat toe uit een artikel van René Ransdorp, uit zijn context gehaald (hij geeft door overdrijving aan dat het in het taoïsme niet om – in onze cultuur wellicht eerder – loze woorden gaat): “Een taoïstische leraar dient zijn gehoor te vragen of hij wel vaag genoeg is”. Met andere woorden: ook de woorden of spreuken van de Daodejing zijn geen waarheden om mensen mee om de oren te slaan, maar om ze te laten gebeuren in (de grote context, te weten) alles, inclusief het gedrag van degene die spreekt. Dat is niet wat ik vroeger leerde, dat was namelijk “voor je waarheid staan” door die altijd duidelijk in woorden (en bijbehorend gedrag) naar voren brengen, bijna alsof dat altijd in rationele termen mogelijk is (en onafhankelijk van de vraag of dat de meest geschikte gedragsvorm was in de situatie). Terwijl hier geleerd wordt: laat de waarheid uit zichzelf groeien, door zonder grootspraak de natuur te volgen en te doen wat daarbij past. Hoe? Door openheid voor alles, inclusief “zich” zelf. En door op die wijze terughoudend te zijn in handelen, wat ruimte biedt voor behoedzaamheid en erkenning van het opbloeiende en het voorbijgaande.
Vgl. 63 Ch.
35
Vasthouden aan de “grote vorm”:
De hele wereld zal volgen.
Volgend zal zij geen schade oplopen,
Alleen rust, vrede en kalmte.
Muziek en lekkernijen doen voorbijgangers stoppen.
Als Dao uit de mond komt, is het mild: hoe weinig smaak heeft het!
Je kijkt er naar maar kunt het niet zien,
Je luistert er naar maar kunt het niet horen.
Nuttig je het, blijkt het onuitputtelijk.
Parafrase: Houd vast aan het grote beeld* (Dao) en de wereld volgt zonder schade, zodat er rust en kalmte is. Opvallende muziek en lekkernijen doen de voorbijgaande gasten stoppen – wat daarentegen uit de mond van Dao komt: hoe licht van smaak! Je kijkt ernaar, maar kunt het niet zien; je luistert ernaar, maar kunt het niet horen; toch: als je het gebruikt blijkt het onuitputtelijk.
* Het woord ‘beeld’ of ‘vorm’ toegepast op Dao komt ook voor in de hss 14, 21 en 41 D, 41 Ch. De eerste vier regels zijn waarschijnlijk een oud liedje.
Wat vertoont de opvoeding in Europa in de ‘moderne tijd’ (de laatste vier eeuwen) met onder meer haar ‘zwarte pedagogiek’ (wie niet wil, moet maar voelen; ofwel dreigen en forceren als eerste opvoedingsregel; vaak zogenaamd gefundeerd op “hogere waarheden”) toch een wonderlijke tegenstelling met de natuurlijke ‘opvoeding’ volgens Lao Zi.
In beide gevallen is het goed waarnemen centraal (zodat gehoorzaamd dan wel gevolgd kan worden). Maar hoe vaak werd bij de zwarte pedagogiek niet bij voorbaat het dwangmiddel gebruikt? Waarop baseren wij zulk gedrag?
De Daodejing lijkt een reactie op de vernietigende legers uit de periode van ‘de strijdende staten’ in China. Ga de grenzen niet te buiten, volg gewoon de natuur, lijkt hier gezegd te worden, dan is er vrede en balans (dat geldt voor de vorst met het oog op de hele samenleving, en ook voor iedere mens in de eigen omgeving, neem ik aan; ongetwijfeld ook voor woordgebruik).
36
Wil je iets doen krimpen dan moet je het beslist eerst uitrekken.
Wil je iets verzwakken, dan moet je het beslist eerst versterken.
Wil je iets verwerpen, dan moet je er beslist eerst mee samenwerken.
Wil je iets nemen, dan moet je het beslist zeker eerst geven.
Dat heet subtiele manifestatie.
Het zachte en zwakke overwinnen het harde en sterke.
Vissen moeten het diepe water niet verlaten,
Scherpe wapens van een staat moeten niet vertoond worden.
Parafrase: Wil je iets veranderen, begin dan met het ruimte te geven. Langs deze weg overwint het zwakke het sterke subtiel en glansrijk. Vis haal je niet uit het diepste water, de scherpste wapens kun je niet aan mensen tonen.
Om dit prachtige hoofdstuk te begrijpen, kun je denken aan de cirkel met yin en yang die erin bewegen door elkaars ruimte in te nemen ofwel elkaar af te lossen waarbij (het vlak binnen) de cirkel gelijk blijft. Omkering is de beweging van Dao. Wanneer je de natuur volgt, komt (en gaat) je tijd vanzelf. Door de natuur ruimte te geven, komt de verandering een stapje dichterbij. Alles hangt met alles samen! Lao Zi geeft de voorkeur aan het zachte en zwakke boven het harde en sterke: vanwege hun verborgenheid en flexibiliteit zijn zij eigenlijk krachtiger. Bewustwording van beperkingen werkt ontgrenzend; gebruik van geweld beschadigt jezelf.
Ik wijs er op dat het genoemde symbool van de cirkel met yin en yan niet gelezen hoeft te worden als samengevatte complete waarheid over de (hele) werkelijkheid: dan zouden we van een beeld net als van taal een werkelijkheid maken die juist niet meer verandert, en dat is nu juist niet bedoeld, vergelijk de eerste regel van hs 1.
In het Westen is een belangrijke parallel voor dit geheel van ideeën, namelijk de “eenheid van de tegenstellingen (of tegendelen)”, onder andere bij Herakleitos, Cusanus, Böhme en Hegel, en hun vele bijzondere verwanten in literatuur, kunst en andere vooral op innerlijke ontwikkeling gerichte tradities. Deze parallel is net als in China meer onderstroom dan bij politiek-maatschappelijke hoofdstromen te vinden. Hoofdstromen kiezen vaker voor de ‘harde’ kant en onderstromen juist voor de ‘zachte’, zoals ook hier bij Lao ZI. Wie zich als hoofdstroom presenteert, loopt gevaar in de valkuil van het extreme te vallen: het onderdrukkende dat uiteindelijk toch ten onder gaat zonder dat laatste gezien te hebben en er rekening mee gehouden te hebben. Zelfverwerkelijking en zelfrelativering horen bij elkaar en complementeren elkaar!
Dat dit geen theoretische vragen en suggesties zijn, is juist het punt. Wie met zijn wapens paradeert, daagt gewild of niet ook uit. We leven niet in vacuüms en doen er wijs aan zowel voor het ergste en het beste oog te hebben als voor mogelijke middenwegen. Middenwegen: waarop de tegenstellingen in een zekere balans zijn. Vele hoofdstukken van de Daodejing gaan erover wat te doen als die balans verstoord dreigt te worden en nog beter hoe dat te voorkomen, zie bijvoorbeeld hs 67-69. Steeds opnieuw zoekend naar de minst schadelijke handelwijze (niet bij voorbaat als afleiding uit een ‘ware’ theorie).
Vergelijk 43 en 58 D, 43, 53, 76, 78, 30 en 22, 37 R; 1, 80, 81, 67-69.
37
Dao betracht permanent niet-handelen, en toch wordt niets niet gedaan.
Indien vorsten en koningen dit kunnen respecteren
Zullen alle verschijnselen zich uit zichzelf ontwikkelen.
Als zij zich zo zullen ontwikkelen dat er verlangens oprijzen,
Dan zal ik ze kalmeren met het ongekunstelde zonder naam.
Met het ongekunstelde zonder naam zullen ze dan ook zonder hartstochten zijn.
Door niet te begeren zullen ze kalmte bereiken.
En zo zullen alle verschijnselen uit zichzelf tot bedaren komen.
Parafrase: Dao betracht permanent het niet-handelen, toch wordt niets niet gedaan. Wie van dat beginsel uit gaat, bewerkt dat alle wezens zich vanzelf ontwikkelen. Passies kalmeren door de eenvoud van het naamloze (lees Dao). Zonder begeerte en daardoor kalm, komt de hele wereld spontaan tot zijn bestemming.
Er zijn vanuit een meer objectiverend en technisch denken nogal wat varianten te bedenken op dit uitgangspunt en de toepassing ervan. De varianten zwakken dan al gauw de kern af. Toch is er geen tegenstelling met wat de rol van ieder is zolang die die rol niet overdrijft. Wie de natuur vervangt door vaste patronen, loopt risico dat die patronen een dwangbuis worden of (allereerst mentaal) uit de hand lopen. Dat geldt dus zeker voor die ‘hand’ zelf en hoe je ernaar kijkt! Gelukkig maar dat als onze hand in de buurt van vuur komt, we hem al terug trekken voordat we ons bewust zijn dat we gevaar lopen. Des te belangrijker om ons bewuste waarnemen niet uitsluitend en zonder aandacht over ons onbewuste te laten heersen. Aandacht is de sleutel, bewust én onbewust. Opnieuw een waarschuwing om onze taal niet zonder aandacht over de werkelijkheid te laten heersen (denk aan de Confucianisten die alles graag in regels vast leggen). En ons gedrag niet allereerst vanuit een bedacht regelsysteem te laten besturen (soms kan dat uiteraard een belangrijke hulp zijn, mits beperkt en bewust, dus niet ongecontroleerd en buitenproportioneel).
Samengevat: er is geen moment waarin we Dao hoeven loslaten (en daarmee ontkennen dat Dao ons nooit loslaat). Zelfs als we onze waarneming en de conclusies daaruit ruimte geven, blijft Dao daarin altijd de grond waarop we staan en waarnaar we kunnen terugkeren. Omdat Dao altijd doorgaat als grond en weg, kan ons bewustzijn zich er aan toevertrouwen.
Daar hebben we meer aan dan aan het louter berekenen van kansen, al bestaat dat hulpmiddel en is in sommige gevallen nuttig in combinatie met waarnemingen en (deels ook eerdere) ervaringen. Onze samenleving is nu eenmaal op gedeelde taal en gedeelde afspraken gebaseerd; maar die kunnen veranderen net als de situaties en feiten die eraan ten grondslag liggen. De crux: in hoeverre zijn ons bewustzijn en ons handelen bepaald door wensen in plaats van dat we onze wensen aanpassen aan de mogelijkheden die we reëel waarnemen? Impliciet wordt klaar en duidelijk gesteld dat vorsten en koningen (en wij allemaal) er niet zijn om onze eigen wensen te verwerkelijken boven en buiten de wensen van alle verschijnselen, integendeel: precies het omgekeerde is het ideaal. Dan is er evenwicht en kan alles tot bloei komen.
Vergelijk 25, 48, 42, 32, 57, 16, 64 R.
Deel II: Hoofdstuk 38-71
ZORGENDE AANDACHT/ ENERGIE/ WERKING (DE)
of
Hoe
handel je erin met zorgende aandacht/ energie?)
=====================================================================
[
Let op: Ieder hoofdstuk bevat achtereenvolgens
a. de vertaalde tekst (cursief en genummerd per hoofdstuk)
b. (eventueel: een korte samenvatting (cursief), na het niet-cursieve woord “Parafrase:”)
c. (eventueel: toelichting of commentaar, bijvoorbeeld toespitsing op algemeen-culturele of actuele situaties)
d. (eventueel: verwijzing naar bepaalde vertalingen of commentaren – zie de achterin genoemde Bronnen – speciaal m.b.t. dit hoofdstuk)
]
=====================================================================
38
De hoogste deugd is geen deugd, daarom is er deugd.
De laagste deugd wil voortdurend deugen, en juist hierdoor is er geen deugd.
De hoogste deugd betracht het niet-doen en handelt zo zonder opzet.
De hoogste menslievendheid doet wel dingen maar zonder opzet.
De hoogste rechtvaardigheid doet ook dingen maar handelt zo met opzet.
Als de keurige gewoontes het overnemen en niemand reageert daar op,
Dan laat men zijn macht zien en dwingt zo de mensen.
Daarom:
Zodra Dao verloren is, zie je de deugd (De) verschijnen.
Zodra de deugd verloren is, zie je menslievendheid.
Zodra de menslievendheid verloren is, zie je rechtvaardigheid.
Zodra de rechtvaardigheid verloren is, zie je keurige gewoontes.
Ja de keurige gewoontes zijn wel het dunste van loyaliteit en eerlijkheid – en het begin van wanorde.
Bij voorbaat weten hoe het zit is de franje van Dao en het begin van dwaasheid.
Juist hierom vertoeft de wijze mens in het dikke en niet in het dunne.
Hij woont in de kern en niet in de franje.
Daarom verwerpt hij de laatste en kiest de eerste.
Parafrase: Wie in de kern ofwel het echte woont, woont niet in de schone schijn. De deugd ofwel innerlijke kracht van Dao werkt nooit met dwang maar vanuit het verborgene; in de mate dat de mens met zijn deugd wil schitteren, verwijdert die deugd zich van Dao. Beter onbehouwen, echt en zodoende natuurlijk dan zogenaamd verfijnder, geleerder en normatiever maar in feite onnatuurlijker.
Wat is het geheim van de ‘deugd’ of ‘innerlijke kracht’ volgens Lao Zi?
Dit hs is het eerste van de hoofdstukken die samen het tweede deel van de Daodejing vormen, het deel over De, deugd of innerlijke kracht. De omvat zowel goede ‘menselijke’ als alle goede ‘andere’ kwaliteiten waarbij ‘goed’ niet uitsluitend een moreel oordeel of morele waarde maar elke ‘goede’ dat wil zeggen weldoende praktische eigenschap of waarde betreft. Het punt van De in de Daodejing is dat deugd een bewust iets kan zijn maar dat dit bewustzijn verkeerd uitwerkt als men zich die deugd bewust gaat toerekenen en er op gespitst is. Deugd kan zeker ook aan de deugdelijke persoon bewust zijn, maar alleen als oprechte en dus open wil, nooit als wil of eigenschap die verdere openheid uitsluit. Openheid wordt belemmerd door hechting aan (vaak slechts zogenaamde, niet houdbare) uiterlijke vastheid. Onderdeel daarvan kan zijn dat men meent met uiterlijke handelingen of opvattingen klaar te zijn, oftewel alles van tevoren te weten. Kiezen voor het echte is een blijvende keuze, te weten om ieder moment opnieuw vanuit openheid te reageren (“niet-handelend”).
Het is niet te vermijden zich in het menselijk verkeer te begeven, maar men kan naast het doel schieten door er een vertoning van te maken of extra voorschriften toe te voegen. Beter is het zo natuurlijk mogelijk – direct en zonder poespas – inspelen wat zich voordoet. In het laatste geval verwerkelijkt Dao zich in alles vanzelf. In dit hoofdstuk is opnieuw duidelijk sprake van oppositie tegen verstarrend gehanteerde “ideale” regels, zoals men bij Confucianisten aantrof. En we kunnen daaraan die dogmatici uit onze Westerse cultuur of welke cultuur dan ook aan toevoegen die het bestaan, het leven, zouden willen vangen in voor eens en altijd vaststaande regels. Authenticiteit betekent per definitie vrijheid ten opzichte van onvrij makende regels (wat niet wil zeggen dat men die vrijheid niet kan combineren met tijdelijke regels).
Hoe ga ik dan om met variaties, zonder variaties als zodanig te veroordelen? Hoe leer ik daar zicht op krijgen? En vooral: hoe leer ik zo (niet-)handelen dat ik zo weinig mogelijk schade aanricht? Wanneer is het beter om ieder de ruimte te geven dan wel die ruimte te begrenzen voor het minst schadelijke ofwel de meeste ruimte latende doel? Het lijkt op een combinatie van bij jezelf blijven én oog voor de ontwikkelingen hebben zowel in je directe omgeving als aan de rand van je blikveld (en daarachter). Je bent waarnemer van jezelf en tevens direct verbonden met je hele omgeving. Kan dat wel zonder de krachtpatserij die we zo goed kennen als voorstadia van stevige confrontaties? De balk in het eigen oog zien is beslist niet minder waardevol dan de splinter in het oog van de ander.
In de Daodejing houdt kwaliteit van bewustzijn in: open en alert zijn maar niet forceren. Dat betekent niet dat je niet zou mogen proberen een acuut dreigende grote schade te voorkomen, maar wel dat je juist om schade te voorkomen ook open bent voor alle wijdere perspectieven en ontwikkelingen – en ja: die kunnen overgaan in een bedreiging en in een kans. Hoe kun je je dit niet forceren voorstellen? We doen er goed aan ons bewust zijn van de schade die conflicten met zich meebrengen. En in plaats van anderen onze orde op te leggen of zelfs om de macht te vechten, en haantje de voorste te zijn door verbale of fysieke krachtpatserij, is het natuurlijker en effectiever de ruimte open te houden voor vruchtbaarder ontwikkelingen.
In de loop van de eeuwen hebben sommigen de daoistische levenshouding verward met (soms ook uitdrukkelijk onaangepast) individualisme in tegenstelling tot het aangepaste gedrag van de confucianisten en alle anderen die het zo goed weten. Inderdaad heeft Lao Zi ook veel oog voor de ‘andere kanten’ van wat op het eerste gezicht de toon zet, de norm aangeeft of de aandacht trekt. De aandacht die Lao Zi vooropstelt in de Daodejing is echter niet om te concurreren met andere houdingen, zij is veelmeer bedoeld om ook die te omvatten en zo solidair mogelijk te zijn met alle verschijnselen. De dao omvat alles, en als zij zich inperkt op het gebied van handelen en ingrijpen is dat om (vanuit openheid voor alle ontwikkelingen te zoeken naar de best mogelijke richting, en dan) de minst schadelijke (en dus meest bevestigende!) rol te spelen. “Bij voorbaat weten hoe het zit is de franje van Dao en het begin van dwaasheid.” De volger van dao is daarom misschien iemand die liever als dwaas gezien wordt (ook als dat niet prettig is) dan als wijze. Want als wijze gezien worden maakt het haar of hem misschien wel moeilijker om een goede rol te vervullen. “De hoogste deugd is geen deugd, daarom is er deugd.” Of zoals Kr. Schipper vertaalt: “De hoogste vorm van innerlijke kracht berust niet op kracht. Zo is er pas echt sprake van innerlijke kracht.”
Een interessant puntje is wellicht nog het onderscheid tussen kern en franje. Het bestaan van franje worden niet ontkend, maar zij wordt gerelateerd aan haar ‘functie’. Dit herinnert ons er tegelijk aan dat het in de Daodejing nooit om een “betere” opvatting of filosofie gaat maar om een zo vanzelfsprekend mogelijke houding waarbij ‘denken’ en de bijbehorende ‘taal’ niet de belangrijkste voorwaarden zijn maar hun rol mogen spelen om helderheid te scheppen over – en zo tegelijk in functie van – de processen. Want ook al verandert taal voortdurend (net als het perspectief dat zij hanteert en uitdrukt), hoe minder zij de kern dwars zit hoe beter. En dat kan door bij te dragen aan helderheid over en te midden van de processen die aan de gang zijn; de eerste en belangrijkste stap daarin is en blijft openheid voor wat er gebeurt inclusief wat daarin de vruchtbaarste, meeste perspectief biedende houding is. Niet weglopen bij de kern vandaan, maar daar in blijven vertoeven – met alle (on)zekerheden en kansen die daarbij horen.
Vgl. R 17-19
39
Zij die vroeger het Ene bereikten:
De hemel bereikte het Ene en werd daardoor helder,
De aarde bereikte het Ene en werd daardoor stabiel,
De natuurgeesten bereikten het Ene en werden daardoor werkzaam,
De dalen bereikten het Ene en werden daardoor vervuld,
[ De tienduizend dingen bereikten het Ene en werden daardoor levend, ]
De vorsten bereikten het Ene en werden daardoor model voor de hele wereld.
Wat zij allen bereikten, betekent het volgende:
Zonder dat waardoor de hemel helder is, zou hij breken,
Zonder dat waardoor de aarde stabiel is, zou zij in verval raken,
Zonder dat waardoor de natuurgeesten werkzaam zijn, zouden zij hun einde vinden,
Zonder dat waardoor de dalen vol raakten, zouden zij uitgeput raken,
[ Zonder dat waardoor de tienduizend dingen levend werden, zouden zij uitgeblust raken, ]
Zonder dat waardoor de vorsten model voor de hele wereld werden, zouden zij vallen.
Zodoende:
Is het kostbare in het nederige geworteld,
Beschouwt het hoge het lage als basis,
Noemen de vorsten zich wezen, weduwnaars en behoeftigen.
Is dat niet precies het wortelen van het kostbare in het nederige? Niet dan?
Daarom is de hoogste faam zonder faam.
Verlang niet schitterend en briljant te zijn als jade maar gewoon en ruw te zijn als steen.
Parafrase: Het Ene bereiken zoals lang geleden gebeurde, betekent tot leven komen, zich verwerkelijken: dat geldt voor alle niveaus. Ofwel: anders zou de hemel kapot gaan, de aarde in verval raken, zouden de natuurgeesten stoppen, het dal uitgeput raken, alles uitgeblust zijn, de vorsten struikelen. Daarom neemt het hoge het nederige tot fundament. Daarom is de hoogste faam zonder faam. Verlang niet briljant en schitterend te zijn als jade maar gewoon en ruw als steen.
N.B. De regels tussen vierkante haken zijn latere toevoegingen.
Iedere keer als ik de betekenis van de laatste regel tot mij laat doordringen, merk ik hoe (zelf)opgefokt ik in het leven sta. Gewoon is immers goed genoeg want zonder de basis houdt geen opbouw stand. Ben ik diep verbonden met het diepste begin, de diepste grond? Of zweef ik ver van de realiteit in mijn zelf verzonnen of nageaapte droom? Het hoge is niet een onbereikbare verte maar hier en nu je weg vinden en gaan: elke opbouw begint bij de basis, en wel steeds en steeds en steeds opnieuw. Wortelen en vrucht dragen, steeds mee met de kern in haar ontplooiingen; niet zonder alle tegenstellingen en wederwaardigheden, en dus dicht bij hun en jouw grond.
Vgl. R 8, 22, 28, 39, 40, 42
40
Omkeer is de beweging van Dao,
Zwak zijn is hoe Dao functioneert.
De tienduizend dingen van het universum komen voort uit bestaan,
Bestaan komt voort uit niets.
In een heel oud manuscript staan 40 en 41 omgekeerd: 41 eerst.
Bij het woord ‘omkeer’ kan men denken aan ‘in elkaar overgaan; elkaar afwisselen’. In onze Westerse cultuur worden zwakheid en gelatenheid al gauw met onverantwoordelijkheid gelijkgesteld, omdat er een sterk plichtsgevoel aan rechtsgevoel gekoppeld is. Hier leren we dat forceren van rechten en plichten weinig zin heeft als het met onnatuurlijke overcompensatie ofwel bruutheid gepaard gaat. Die laatste brengen niet alleen wat ze beogen, maar ook altijd geweld, pijn en dood. Die er ook gewoon zijn zonder forceren, maar dan natuurlijk. Een nuance om tot me door te laten dringen. Forceren kan erger voorkomen, maar brengt al gauw erger mee … Beter is het de krachten in en om ons te leren aanvoelen en kennen en zo er onze weg in en mee te weten – en te gaan. Gaan dat ook altijd loslaten is en mag zijn.
Vgl. R 16, 25, 36, 41, 43, 52, 78 WB 39
41
Als de hoogst geletterden over Dao horen, spannen zij zich in om die ten uitvoer te brengen.
Als de gemiddeld geletterden over Dao horen, vatten ze die nu eens op als bestaand en dan weer als niet-bestaand.
Als de laagst geletterden over Dao horen, lachen ze er luidkeels om.
Als ze er niet om lachten, zou hij niet als Dao beschouwd kunnen worden.
Vandaar de volgende standaard gezegden:
De weg van verlichting lijkt donker,
De weg van vooruit stappen lijkt een stap terug,
De weg van vlakheid lijkt oneffen,
De hoogste deugd lijkt een dal te zijn,
Het allerwitste lijkt op zwart,
De verst strekkende deugd lijkt ontoereikend,
De meest robuuste deugd lijkt nalatig te zijn,
De meest solide substantie lijkt onbestendig.
Het grootste vierkant vindt geen hoeken,
Het grootste vat komt bijna niet af,
De grootste muziek is nauwelijks hoorbaar,
Het grootste beeld is zonder vorm.
Dao is verborgen en naamloos,
Alleen Dao is goed in het beginnen en het voltooien.
Parafrase: “Dao is verborgen en heeft geen naam. Welnu: Alleen Dao is bedreven in een begin geven en tot voltooiing brengen” (slotregels). Schitteren met je deugden komt neer op het opleggen van je eigen vormen aan anderen, terwijl de deugd die werkt vanuit het verborgene het andere bevoorraadt en de eigen (!) ontwikkeling van het andere volgens zijn eigen (!) aard bevordert.
In een heel oud manuscript staan 40 en 41 omgekeerd: 41 eerst.
Dit hoofdstuk is lang en bevat prachtige beelden die bijna voor zichzelf spreken. Hoe zou je hier nog een samenvatting van willen maken? Gelukkig gaf René Ransdorp tijdens zijn cursus van dit hoofdstuk een eigen samenvatting, die ik hier – na het citeren van de slotregels – letterlijk overneem (met dank!). Misschien is het wel gevaarlijk samenvattingen te maken als die er op neer komen dat het samengevatte wel begrepen wordt maar niet in praktijk gebracht. De waarheid volgen is een Westerse deugd maar kan gevaarlijk zijn als degene die dat aanprijst niet de waarheid maar zichzelf de hoogte in steekt of volgt, zoals ik als kind wel te horen kreeg dat ik zo goed kon leren en daar vervolgens ook een tijd lang uit afleidde dat dat een altijddurende voorsprong ‘was’. Natuurlijk is er verschil maar allen kunnen de dao volgen door de ontwikkeling van anderen te bevorderen volgens hun eigen aard die net zo waardevol is als welke dan ook. Het meest zichtbare wordt uiteindelijk onzichtbaar, en zo is het met alle eigenschappen. Daarbij kunnen en mogen wij onze rol spelen: zo natuurlijk en vanzelfsprekend mogelijk. Niet om uitsluitend (!) zelf te schitteren ten koste van welke of welk andere dan ook. Want de ontwikkeling gaat altijd door, en het een heeft het ander nodig. Dao heeft geen naam.
Vgl. WB 58, 28, R 28, 8, 14, 27, 1
42
Dao brengt Een voort,
Een brengt Twee voort,
Twee brengt Drie voort,
Drie brengt de tienduizenden wezens voort.
De tienduizenden wezens steunen op yin en koesteren yang.
Zij laten hun qi in elkaar uitstromen en brengen zo harmonie tot stand.
Wat de mensen vooral haten, is wees zijn, weduwe of weduwnaar zijn, of gebrek te hebben,
En toch beschouwen koningen en hertogen dat als een erenaam.
En daarom geldt van de dingen dat we ze soms vermeerderen door ze te verminderen,
En we ze soms verminderen door ze te vermeerderen.
Wat anderen onderwijzen, onderwijs ik ook:
“De krachtpatser en de wreedaard komen niet natuurlijk aan hun einde”,
Dit zal ik beschouwen als het beginsel van mijn leer.
Parafrase: Dao brengt Een voort. Een brengt Twee voort. Twee brengt Drie voort. Drie brengt de tienduizenden wezens voort. Het omkerende is de beweging van Dao.
Opmerking: Sommige commentaren beschouwen de tweede alinea over de benamingen die mensen zich geven en over verliezen en winnen, evenals de conclusie daaruit, als ontleend aan en dus thuishorend in hs 39 waar van de vorsten hetzelfde gezegd wordt.
Yin en yang zijn oorspronkelijk respectievelijk de schaduwkant en de zonnekant van een berg; qi de levenskracht of oeradem. Over die begrippen zijn hele theorieën ontstaan en vele teksten geschreven. Hoe meer woorden ik hier gebruik, hoe groter gevaar van misverstanden. Het Ene is niet de oorsprong, maar Dao is dat. Het Ene, dat is het bestaan, wordt ervaarbaar wanneer het zich splitst. De Twee delen zijn yin en yang die samen Drie baren. Drie is het begin van de tienduizenden wezens. Als yin en yang in harmonie zijn, is alles in orde.
Die harmonie kan ook begin en eind en het proces ertussen omvatten. Wat minder harmonisch is, kan uitgangspunt voor de harmonie zijn en omgekeerd; het ‘minder harmonische’ valt dus niet te ontkennen of weg te redeneren; geweld ondergaan of geweld plegen overkomt ieder in meerdere of mindere mate. Hoewel woorden en theorieën deel uitmaken van het leven, vervangen zij dat leven niet. Geweld (met of zonder woorden) slaat de plank mis, maar heeft ondertussen – vermoedelijk niet beseft door wie het onnadenkend hanteren – zijn gevolgen of functie in het geheel. Bewust aan de arme of zwakke kant van processen staan biedt vrijheid, die omarmd kan worden. Elk einde is een begin, elk begin vindt ook een einde. Deze woorden zijn niet bedoeld om als leer te aanvaarden en daardoor “binnen te zijn”; zij zijn alleen bedoeld om ons er aan te herinneren dat we met de omstandigheden mee mogen veranderen en zo zowel in beweging blijven als in balans, of althans met het oog voor de balans die in de beweging altijd (nog verborgen of al zichtbaar) mee aanwezig is. Om ook maar iets te begrijpen, is het belangrijk te beseffen dat na het begrijpen van “dit” vervolgens het begrijpen van “dat” komt. En dat het volgende ook het vorige beter kan doen begrijpen; zoals het volgende hs 43 dit hs 42 weer beter kan doen begrijpen.
“Toen Lie Zi dat* begreep, keerde hij naar huis en kwam drie jaar lang niet naar buiten. Hij kookte voor zijn vrouw en voerde de varkens alsof ze mensen waren, zich ver houdend van zakelijke beslommeringen. Hij keerde terug tot natuurlijke eenvoud. Zo bleef hij in eenheid, krachtig en ongekunsteld.” (Zhuang Zi 7:V).
Is dat alleen een Oosters ideaal?
* Te weten dat alles een natuurlijke levenscyclus heeft.
Vgl. R 39, 43, 40, AH 25
43
Het allerzachtste in de wereld wint het van het allerhardste in de wereld;
Wat niet is, dringt binnen in wat geen opening heeft.
Hierdoor weten we het voordeel van niet-handelen.
Het woordeloze onderricht, het voordeel van het niet-doen:
Bijna niemand in de wereld komt zo ver.
Parafrase: Niet handelen brengt alles voort: niet spreken wat betreft de lering, niet doen wat betreft het behalen van voordeel. Want het zachtste controleert het hardste. Bijna niemand in de hele wereld komt daartoe.
Dit diepe hoofdstuk nodigt uit tot uitgebreide uitleg. Die is echter al (verborgen?) aanwezig (!): het gaat om toe- en loslaten wat vanzelf al gebeurt, en daarin onze natuurlijke rol spelen. Niet doen is niet niets doen, wel onze natuur volgen (en die van de wezens en dingen om ons heen) door (alleen) ingrijpen wanneer dat op een bepaald moment vanzelf spreekt. De afweging met behulp van onze kennis en ons redeneren is daarvan onderdeel, niet hoofdzaak. Want dan zouden kennis en redeneren de natuur compleet overheersen, en dat is niet natuurlijk. De natuur omvat meer en gaat dieper dan kennis en redeneren.
In de praktijk houdt dit (ook) het leren omgaan in met de beperktheid van onze kennis en ons redeneren, en daarbij is ervaring belangrijk. Onze (interactie met onze) omgeving, eerst onze ouders en langzamerhand alles om ons heen, ook als onze ouders er niet meer zijn, helpen ons daarbij. Zonder dat ook maar iets van individuele sterktes en zwakheden, of van wezens of zaken buiten ons, ontkend wordt. We leren thuis raken in de veranderingen die (v.v.) leven en wereldprocessen omvatten, door ervaring; en vertrouwen op de natuur van het zachtste en het hardste. Iets heel anders dan alleen het eenzijdige overheersen middels (eenzijdige) machten en krachten, al zijn die er natuurlijk, en is het goed er rekening mee te houden.
Vgl. R 36, 76-78, 2, 42, 43
44
Wat is je dierbaarder, je reputatie of je leven?
Wat is je meer waard, je leven of je bezittingen?
Wat vind je erger, winst of verlies?
Daarom geldt:
Hoe meer je begeert, hoe meer je verspilt.
Hoe meer je vergaart, hoe dikker je verliest.
Wie weet wat genoeg is, zal niet beledigd worden.
Wie weet te stoppen, raakt niet uitgeput
En zal lang in stand blijven.
Parafrase: Ga na wat je veel waard is. Begeerte brengt moeite, vergaren verlies. Wie weet wat genoeg is, is minder kwetsbaar. Wie tijdig weet op te houden, raakt niet uitgeput. Wat is meer waard dan ons (persoonlijke) leven?
Ik heb de indruk dat de boodschap van deze woorden in onze huidige (brede?!) culturele hoofdstroom van zoveel mogelijk consumeren en produceren (niet alleen op materieel gebied) te weinig aan bod komen in de opvoeding. Het is nooit te laat om tot inzicht en ander gedrag te komen. Maar hoe moeilijk is dit om te bereiken (zie 43)? Of heeft het vooral met loslaten te maken, en met niet opnieuw in de valkuilen van de begeerte te vallen? Hoe waardevol en aangenaam is het niet om niet te schande gezet te worden en niet uitgeput te raken?!
Vgl. R 22, 29, 9, 7
45
De grootste volmaaktheid lijkt gebrekkig maar haar werking gaat niet verloren.
De grootste volheid lijkt leeg, toch is haar werking onuitputtelijk.
Grote rechtheid lijkt krom,
Grote bedrevenheid lijkt onhandig,
Grote welsprekendheid lijkt op stamelen.
Activiteit overwint de koude,
Kalmte overwint de hitte,
Wie zuiver en stil is, bewerkt dat de hele wereld goed functioneert.
Parafrase: Het volmaakte beschouwen als nog open en onaf, maakt verandering mogelijk. Stilte en ontvankelijkheid zijn de richtlijn voor de hele wereld want zij maken dat die ongehinderd functioneert.
Volmaaktheid wordt vaak voorgesteld als einddoel, of minstens als ideaal. Hier staat iets anders: volmaaktheid bestaat niet zonder haar tegendeel. Wie dat niet erkent, bereikt die volmaaktheid nooit. Wie dat wel erkent, ontdekt dat innerlijke openheid voor elke verandering de basis voor omgaan met beperktheid en volmaaktheid is op alle terreinen. Ofwel ‘niet handelen’ is de basis voor elk ‘handelen’. Niet als theorie, maar als steeds opnieuw te ontvangen houding vanwaaruit elke volgende stap opbloeit en waarnaar die terugkeert. Dao volgend, en zo de natuurlijke gang van zaken volgend. Beweging en rust zijn evenmin zonder elkaar te denken. Wanneer ervaren we een optreden (denk ook aan toneelvoorstelling of concert) als natuurlijk? Als de uitvoerenden zichzelf niet in de weg stellen maar al optredend doorgevers zijn die bemiddelen tussen toneelstuk, tekst en/of partituur en publiek. Zodat ook de toehoorders/ kijkers zich natuurlijk verbinden en reageren. Dit geldt in het groot en in het klein.
Vgl. R 40, 41, 58, 16, 37, 57, 26
46
Als de wereld Dao heeft,
Worden paarden teruggetrokken uit de oorlog en leveren mest*.
Als Dao in de wereld ontbreekt,
Worden legerpaarden geboren op de slagvelden.
Geen misdaad is groter dan begeerte.
Geen ramp is groter dan niet weten wat genoeg is.
Geen onheil is groter dan hebzucht.
Daarom, wie weet dat genoeg genoeg is, is altijd tevreden.
* Paarden werden in de oudheid volgens Kr. Schipper alleen voor oorlogsdoeleinden gebruikt maar niet als trekdieren in de landbouw.
Parafrase: Als de wereld Dao heeft, hoeven paarden slechts het land te bemesten. Als de wereld geen Dao heeft, worden er zelfs legerpaarden geboren op de slagvelden in plaats van in de stallen. Geen groter misdaad dan teveel willen hebben, geen groter ongeluk dan niet van ophouden te weten. Daarom, wie weet dat genoeg genoeg is, heeft altijd genoeg.
Nadrukkelijk streven naar verbetering (‘progressie’) is een modern Westers ideaal gekoppeld aan waardering voor het verstand en de op wetenschap gebaseerde benadering van de techniek. Andere culturen beleven en zien dat niet op dezelfde wijze. Tijd wordt bijvoorbeeld als een mentale houding opgevat, die zorgvuldig in evenwicht dient te blijven, passend bij evenwicht in de hele natuur, en om dat ook daar te behouden. Kortom, wij en de natuur horen bij elkaar en niet alleen als heersers en ‘materiaal’: wij zijn ook natuur! Dat wordt zichtbaar in oorlog en vrede, in het groot en in het klein.
Vgl. R 30, 31, 3, 19, 33, 44
47
Om de wereld te kennen hoef je de deur niet uit.
Om de ‘weg van de hemel’ te zien hoef je niet door je ramen te gluren.
Hoe verder je naar buiten gaat, hoe minder je weet.
Om deze reden is het met de wijze mens als volgt:
Hij weet zonder op reis te gaan.
Hij heeft inzicht kijkt zonder naar buiten te kijken.
Hij slaagt zonder te handelen.
Parafrase: Ga niet buiten je deur en je kent alles: de weg van wat vanuit zichzelf zo is. De wijze mens weet juist door niet op reis te gaan, heeft helder inzicht juist door niet naar buiten te gaan, slaagt juist door niet te handelen.
“Ga niet buiten je deur”: vgl. Zhuang Zi 7:V waar dit aangeprezen wordt als voorbeeld van natuurlijke eenvoud.
Opnieuw lijkt hier gezegd te worden dat openheid voor en verbinding met alles in en om onszelf ook een feit zijn als we die niet bij voorbaat afmeten aan of gelijk stellen met in woorden “uiteenzetten” of in handelingen “verwerkelijken”. Ook als we niet alles altijd overal beseffen en meemaken, dan nog zijn wij er mee verbonden. Niettemin gaat het er niet om onszelf een bepaalde houding voor te schrijven maar altijd alles toelaten vanuit onze natuurlijke ervaring hier en nu. (N.B. “Alles”: zowel wat we hier en nu direct ervaren als ook wat we niet direct hier en nu ervaren maar dat wel als ‘mogelijkheid’ of als ‘herinnering’ aanwezig is of zou kunnen zijn.) Wat zeker niet hoeft, is onnodig uit het lood raken; of menen dat buiten het hier en nu nooit en nergens meer iets is, want verleden en toekomst, en plaatsen ver weg in alle richtingen, zijn er ook altijd; en zij zijn eveneens altijd in beweging. Maar de kern is hier en nu (ook) aanwezig, en het is voldoende daarbij aanwezig te zijn en te beseffen dat we daarmee tegelijk in verbinding met overal en altijd staan. Al die werelden veranderen van moment tot moment mee, zij met ons en wij met hen.
Het blijft heel moeilijk om in bekende woorden weer te geven wat hier bedoeld is, omdat de verleiding ook groot is om de wereld van de bekende woorden te zien als iets wat veroverd kan en moet worden (als middel van en tot macht, tot ‘grip’ op de dingen). Terwijl de hele wereld al gekend is zodra we ons ook maar iets bewust zijn. Dat roept vragen op en blijft vragen oproepen. We groeien immers als individuen op in steeds grotere kringen en het is zeker zo dat onze taal daarbij ook toeneemt en gedetailleerder wordt. Maar de kern is al gegeven voordat wij ook maar iets kunnen verwoorden, of zelfs voordat wij ons iets bewust zijn. Die kern is belangrijker of omvattender dan alle woorden (zij omvat alles, uiteraard ook de woorden) en wij zijn er altijd mee verbonden. Zij is niet toegankelijk door naar buiten gaan, door steeds meer leren, maar alleen door haar en onze verbinding ermee te erkennen en toe te laten, zodat wij van haar leren en in overeenstemming met haar leven en sterven. Die kern en de hele wereld zijn in wezen hetzelfde, althans één (waarbij ik voor lief neem dat woorden of ons bewustzijn hier zoals gezegd te kort kunnen schieten, zij het ook dat ze ook dan nog naar het meerdere, de verbindingen van alles met alles, verwijzen). Deze verbondenheid van alles met alles is hoe dan ook een grond-gegeven, ook als we het besef ervan verliezen en een tijd verloren zijn. Hoe dan ook: wij kunnen ons alleen voorstellen wat met ons verband houdt, en iets veronderstellen dat geen verband met ons heeft of houdt, komt neer op toch een verband ermee hebben, namelijk dat we met dat veronderstelde (niet-)verband niets hoeven of kunnen. Want wat zou dat ooit kunnen zijn of worden zolang we het ons niet bewust kunnen zijn? De Daodejing is hier heel praktisch in: dat wat direct in je en om je heen is (uiteraard zonder verdere restrictie), is wat je aandacht verdient. En dat is meer dan genoeg inzicht en basis om te slagen. Wat een wonder te bedenken dat zoveel aandachtige, liefhebbende zorg plaatsvindt zonder dat eerst voorschriften nageslagen dienen te worden (waarmee uiteraard bij voorbaat niets ten nadele van gecompliceerdere technieken gezegd hoeft te zijn: zoals blijkt uit het verhaal over de uiterst vaardige slager uit de geschriften van Zhuang Zi, waarin ervaringsleren vooropgesteld wordt). Leren doen we vooral en allereerst in de praktijk, in directe verbinding; en zodra leren “leren om het leren” wordt (de Daodejing zet zich hiermee sterk af tegen de confucianistische nadruk hierop) , is vergeten dat het hier en nu ook om altijd en overal gaat. Maar: leren is wel altijd hier en nu leren.
René Ransdorp merkte hier bij op dat afleren veel moeilijker is dan aanleren, en dat faciliteren (bevorderen, ruimte bieden) beter is dan dirigeren (opleggen).
Vgl. R 14, 16, 47, 52, 12, 37, 3, 64
48
Zich toeleggen op leren is dagelijks ‘meer krijgen’.
Zich toeleggen op Dao is dagelijks ‘minder krijgen’:
Minder en minder, en daardoor uitkomen in ‘niet-doen’.
Door ‘niet-doen’ blijft niets ongedaan.
Het bestuur van het hele rijk op zich nemen gaat altijd door ‘niet-doen’.
Zodra men bedrijvigheid nastreeft, kan men het rijk niet meer besturen.
Parafrase: Zich toeleggen op leren is van dag tot dag toenemen; de Dao volgen is dagelijks afnemen. Als niet-doen wordt betracht, dan is er niets dat niet wordt gedaan. Dit geldt voor alle bedrijvigheid, ook voor het bestuur van de wereld.
Het gaat hier om de kern, het diepste van alle bestaan: niet uitsluitend tussenbeide komen via de buitenkant, maar door zich af te stemmen van binnen uit, steeds opnieuw. En dat is steeds opnieuw loslaten. Vergelijk hoofdstuk 20. Want dan is alles al gedaan! ‘Handelen’ komt vanzelf uit loslaten en afstemmen voort, anders is het gekunsteld. Dat (‘niet’-!!!)handelen levert altijd meer op dan over de dingen bazen met geweld of kracht van buiten, ook met geweld van kennis, als dit niet vanzelf uit afstemming volgt. Ook iets heel anders dan ‘studeren voor het diploma’ waar de Confucianen veel waarde aan hechtten. Zie ook de opmerkingen bij het vorige hs.
Vgl. R 18, 19, 20, 37, 57
49
De wijze heeft altijd een leeg hart,
Hij beschouwt het hart van alle mensenfamilies als zijn hart.
Wie goed is, beschouwt hij als goed;
Wie niet goed is, beschouwt hij ook als goed;
Zo wordt goedheid verkregen.
Wie betrouwbaar is, beschouwt hij als betrouwbaar;
Wie niet betrouwbaar is, beschouwt hij ook als betrouwbaar;
Zo wordt vertrouwen verkregen.
De wijze identificeert zich met de hele wereld,
Hij smelt zijn hart met de hele wereld samen.
Alle mensenfamilies richten hun ogen en oren op hem,
En de wijze behandelt hen als zijn kinderen.
Parafrase: De wijze is los van vooroordelen en fixaties, hij staat “open” want heeft zijn hart leeggemaakt en beschouwt het hart van alle families als zijn hart. De goeden en betrouwbaren behandelt hij met goedheid en vertrouwen, en de niet goeden en niet betrouwbaren eveneens; zo worden goedheid en vertrouwen verkregen. De wijze mens in de wereld vereenzelvigt zich met die wereld, en smelt zijn hart met de hele wereld samen. Alle families richten zich op hem, hij behandelt alle mensen als zijn kinderen.
[N.B. Het hart staat ook voor de zetel van kennis, oordeel, beoordeling, niet alleen voor gevoel en voelen. In de eerste zin staat letterlijk “is altijd zonder hart”.]
Het is niet toonaangevend om kwaad met goed te beantwoorden. Toch is dit precies wat hier wijs genoemd wordt, om de eenvoudige reden dat kwaad anders erger wordt, terwijl dit aangeprezen gedrag de samenleving draaiend en dragelijk houdt. Deze houding is geen masochisme maar gedeeld eigenbelang, vanuit de wijsheid gezien. Volledige openheid voor anderen maakt vereenzelviging mogelijk, en is de basis voor goede relaties (vooroordelen belemmeren juist). Het gaat hier om een richtlijn niet alleen voor het intellect maar voor de héle persoon. Die blijkt met haar of zijn open geest en bijpassend gevoel en gedrag door heel haar of zijn omgeving zo ervaren te worden!
Vgl. R 62, 27
50
Naar buiten treden is leven, naar binnen treden is dood.
Drie op de tien: volgelingen van het leven,
Drie op de tien: volgelingen van de dood,
Als de mens overactief is, gaat hij naar de plaats van de dood toe;
Ook die zijn drie op de tien.
Waarom is dit zo?
Doordat zij te hevig gespind zijn op het leven.
Zo hebben we gehoord over degenen die goed zijn in het bewaren van het leven:
Als zij over land gaan, komen ze geen neushoorns of tijgers tegen;
Als zij de strijd aangaan, dragen zij geen harnas of wapens:
Neushoorns vinden geen plek om hun hoorns op te richten,
Tijgers vinden geen plek om hun klauwen op te zetten,
Wapens vinden geen plek om opening te bieden aan hun snede.
Waarom is dat zo?
Doordat er in hen geen plek voor de dood is.
Parafrase: Leven en sterven is van nature verschijnen en verdwijnen, beide als vanuit ‘niets’ en tot in ‘niets’. Dat geldt zowel voor kort als voor lang als voor ‘overspannen’ leven. Waar het om gaat is natuurlijk leven, dat zich nergens aan vastklampt. Je van overdrijven onthouden is het natuurlijke, ware leven: de tiende variant. De tegenstellingen van het leven zijn er maar zolang je er niet aan vast zit, er open en vrij in mee en mee om gaat, zullen ze geen vat op je hebben. Dan ga je “de oorlog” binnen zonder wapens en bied je geen houvast voor tanden en klauwen. Waarom?
Omdat in jou geen plek voor de dood is. Want leven en dood zijn niet definieerbaar los van de oneindige, steeds veranderende werkelijkheid van dao, ook al zijn ze daar de kenbare uitdrukking van.
De tekst suggereert dat er een 10e variant is van leven en sterven. Het natuurlijke, ware leven. Niet omdat er geen tegenstellingen zijn, maar omdat zij er altijd zijn en altijd in elkaar overgaan. Het is niet nodig ons koste wat kost (…) tegen dood of minder leven te verzetten. En wie die natuur volgt … hoeft nooit te overdrijven.
Het doet mij denken aan het aanvaarden van leven en dood en al hun wederwaardigheden, in Europa ook wel gelatenheid genoemd. Niet alleen omdat het een wapen tegen de dood zou zijn, maar ook omdat leven en sterven dan beide als een verheugend iets kunnen worden ervaren, en vreugde en droefheid beide als leven. Zij bestaan bovendien nooit zonder elkaar … omdat elke definitie haar tegendeel (afgrenst en dus de mogelijkheid ervan, minstens in gedachte,) insluit. Dat kan echter niet bij een theorie blijven, maar gaat om wat echt natuurlijk, waar leven is. Zelfs ons verstandswapen en onze andere kracht-, pronk- en verleidingswapens, zijn iets waarmee wij niet permanent te koop moeten lopen, willen wij geen frictie en oorlog oproepen. Zo beginnen en eindigen we ons leven natuurlijk, laten toe en los en gaan mee met de stroom. Dan is er bloei en verval, in alle vormen, zelfs ongedachte of nog onvoorstelbare.
Vgl. R 1-12, 55
51
Dao brengt ze voort, de Deugd weidt ze.
De materie vormt ze, de krachten voltooien ze.
Hierom:
Er is geen enkele van de tienduizend dingen die Dao niet hoogacht en de Deugd niet eert.
Het eren van Dao en het hoogschatten van de Deugd:
Er is niemand die hen dit beveelt maar ze doen dit uit zichzelf zo.
Daarom!
Dao brengt ze voort, de Deugd weidt ze,
Brengt ze tot wasdom, brengt ze groot,
Brengt ze tot stand en begunstigt ze royaal,
Voedt ze en bedekt ze –
Brengt ze voort maar eigent ze zich niet toe,
Bewerkt ze maar maakt ze niet van zich afhankelijk,
Brengt ze tot wasdom maar heerst er niet over.
Dit heet diepe deugd.
Parafrase: Dao (weg van het vanzelf zo gaan) manifesteert zich vanuit het verborgene via De (energie, innerlijke kracht, deugd, karakter) in alle verschijnselen. Brengt die tot wasdom door hen de mogelijkheden tot zelfontwikkeling te geven, ze royaal te begunstigen, voeden en beschermen zonder hen zich toe te eigenen, ook door ze te bewerken maar zich daarop niet laten voorstaan of ze afhankelijk van zich te maken. Dit heet diepe deugd. Alle verschijnselen eren Dao en schatten De hoog. De doet haar werk in het verborgene, niet om haar zelfs wil.
Werkend met gedeelde en persoonlijke basismogelijkheden geeft ieder van ons Dao door via De. We zijn onderdelen van ‘het’ proces van alle processen. ‘Het’ zien we alleen in ‘dit’ en ‘dat’ maar dat is bepaald niet niets! Want (deel van) alles. Overigens niets om ons op te beroemen, het wonder blijft een mysterie. (N.B. Schipper citeert bij dit hoofdstuk de prachtige passage uit de Zhuang Zi 6:V over de Dao).
De toon van dit hoofdstuk doet me denken aan het loflied op de liefde (1 Kor. 13) van de apostel Paulus. Er zal zeker een verschil zijn in optiek, maar in beide gevallen lijkt me sprake van groot respect voor het wonder: bij Paulus van de als geschenk ervaren liefde die zichzelf niet zoekt, bij Lao Zi van de als geschenk ervaren Dao en De die aan alles ten grondslag liggen zonder iets voor zich op te eisen.
Vgl. R 38, 1, 20, 25, 52, 2, 42, 65, 38; Sch 39
52
De wereld heeft een begin dat we kunnen beschouwen als de moeder van de wereld.
Zodra je de moeder kent, ken je haar kinderen,
Zodra men besef heeft van haar kinderen, heeft men voeling met de moeder:
Dan is men zijn hele leven niet in gevaar.
Stop de openingen dicht, sluit de deuren,
Dan raak je je hele leven niet uitgeput.
Open de openingen, dan neemt de bedrijvigheid toe,
En zul je het je hele leven niet redden.
Het vermogen om het kleine te zien, betekent helder inzicht.
Voeling blijven houden met het zachte betekent kracht.
Wie zijn uiterlijke licht gebruikt om terug te keren naar zijn innerlijke licht
Zal zich geen onheil op het lijf halen.
Dat heet: bestendigheid beoefenen.
Parafrase: De onzichtbare oorsprong van de verschijnselen is als hun moeder: dao. Moeder en kinderen verwijzen naar elkaar. Door voeling te houden met hun moeder vermijden we levenslang gevaar. Dicht de openingen dan raak je niet uitgeput; door ze te openen en in bedrijvigheid te vervallen, red je het niet. Het vermogen om het kleine te zien, is helder inzicht; voeling houden met het zachte, betekent sterkte. Zijn uiterlijke licht gebruikend gaat men terug naar die helderheid. Dan vermijdt men onheil. Dit heet bestendigheid beoefenen.
N.B. De “openingen” komen ook voor in 11 en 54, vgl. de “deuren” in 47. De vraag kan zijn welke verbanden er eventueel gezien kunnen of dienen te worden.
Ook hier weer de oproep om niet te forceren, maar voeling te houden met het zachte. Een heel verschil met alles van krachtdadigheid verwachten, al hoeft kracht of energie of inzet als zodanig niet met aandacht voor het zachte in strijd te zijn. In dat geval is kracht inzetten geen forceren. Voeling leren houden betekent ondertussen wel ons bewustzijn van het hele plaatje niet op te offeren aan strak vasthouden aan een vooropgezet schema of een vooropgezette invalshoek. Objectiviteit die alleen gebruikt wordt om macht uit te oefenen, is iets anders dan openheid voor de verschillende kanten van een zaak of ontwikkeling. Die openheid is dus de voorwaarde voor bestendigheid, en bestendigheid is geen definitief bezit, maar een telkens opnieuw na te streven en in te zetten houding.
Vgl. R 51, 1, 12, 47, 48, 40, 43, 33, 16, 27, 52, 14
53
“Als ik ook maar een greintje inzicht zou hebben,
Dan is het enige wat ik bij het belopen van de ‘grote weg’ zou vrezen: het afwijken van de weg.”
De ‘grote weg’ is effen en breed,
Maar de gewone mensen zijn dol op kleine zijpaden.
De hoven zien er uitermate prachtig uit,
Maar de akkers zijn uitermate verwilderd
En hun graanschuren zijn uitermate leeg.
Hun kleren hebben een versiering van zijde;
Aan hun riemen dragen ze scherpe zwaarden;
Ze gaan zich te buiten aan dranken en spijzen;
Luxe goederen zin er in overvloed.
Dit is ‘roven’, niet ‘de Weg’!
Parafrase: Het enige waarvoor ik bij het gaan van de grote weg (Dao) beducht hoef te zijn is hem te verlaten. De grote weg is uitermate begaanbaar, maar de mensen nemen graag de kleine maar kronkelige zijpaden. Dat leidt tot verloedering. De hoven uitermate schoongeveegd, maar de velden uitermate verwilderd en de voorraadschuren uitermate leeg. Rijk versierde kleren en prachtige wapens dragen, zich te buiten gaan aan drank en spijzen, luxe en weelde. Dit is diefstal (“dao”-klank in het chinees) en buitensporigheid, zeker niet de weg (Dao).
Dit hs gaat over het ideale gedrag van vorsten, en van alle ‘gezagsdragers’. De eerste twee regels wordt de vorst aan het woord gelaten. Tegelijk wordt vooruitgelopen op de duidelijke les aan het eind: het gaat hier om wat de Weg wel en niet is. Wie de Weg volgt, gaat zich niet te buiten, kiest niet voor extravagantie maar is innerlijk (en vervolgens uiterlijk) verbonden met het midden van mogelijke wegen en gedragingen.
Vgl. R 41, 14
54
“Wat goed gevestigd is, wordt niet uitgerukt.
Wat goed omarmd wordt, wordt niet weggehaald.
Hierdoor is het dat kinderen en kleinkinderen de offers niet onderbreken.”
Bij wie dit cultiveert
In zijn persoon: wordt zijn innerlijke kracht waarachtig;
In zijn familie: wordt haar innerlijke kracht ook meer dan overvloedig;
In zijn geboortestreek: wordt haar innerlijke kracht ook langdurig;
In zijn land: wordt zijn innerlijke kracht ook overvloedig;
In de hele wereld: wordt haar innerlijke kracht ook overal aanwezig.
Daarom beschouw ik
[Andere] personen vanuit mijzelf,
families als mijn familie,
streken als mijn geboortestreek,
landen als mijn eigen land,
de wereld als mijn eigen wereld.
Hoe weten we dat dit zo is?
Hierdoor!
Parafrase: Het stevig gevestigde wordt niet uitgerukt; het stevig omarmde wordt niet weggehaald. Zo is er continuïteit tussen de generaties en in de samenleving. Dit cultiveren betekent voor jou als persoon: deugd van innerlijke kracht en waarachtigheid; in je familie, deugd van overvloed; in je geboortestreek, deugd van duurzaamheid; in je land, deugd van rijke bloei; in de hele wereld, deugd alom. Door dit te doen ben je per definitie inclusief bezig. Hoe kun je dit allemaal weten? Hierdoor!
Dit hoofdstuk behandelt een thema (beoefening van de deugd, vandaar ook de aanhalingstekens bij de eerste drie regels) dat centraal is in het confucianisme, maar met een andere toespitsing. Legt het confucianisme nadruk op het volgen van uiterlijke regels, in het daoïsme wordt deugd verstaan als terugkeren naar de echtheid (authenticiteit). ‘Deugd’ kan zowel energie of innerlijke kracht als goede moraal of morele kracht aanduiden. Het gaat om meegaan met de beweging zoals die het meest natuurlijk gevoeld wordt, zowel die van buiten als uiteindelijk allemaal en helemaal ‘van binnen’ (anders zouden we het geen voelen noemen). Allemaal: alle bewegingen zover we ervaren; helemaal: precies zo fundamenteel als dicht bij en door ons ‘zelf’ ervaren wordt. (Dit is geen wetenschappelijke beschrijving van fysieke processen maar een vanuit en met de ervaring kloppende beschrijving van wat zich voordoet, en waargenomen wordt.) Dit natuurlijke valt ook samen met het ‘meest deugende’ – anders zou het meest deugende niet natuurlijk zijn.
Vgl. R 41, 19, 21, 57, 13
55
Wie vol is van innerlijke kracht, is te vergelijken met een pasgeboren kind.
Wespen, schorpioenen en giftige slangen zullen het niet steken,
Wilde dieren zullen het niet te pakken krijgen,
Roofvogels zullen het niet grijpen.
Hoewel het zwakke botten en zachte spieren heeft,
Is zijn greep stevig.
Hoewel het nog geen weet heeft van de vereniging van man en vrouw
Rijst zijn penis toch;
Dat is het toppunt van vitaliteit en kracht.
Het kan de hele dag huilen zonder schor te worden;
Dat is het toppunt van harmonie.
Harmonie ervaren wil zeggen bestendig zijn,
Bestendigheid kennen betekent verlicht zijn.
Het leven oppeppen wil zeggen onheil.
Met zijn geest de levenskracht opblazen, dat is forceren.
De dingen al in hun jonge jaren robuust maken betekent dat ze snel ouder worden.
Dat kunnen we noemen in strijd met Dao;
in strijd met Dao betekent een vroegtijdig einde.
Parafrase: Wie vol ongekunstelde energie is, is als een pasgeborene, berokkent geen kwaad en wordt niet door wilde dieren gegrepen. Slap en teer, is hij toch krachtig, en ook van spontane seksuele energie het natuurlijke summum. De hele dag schreeuwt hij zonder schor te worden: het toppunt van harmonie van de tegenstellingen. Harmonie ervaren wil zeggen bestendig zijn; bestendigheid kennen is inzicht. Maar de geest die de levenskracht forceert, buit het leven uit. Dat is in strijd met de Dao, dan is het gauw gedaan.
Kunstgrepen die niet de basiskracht ondersteunen, verergeren de situatie. Natuurlijkheid mag er voluit zijn en heeft geen kwade bedoelingen. Evenwicht in beweging is spontaan. Forceren brengt een vlug einde. Hoe verhouden (ook onze) culturele en opvoedkundige tradities zich hiertoe?
Vgl. R 50, 10, 20, 28, 66, 50, 16, 30, 12, 18
56
Wie weet, spreekt niet.
Wie spreekt, weet niet.
Stop de openingen dicht, sluit de deuren,
Dim het licht, verenig je met het stof van de wereld,
Vijl de scherpe punten af, ontwar de knopen.
Dit is bedoeld met ondoorgrondelijke eenheid.
Daarom :
Is het onmogelijk er intiem mee te worden;
Er verwijderd van te raken;
Het te bevoordelen
Het te schaden
Het hoog te schatten
Het voor waardeloos te houden.
Daarom is zij het meest kostbare van de hele wereld.
Parafrase: Wie weet, spreekt niet. Wie spreekt, weet niet. Met je geest of met inspanning greep op Dao pogen te krijgen is een garantie voor niet bereiken van Dao. Doe wat aansluit. Dat is wat je ‘een zijn met en van alles’ noemt. Met de wijze kun je niet intiem worden, noch van hem verwijderd raken. Hem voordeel of nadeel toebrengen is onmogelijk. Daarom is hij het kostbaarste in de wereld.
Men kan in de laatste alinea zowel de stilzwijgend veronderstelde “wijze mens” als de eerder genoemde “ondoorgrondelijke eenheid” in gedachten houden resp. op het oog hebben: dat maakt voor de uitleg niet uit omdat zij daarin juist samenvallen (als Dao).
In woorden over Dao valt Dao niet uit te leggen. Met streven naar Dao bereik je Dao niet. (Dao omvat immers alles, zowel de woorden of het streven als de rest van de werkelijkheid. Let op wat dit inhoudt: Dao is er al, overal en altijd. Ondoorgrondelijke eenheid of mysterieuze vereniging van alles wat is.) Met andere woorden: “hecht niet aan iets bereiken via uitersten of via opvallen”. Toch hebben we intuïtie van Dao als grond van alle bestaan, die uit zichzelf werkzaam is. De wijze is daarom het kostbaarst in de wereld, want met Dao in verbinding, open voor Dao.
Vgl. R 2, 5, 17, 23, 43, 4, 52, 42, 39
57
“Bestuur het land met normaal correct gedrag.
Gebruik de wapens met listig gedrag.”
Bestuur de hele wereld door niet te bedrijvig te zijn.
Hoe weten we dat dit zo is?
Hierdoor:
Hoe meer verboden en taboes er in de wereld zijn, des te armer de mensen worden.
Hoe meer scherp tuig de mensen hebben, in des te meer wanorde de landen en huishoudens raken.
Hoe meer sluwe handigheid de mensen hebben, des te vreemder zaken er gemaakt worden.
Hoe meer wetten en verordeningen er afgekondigd worden, des te meer rovers en dieven er zullen zijn.
Daarom zegt de wijze mens:
Ik betracht het niet-handelen en juist daardoor verandert alles vanzelf.
Ik bemin de stilte en juist daardoor corrigeren de mensen zich uit zichzelf.
Ik ben niet bedrijvig en juist daardoor worden de mensen rijk.
Ik koester geen zelfzuchtige verlangens en juist daardoor is het volk ongekunsteld.
Parafrase: De staat bestuur je door het normale te doen. Het leger zet je in bij uitzonderlijke situaties. Helder en rustig is normaal. De wereld bestuur je door alles de gewone loop te laten, niet in te grijpen. Hoe meer verboden en taboes, hoe armer de mensen; hoe meer scherp tuig, hoe groter de wanorde; hoe meer sluwe handigheid, hoe meer buitenissigheden; hoe meer wetten en bevelen, hoe meer rovers en dieven. Daarom zegt de wijze: “Ik betracht niet-doen en daardoor transformeren de mensen zich vanzelf. Ik bemin stilte en daardoor corrigeren de mensen zich vanzelf. Ik betracht niet-bedrijvigheid en daardoor worden de mensen vanzelf rijk. Ik koester geen zelfzuchtige verlangens en daardoor worden de mensen vanzelf ongekunsteld.”
N.B. De eerste twee regels citeren een voorschrift uit de School van de Strategen. Als wapens nodig zijn, zit je al in een bijzondere situatie.
Dit hoofdstuk geeft uitleg over het beroemde “niet-handelen” (wu-wei). René Ransdorp vertaalt in regel 3 (wu-shi) “niet-bedrijvigheid”. Het niet-handelen (wu-wei vgl. hs 43; zie ook verderop in regel 11) krijgt hier de uitleg dat het niet goed is om zich in bedrijvigheid te verliezen. “Niet-handelen” betekent dus niet per se altijd “niets doen”! Het gaat er om dat te krachtig ingrijpen het doel niet bereikt. Ook het streven naar kennis kan een enorm blok aan het been worden, even goed als het vergroten van het wapenarsenaal of het uitbreiden van regels en taboes. Hoe dan evenwicht en rust te laten groeien of ‘bevorderen’? Door niet te forceren, niet overdreven te begeren: wat een baby doet om aandacht en voedsel en verzorging te krijgen, is natuurlijk, maar wie dat doet op onnatuurlijke wijze en dus ten koste van anderen en zichzelf, bereikt juist het tegendeel. Dat geldt niet minder sterk voor het gebruik van namen en het uitspreken van oordelen: daarmee bereikt men al gauw het tegendeel want men herinnert evenzeer aan het tegendeel als aan het beoogde. Hetzelfde geldt voor het “vermeerderen van kennis”: als dit neerkomt op het zichzelf opblazend vergroten van de eigen kennisstok om domme andere honden mee te slaan, bereikt het zijn tegendeel en vermeerdert het de eigen onevenwichtigheid en zo die van de hele omgeving. Dit hoofdstuk vertoont veel parallellen met andere hoofdstukken. Sommigen wijzen er op dat zelfs Confucius het ideaal van “niet-dwang” koesterde: “Als van iémand gezegd zou kunnen worden dat hij de goede orde handhaafde zonder dwang uit te oefenen dan was dat ongetwijfeld de wijze vorst Shun. Wat deed hij? Hij vertoonde eenvoudig een respectvolle houding en keek voor zich uit naar het Zuiden [waarheen de vorstenzetel gericht was]” (Analecta 15:5).
Vgl. R 48, 57, 31, 45, 21, 54, 36, 53, 18, 19, 49
58
Als de regering suf en duf is, dan is het volk puur en vriendelijk.
Als de regering scherp toeziet, dan is het volk vol gebreken.
Ongeluk is het waar geluk op steunt.
Geluk is waar ongeluk in verborgen ligt.
Wie weet precies het omslagpunt?
Dat ligt niet vast!
Normaal slaat weer om in vreemd.
Het gunstige slaat weer om in onheil.
De blindheid onder de mensen bestaat beslist al heel lang.
Daarom zegt de wijze mens:
Wees oprecht maar niet hoekig,
Zuiver maar niet snijdend,
Rechtop maar niet stram,
Stralend maar niet verblindend.
Parafrase: Tolerant bestuur maakt de mensen slap, repressief bestuur tegendraads. Ongeluk is waar geluk op steunt, in geluk ligt ongeluk verborgen. Wie weet waar precies de grens ligt? Dat ligt niet vast. Normaal slaat om in vreemd, goed slaat om in onheil: het dwalen van de mensen is inderdaad al van lange duur. Daarom zegt de wijze: Vierkant maar niet hoekig, zuiver maar niet snijdend, rechtop maar niet strak, lichtend maar niet verblindend.
Een zo heldere tekst samenvatten hoeft niet, al komt “geen Prinzipienreiterei” er dicht bij. Wie het onderste uit de kan wil halen, krijgt het deksel op zijn neus, zegt ons spreekwoord. Hier wordt een diepere reden gegeven: de werkelijkheid bestaat uit schuivende balansen, denk aan het yin-yang-teken dat opgevat kan worden als tweedimensionaal maar ook als multidimensionaal. Ook wordt de door dat teken afgebeelde wereld anders gezien naarmate het standpunt van waar uit men het bekijkt, verschilt van andere standpunten. En wie zal zeggen of die standpunten zelf niet verschuiven? Wij zijn immers ookonderdeel van dat bewegende, veranderende geheel, niet alleen buitenstaanders met een uniek eigen standpunt en dito visie. Leidt dit tot een visie waarin alle verschillen er niet meer toe doen? Zeker niet. Wel tot een houding waarin eenzijdigheid zich net zo bewust is van zijn tegendeel en complement als van ‘zijn’ eigen beoogde positie en doel. De ’tegendelen’ zijn in elkaar verborgen. Dit is een besef dat in vele hoofdstukken van de Daodejing terugkeert.
Vgl. R 20, 57, 18, 40, 45, 56
59
Om de mensen te besturen en zichzelf te cultiveren
Is niets zo goed als soberheid.
Juist door soberheid volg je al vroeg.
vroeg volgen betekent geleidelijk de deugd toen toenemen.
Als we de deugd geleidelijk doen toenemen,
Dan is er niets waartegen je niet opgewassen bent.
Als er niets is waartegen je niet bent opgewassen,
Dan weet niemand waar dit voor je gaat eindigen.
Als niemand weet waar dit voor je gaat eindigen,
Dan kun je het rijksbestuur verkrijgen.
De Moeder van het rijk bezitten kan lang duren.
Dit kan genoemd worden:
“Van de diepe wortels en van de stevige basis,
Van het lange leven en van het verre zien: Dao (de Weg)”.
Parafrase: De begrenzing door soberheid en geworteld zijn vormt de basis – hoe vroeger Dao gevolgd kan worden, hoe beter – waardoor men al groeiend eigen grenzen overstijgt, zowel persoonlijk als in de grote wereld: men geeft verbindend aan alles richting.
Het geworteld zijn heeft betrekking op Dao: de Dao van de diepe wortels, de hechte ondergrond, het lange leven en de blijvende visie. De matiging of soberheid als voorzorg verwijst ook naar de voorraden die van de vruchten van het land aangelegd kunnen worden. Wat zou men aan deze prachtige tekst toevoegen? Wij Westerlingen zien theoretische intelligentie al gauw als basis voor vooruitgang; Lao Zi is daar duidelijk over: allereerst gewoon de natuur volgen. Dat houdt beslist niet per se in dat men innerlijk instemt met alles wat anderen te berde brengen, ook regeerders niet; wel dat men zich niet mengt in datgene waarvoor (nog) geen basis aanwezig is bij onszelf. En die basis dient ‘zowel materieel als mentaal geworteld zijn’ te omvatten. Vraag aan mezelf: waar ben je in geworteld? Hoe open ben je voor krachtige, want grond vindende, groei? Ben je meer bezig met voorverkenning of heb je grondstuk, zaad en bemesting samengevoegd en bescherm je de groei, niet speciaal (hoewel allereerst gevraagd) van jezelf maar daardoor juist ook van allen? De Dao van geworteld zijn is de grote verbinder.
Vgl. R 54, 19, 21, 54, 7
60
Een groot land besturen doe je net als het subtiel bakken van een klein visje.
Wanneer je het rijk regeert met Dao,
Oefenen de geesten van de voorouders geen magische kracht meer uit.
Niet dat de geesten van de voorouders geen magische kracht meer uitoefenen,
Maar de werking ervan berokkent de mensen geen schade meer.
Niet dat de werking daarvan de mensen geen schade meer berokkent,
Oók de wijze mens berokkent de mensen geen schade.
Welnu, als die beide elkaar geen kwaad berokkenen,
Dan kunnen zij hun deugden met elkaar verenigen en samen terugkeren naar Dao.
Parafrase: Een groot land besturen is net als kleine visjes bakken.
De weg volgen betekent evenwicht vinden, geen verstoring brengen door onnodige energie. Geesten van voorouders (demonen) oefenen dan geen magische kracht meer uit. Niet dat ze dat niet meer doen, maar ze doen de mensen er geen kwaad meer mee. Niet alleen dat hún magie de mensen dan niet meer schaadt, ook de wijze mensen doen de mensen geen kwaad meer. Welnu, als beide geen kwaad meer doen, dan kunnen zij hun innerlijke krachten bundelen en aanwenden voor het welzijn van allen en alles.
De weg volgen brengt evenwicht: terugkeer naar het oorspronkelijke.
Dit hoofdstuk kun je ook samenvatten door alleen de eerste en de laatste regels te citeren. Maar dan missen we veel van de context. Er is een heel duidelijke boodschap: het tegenbeeld van eenzijdig en overdreven gebruik van macht en geweld; of het bang maken van mensen voor goden of geesten, of welke voorstellingen dan ook. Wie de culturele boodschap van Lao Zi tot zich laat doordringen, is noch bang voor de geesten van de voorouders, noch zelf iemand die anderen zomaar bang maakt met het oog op eigen voordeel. Wat een vooruitzicht, dat natuurlijk bundelen van alle (zelfs mogelijk tegengestelde!) krachten zonder onnodige weerstanden. Dao begint bij eenvoud en openheid voor alle subtiliteiten, en keert ernaar terug. Met oog voor steeds nieuwe evenwichten.
Vgl. R 48, 61, 16.
61
Een groot land is als de benedenstroom van een rivier:
Het ontmoetingspunt van de hele wereld, het vrouwelijke van de hele wereld.
Het vrouwelijke overwint het mannelijke permanent door stil te zijn,
Vanwege haar stil zijn is ze in de lage positie.
Daarom:
Als een groot land zich plaatst onder een klein land
Kan het dat kleine land voor zich winnen.
En een klein land wordt door een groot land overgenomen
Door zich onder dat land te blijven plaatsen.
Daarom:
Sommige nemen andere over door zich er onder te plaatsen,
Sommige winnen andere omdat zij al laag zijn.
Een groot land wil andere slechts verenigen en grootbrengen,
En een klein land wil slechts andere binnengaan en zijn diensten aanbieden.
Om te bereiken dat beide afzonderlijk aan hun trekken komen
Is het dus het beste dat het grote land de laagste positie kiest.
Parafrase: Een groot land en een klein land bereiken de beste verhouding als ze beide de laagste positie in proberen te nemen. Net als vrouw en man in vereniging tot bloeiend evenwicht.
Zo krijgt het kleine (de man) dat het zijn bijdrage levert en in de bloei van het grote deelt, en krijgt het grote (de vrouw) nog rijker bloei.
Zoals in de benedenloop van een rivier alles samenkomt: het kleine dat deel van het grote wordt, en het grote land dat zijn bloei deelt met het kleine en tot nog grotere bloei komt. Het grote dient daartoe de laagste plaats in te nemen (zich daarmee te vereenzelvigen).
In dit vers wordt de samenwerking van grote en kleine landen vergeleken met het samengaan van vrouw en man. Essentieel is niet wie de hoogste status of onderdrukkende macht heeft maar dat beiden het verst komen als ze naar de onderliggende positie streven die het samenzijn het beste steunt en voedt. Want stel je het beeld voor van rivieren die naar beneden stromen: hoe hebben de ontvangende vallei en de brengende stromen elkaar nodig? Alleen samen vinden en vormen ze het optimum. En daar horen alle fases en onderdelen bij. Blijkens de opmerkelijke verwantschappen met andere hoofdstukken wordt hier een kernelement van de boodschap van de Daodejing naar voren gebracht. Energie werkt het beste van binnenuit aftastend en samenwerkend en niet door dwang.
Vgl. R 66, 8, 6, 1, 78, 43, 76, 45, 26, 80, 74
62
Dao is de kostbaarste plaats* van de tienduizend dingen,
Voor de goede mensen is het hun schat, voor de slechte hun bescherming.
Mooie woorden kunnen gewaardeerd worden;
Eervolle daden kunnen iets schenken aan andere mensen.
Waarom zouden de slechte mensen dan verworpen worden?
Daarom:
Wanneer de Vorst wordt geïnstalleerd en de troon bestijgt
En de Drie gouverneurs benoemd worden
– Ook al zouden er grote schijven van jade aangeboden worden
voorafgaand aan vierspannen paarden –
dan zou er niets zo goed zijn als zittend** dit Dao aan te bieden.
Wat was nu de reden waarom de ouden Dao zo hoog schatten?
Zeiden ze niet “Wie het zoeken zullen het vanzelf vinden” en “Zij die misstappen begingen zullen verlost worden”?
Daarom is Dao het kostbaarste in de hele wereld.
* J.J.L. Duyvendak geeft bij de eerste zin van dit hoofdstuk de connotatie die hieronder volgt. Ik stel ik me voor dat zo minstens heel wat lezers zich de tekst voorgesteld kunnen hebben. Duyvendak baseert zich op de standaard tekst, terwijl een later ontdekte, vermoedelijk oorspronkelijker tekst een minder expliciete verwijzing naar deze bijzondere betekenis heeft.
“De zuidwestelijke hoek van het huis is de plaats waar het graan werd bewaard. Daar sliep de vrouw, die daaraan haar vruchtbaarheid ontleent, en de hare wederkerig geeft. Naast haar sliep de heer des huizes, wiens plaats overdag aan de oostkant van het huis is. ’s Nachts is zijn positie dus geheel omgekeerd. De zuidwestelijke hoek duidt daarom aan: het belangrijkste op een plaats waar men het niet verwachten zou; het element yang waar men yin zou verwachten. Als beeld van de Weg met zijn voortdurende verrassende overgangen van deze beide fasen in elkander is het dus zeer goed gekozen.” (TAU-TE-TSJING: Het boek van Weg en Deugd, vert. en toel. Dr J.J.L. Duyvendak, Amsterdam (Uitgeverij De Driehoek) 1980-3e druk (de tekst staat al in de 2e druk van 1950; de 1e druk was in 1942), 182v.
** Leraren zaten op een mat.
Parafrase: Dao is de veilige schuilplaats van alle dingen; de schat van goede mensen, de beschermer van slechte. Wie van de niet goede mensen zouden verworpen worden? Het kostbaarste geschenk van zijn raadslieden aan een beginnende vorst is Dao. Door Dao zal wie zoekt, vinden en door Dao zal wie misstappen begaan heeft, verlost worden. Dao is het kostbaarste van de hele wereld!
‘Niet goede mensen’ worden beslist niet bij voorbaat verworpen of uitgesloten! Dao werkt voor iedereen, ook voor wie geen (altijd minder!) kostbare geschenken te geven heeft. Deze kostbaarste schat koesteren en zijn werking laten hebben, dat is het!
Een deels (!) goed vergelijkbare les is ook te vinden in de zeer oude Hebreeuwse voorstellingen van de jaarlijkse verbondsvernieuwing, het zevenjaarlijkse sabbatjaar en het vijftigjaarlijkse jubeljaar waarbij idealiter alle evenwichten in de samenleving weer hersteld worden. De vorst en vorstin (dan wel de hogepriester en zijn echtgenote) spelen bij dat herstel een belangrijke rol (in bepaalde latere versies van de voorstellingen zijn vrouwelijke rollen gereduceerd en zodoende mannelijke in macht en status toegenomen; dit waren ingrijpende veranderingen waarin toenemende hiërarchie het herstel van evenwicht een ander aanzien gaf). Zij zijn er niet om mensen of partijen tegen elkaar uit te spelen maar om ze in evenwicht te laten bloeien, net als het land dat door braakligging hernieuwde krachten kan krijgen. Er is zo sprake van een herhaalde cyclus van evenwicht, uit balans raken, en herstel van evenwicht: complementariteit. Uiteraard blijft het een altijd met het ander verbonden, hoe – dat blijft uitdaging. Dit speelt evenzeer bij latere christelijk-joodse voorstellingen: het herstel van het evenwicht in de hele schepping neemt in de Openbaring aan Johannes zowel de kenmerken aan van de vernietiging van het kwaad als van het herstel van de hemelkoningin en van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. In latere Joodse en christelijke tradities heeft het innerlijk beginnen met een schone lei vergeleken met het uiterlijk opnieuw beginnen relatief nadruk gekregen bij de jaarlijkse verbondsvernieuwing.
Waar de cycli worden vervangen door louter lineaire voorstellingen van de tijd van alle processen van de werkelijkheid ontstaat het probleem dat geen heelheid ofwel herstel van de eenheid meer mogelijk lijkt, ofwel dat er een oplossing moet worden gevonden voor de achtergelaten negatieve (want veroordeelde) rest. De kunst is om ook die rest als onderdeel van het veranderende geheel te blijven beschouwen, wat vooral een kunst is voor wie zichzelf als uniek beschouwt zonder in rekening te brengen dat dat alleen kan dank zij het besef van het verschil met de ander of het andere. Gelijkheid en onderscheid veronderstellen elkaar, niet slechts logisch maar ook in alle processen. De bewustwording hiervan omvat alle denkbare niveaus en aspecten inclusief diegene die wij ons eerst niet bewust waren, of die wij al dan niet tijdelijk vergaten en vergeten.
Wellicht kunnen we zeggen dat de Dao van Lao Zi hiervan een belangrijk symbool is.
Vgl. R 51, 61, 27, 63, 49
63
Doe door niet-doen.
Grijp in door niet tussenbeide te komen.
Proef wat nog geen smaak heeft.
Zie het grote in het kleine, het vele in het weinige.
Beantwoord haat met welwillendheid.
Plan het moeilijke als het nog makkelijk is.
Doe het grote terwijl het nog klein is.
Want de moeilijkste dingen komen voort uit wat eens eenvoudig was,
De grootste uit wat eerst klein was.
Daarom:
De wijze streeft nooit naar het grote,
En is daarom in staat het grote te volbrengen.
Immers: wie lichtvaardig belooft, is niet geloofwaardig,
En wie zaken makkelijk opvat, ontmoet veel moeilijkheden.
Daarom:
Omdat zelfs de wijze mens deze dingen nog als moeilijk beschouwt,
Zal hij uiteindelijk geen probleem hebben.
Parafrase: Niet doen betekent niet zonder meer “niets doen”; wel houdt het in te beseffen dat onze houding, innerlijk en uiterlijk, van essentiële invloed is – en blijft – op wat er het gevolg van is; en omdat het gevolg van onze houding niet bij voorbaat datgene is wat we op het eerste gezicht (bij de eerste waarneming) graag willen, is het van belang alle subtiliteit en openheid te betrachten bij het waarnemen en eventueel handelen. De wijze volbrengt zo juist het grote.
Om te beginnen volgen we dit advies op door ons niet voor elke nieuwe ervaring af te sluiten. Dat laatste doen we onder meer door onze conclusies over eerdere waarnemingen er bij voorbaat op te plakken. Het zorgvuldig waarnemen, overwegen en uitproberen is vruchtbaarder dan het zonder meer toepassen van innerlijke of uiterlijke veronderstelde kennis of macht en zo een slag in de lucht slaan. Ervaring en subtiliteit helpen om precies de juiste maat te zoeken en eventueel toe te passen, niet naar het grote te streven.
Het commentaar van Wing-tsit Chan (vertaler van de Daodejing in het Engels: The way of Lao Tzu : (Tao-tê ching) 1963) onderaan hoofdstuk 63 vermeld ik ook graag: “The Taoist doctrine of walking the second mile [Repeats the sentence in Lao Tzu, ch. 34], which was unacceptable to Confucius.” Dat is een verwijzing naar het Evangelie van Matteüs 5:42 (38-47, een gedeelte dat ook op andere punten sterke gelijkenis vertoont met de boodschap van Lao Zi).
Vgl. R 57, 3, 48, 35, 16, 49, 62, 79, 64; Chan 34, 49
64
Wat in rust is, is makkelijk vast te houden.
Wat zich nog niet toont in de vorm van een voorteken, is makkelijk te plannen.
Het broze is makkelijk te versplinteren.
Wat gering is, is makkelijk te verstrooien.
Werk eraan voor het er is; bestuur terwijl er nog geen wanorde is.
Een nauwelijks te omvatten boom is begonnen als het kleinste lootje.
Een paviljoen van negen verdiepingen begint met een mandje aarde.
Een reis van duizend mijl begint direct onder je voet.
Wie iets aanpakt, ruïneert het; wie iets wil controleren, bederft het.
Daarom: omdat de wijze niet-handelen beoefent, bederft hij niets;
En omdat hij de dingen niet vasthoudt verliest hij ze ook niet.
Wanneer mensen zaken ondernemen, verwoesten ze de dingen net op het moment dat ze bijna voltooid zijn.
Daarom heet het: “Als je aan het einde even omzichtig bent als aan het begin, is er geen sprake van falen.”
Om deze reden verlangt de wijze mens niét te verlangen en hecht hij geen waarde aan moeilijk te verkrijgen goederen.
Hij leert het niet leren en keert terug van de misstappen die de grote massa mensen begaan heeft.
Zo bevordert hij de natuurlijke gang van alle verschijnselen en grijpt niet geforceerd in.
Parafrase: Neem de oorzaken van verwarring en wanorde weg voordat zij hun werking uitoefenen.
Een lange reis begint onder je voet.
Wie ingrijpt, vernielt; wie vasthoudt, verliest. Daarom betracht de wijze mens het niet-doen en vernielt niets, houdt hij nergens aan vast en verliest niets.
Wees aan het eind even omzichtig en zorgvuldig als aan het begin, dan faal je niet op het laatst.
Daarom verlangt de wijze naar het niet-verlangen en acht moeilijk te verkrijgen goederen niet hoog. Hij leert het niet leren en keert terug van de misstappen die de grote massa mensen begaan heeft.
Zo bevordert hij het uit zichzelf zo zijn van alle dingen.
Met forceren (bijvoorbeeld uit angst …) bereiken we vaak het tegendeel. Door bij de kern te blijven, dat is bij onze eigen essentie en onze waarneming, hoeven we geen onnodige ingrepen te doen maar volgen de natuurlijke weg. Veel te grote inzet, of inzet die te laat komt, of die helemaal niet meer komt doordat de heldere waarneming en de energie op zijn, werken verkeerd uit. Zij belasten de natuurlijke voortgang, het natuurlijke verloop van de dingen. Daarbij blijven is wat de wijze verlangt, niet het forceren van moeilijk te verkrijgen zaken.
Vgl. R 46, 19, 48, 2, 16, 17, 57; Chan 3
65
Zij die in de oudheid goed waren in het beoefenen van Dao,
Waren er niet op uit de mensen intelligent te maken maar dom.
Dat een volk moeilijk te regeren is, komt door zijn grote kennis.
Daarom:
Het land met kennis besturen is diefstal voor het land;
Het land niet met kennis besturen is geluk voor het land.
Wie het verschil tussen deze beide weet, wordt het voorbeeld .
Dit verschil permanent beseffen heet mysterieuze deugd:
Hoe diep, hoe ver!
Door samen met de dingen terug te keren,
komen we dan ook uit in het grote volgen.
Parafrase: Hanteer kennis niet als machtsmiddel maar laat het zijn natuurlijke functie vervullen. Dan krijgen huichelarij en bedrog geen kans en brengt ongekunsteld zijn geluk. Dit is het verschil tussen een dief van het land of een zegen voor het land zijn. Dit permanent beseffen heet mysterieuze kracht. Hoe diep, hoe ver! Zo keren alle dingen terug in de grote stroom.
Er zijn vele parallellen met andere hoofdstukken. Er is enige verwarring over dit hoofdstuk, omdat het ‘alle’ kennis per definitie als onnatuurlijk lijkt te beschouwen. Deze oude tekst kijkt naar kennis als iets waarmee sommigen (bijvoorbeeld sommige ambtenaren en volgers van Confucius) zich boven anderen verheffen. Wat afgewezen wordt, is uiterlijke kennis die luiheid en huichelarij verbergt.
Een mogelijke vertaling van de voorlaatste zin is: “Door in tegenstelling tot de dingen terug te keren”, want “omkering is de beweging van Dao” (hoofdstuk 40). Het subtiele spel in dit hoofdstuk omvat niet alleen het rekening houden met de risico’s van gaan in de richting van “het (telkens) andere uiterste” maar ook met de risico’s van het hechten aan “het (zogenaamd vaste) evenwicht tussen beide uitersten”: waarbij net als in andere hoofdstukken op het gevaar van het hanteren van “uiterlijke kennis” wordt gewezen. Alles is altijd in beweging en de kunst is zich niet vast te leggen op één onwrikbare lijn maar op flexibiliteit binnen het wisselende overzicht over het veranderende geheel. Ook wat de uitersten zijn kan veranderen als het geheel verandert: onze kennis is altijd relatief en mag niet verabsoluteerd worden, want dan wordt zij een gevaar; tegelijk is zij niet te verwaarlozen, want soms een waardevol hulpmiddel. De Daodejing legt nadruk op het risico van slechts uiterlijke kennis; de Daodejing mag zeker niet opgevat worden als een handleiding tot (louter uiterlijke) kennis (die namelijk louter uiterlijk aan te leren zou zijn).
Vgl. R 40, 66, 22, 20, 18, 65, 57, 19, 15, 16, 28, 64, 71, 36, 76; Ames/Hall 25, 32, 40; D 10, 51, 25, 40, 78
66
Wat rivieren en zeeën in staat stelt om koning te zijn van alle valleien
Is dat zij bedreven zijn in het lager blijven dan hen.
Dáarom is het dat zij kunnen fungeren als de koning van alle valleien.
Hiérom: als de wijze mens zich wenst te plaatsen boven het volk,
Moet hij zich in zijn woorden lager opstellen dan zij.
Indien hij eerder wil zijn dan de mensen
Dan moet hij zich met zijn hele persoon achter hen plaatsen.
Hierom is het dat de wijze mens
Boven de mensen staat maar hen toch niet zwaar belast,
Zich vóor hen bevindt maar dat hen niet hindert.
Hierdoor is het dat de hele wereld het prachtig vindt hem naar voren te schuiven
Zonder dat men er moe van wordt.
Doordat hij niet wedijvert …
Is het niet dáarom dat niemand in de wereld met hem kan wedijveren?
Parafrase: De macht van rivieren en zeeën ligt in hun bedrevenheid om lager te zijn dan alle stromen.
Zo stelt zich de wijze beneden de mensen op en staat daarmee boven hen zonder dat zij zijn gewicht voelen, en hij gaat hen voor zonder dat zij hem kwaad doen.
Zo verheugt de wereld zich in hem zonder tegenzin te krijgen.
Juist omdat hij de strijd niet aangaat, kan de wereld niet met hem strijden.
Dit vers heeft parallellen met diverse andere hoofdstukken. Omkering is de beweging van Dao (40), de vorst definieert zichzelf publiekelijk als behoeftig (het welzijn van de mensen gaat voor), zodat de mensen hem boven zich plaatsen (39, 41). Energie volgen (wat een andere omschrijving is van kracht uitoefenen of deugd beoefenen) mag niet ontaarden in verabsolutering van de tegenstellingen, in wedijver om de wedijver in plaats van wedijver als spel, zij is er slechts om te dienen in het grotere proces van de verbondenheid en samenwerking. Dat geldt ook voor de wijze mens: wie het “streven” naar wijsheid “boven alles” stelt, heeft dat “doel” (!) op een vreselijke wijze gemist. Dao let juist op balans, op bewust waarnemen “op en vanuit de achtergrond”, om vandaaruit op natuurlijke wijze en vanuit openstaan voor het geheel bij te dragen aan het waargenomen proces. Wat vinden de mensen van iemand die publiekelijk aandacht voor zichzelf als wijze vraagt?! Doordat de wijze meegaat in de ontwikkelingen, valt hij als zodanig nooit op.
Streven is niet verkeerd als het zich bewust is van zichzelf binnen het hele veld van tegenstellingen waarbinnen het zich wil ontplooien, maar wordt gevaarlijk als het zichzelf verabsoluteert en boven of buiten dat hele veld plaatst, en (de andere verschijnselen in) dat veld zo miskent. Het gaat niet om een doel dat na eenmaal bereikt te zijn, vanzelf voor altijd bereikt blijft; integendeel, met het eventueel bereiken treedt direct een nieuwe fase in van waarnemen van (het geheel van) veranderingen en zich bewust worden van de nieuwe uitdagingen. De wijze is degene die zich daarvoor openstelt, in plaats van zich innerlijk of uiterlijk te laten voorstaan op een ‘bereikt succes’. Met dat laatste verliest zij of hij immers de ontvankelijkheid die tot de kern van wijsheid behoort, het ‘zelfloos’ waarnemen en volgen van dao. ‘Zelfloos’ niet in de zin van zonder bewustzijn van zichzelf, maar in de zin van zichzelf nergens aan de werkelijkheid opdringen, nergens de werkelijkheid louter aan ‘zichzelf’ aanpassen. Zelf en ander horen onverbrekelijk bij elkaar, net als hetzelfde en het andere. Het onderscheid zo te hanteren dat het natuurlijke resultaat ‘vanzelf zo’ volgt, is waardevol; het onderscheid zo te hanteren dat één element het andere volledig in zijn mal dwingt of negeert, brengt onbalans en verwoesting. Ook in onze westerse cultuur lijkt mij dat een oefening voor het leven. Steeds opnieuw beginnen.
Het volgende hoofdstuk sluit nauw bij dit aan.
Vgl. R 39, 32, 28, 8, 2, 42, 40; Chan 22; Sch 32
67
Iedereen in de hele wereld zegt dat ik groot ben en nergens mee te vergelijken:
Juist dát ik groot ben, dáarom ben ik nergens mee te vergelijken.
Zou ik wel ergens op lijken, dan zou er al heel lang niet meer over gesproken zijn.
Ik bezit drie schatten die ik met me meedraag en bewaar.
De eerste heet mededogen, de tweede spaarzaamheid,
De derde heet je niet aanmatigen de eerste te zijn.
Mededogen: daardoor kun je moedig zijn;
Spaarzaamheid: daardoor kun je royaal zijn;
Je niet aanmatigen de eerste te zijn: daardoor kun je de bestuurder van het rijk worden.
Dapper willen zijn zonder mededogen,
Royaal willen leven zonder spaarzaamheid,
De eerste willen zijn zonder bereidheid tot terughouding:
Dat eindigt in de dood!
Welnu: mededogen – als je dáarmee oorlog voert, dan zul je overwinnen
En als je je dáarmee verdedigt, dan sta je stevig!
Als de hemel iemand wil beschermen, beschermt hij hem met mededogen.
Parafrase: De hele wereld noemt mij [Dao] groot, nergens op lijkend.
Groot en daarom nergens op lijkend.
Indien wel op iets lijkend, zou ik al heel lang geleden van weinig betekenis geweest zijn.
Ik koester drie schatten: mededogen, soberheid, me niet aanmatigen om de eerste te zijn.
Meedogend: daarom kan ik dapper zijn; sober: daarom kan ik gul zijn; me niet aanmatigend om de eerste te zijn: daarom kan ik tot de meest vooraanstaande uitgroeien.
Mededogen opgeven en toch moedig willen zijn, soberheid opgeven en toch royaal willen zijn, me achteraan te plaatsen en toch de eerste willen zijn: dat leidt tot de dood!
De meedogenden zegevieren in de strijd, zijn onoverwinnelijk in de verdediging.
De hemel zal hen bevestigen als door een muur van mededogen.
De “ik” die hier spreekt, is Dao. Let op: de grootheid van Dao is dat hij bereid is klein en onopvallend te zijn. Dat wil zeggen: zich niet uitsluitend met de hoogste positie te vereenzelvigen maar altijd (!) ook met de laagste; het bijzondere of “grootste” uit zich door vereenzelviging met het kleinste waardoor beide behouden blijven, hun rol kunnen spelen. Een precieze illustratie van wat wij wel inclusiviteit of inclusief denken noemen; het tegenovergestelde wordt ook geïllustreerd, en dat noemen wij wel exclusiviteit of exclusief denken. “Denken”: de bijbehorende opstelling of houding daarbij inbegrepen. Hs 67 hangt nauw samen met 68 en 69.
Hebben wij hier te maken met een universeel beginsel, een universele boodschap? Vergelijk 67 bijvoorbeeld met de beroemde profetie van de Hebreeuwse profeet Jesaja (hoofdstuk 53) over mededogen waarin de “dienaar van God” het lijden van zijn volk en land op zich neemt. Waarschijnlijk is daar een beeld gebruikt van de rol van de hogepriester op de jaarlijkse Grote Verzoendag waar alle balansen hersteld werden: tussen hemel en aarde, leiders en volk, volk en land, volksgenoten onderling.
Deze profetie (namens Jahoe, god van de Hebreeërs) werd voorgehouden aan de Hebreeërs in de Babylonische ballingschap: een belofte van herstel. En doorheen alle latere eeuwen gelezen als een voorbeeld van de kracht die mededogen en een daaruit voortvloeiend offer kan hebben, en bijvoorbeeld door volgelingen van Jezus na zijn lijden en dood op hem van betrekking geacht. Die kracht werd vaak gelezen als een minstens innerlijke overwinning, groter dan welke uiterlijke ook. Maar uiterlijk en innerlijk hoeven niet altijd tegengesteld te zijn. Als een offer zelfgekozen of minstens zelfbeaamd is, dus niet met tegenzin of halfhartig gebracht, dan heeft dat offer een grotere betekenis dan de fysieke: het wordt een grote innerlijke kracht met grote uiterlijke effecten. Het bijzondere daarbij is dat de heldhaftige daden dat niet louter om uiterlijke en tijdelijke winst zijn maar zowel volledig van binnenuit komen als uiterlijke gevolgen hebben. Met de innerlijke kracht van het mededogen of de liefde als kern en basis: omdat zij niet zichzelf zoekt maar zichzelf helemaal geeft. Elk sprankje daarvan in welk leven dan ook telt hierbij helemaal mee.
Spreekt het niet vanzelf dat in deze houding niets meer over is van “spreken uit de hoogte” dat zichzelf exclusief als rechthebbende op de hoogste positie beschouwt? Zodra latere christenen het leiderschap van Jezus als een (allereerst) uiterlijk leiderschap gingen beschouwen dat van christenen bij voorbaat de politieke machthebbers in de landen en de wereld maakten, werd het oorspronkelijk element van heersen door dienen vergeten. Toch was dat laatste zowel bij de oude Hebreeërs als bij Jezus als hier het ideaal.
Vgl. R 18, 63, 74, 75, 77, 29, 28, 7
68
Daarom is een goede baas niet oorlogszuchtig.
En zijn degenen die goed zijn in oorlog voeren, niet boos.
Wie goed zijn in het overwinnen van de vijand, gaan niet de confrontatie aan.
Wie goed zijn in het omgaan met mensen, stellen zich lager op dan zij.
Dit heet de kracht van niet wedijveren,
Dit heet de kracht van het omgaan met mensen.
Dit heet het summum van overeenstemming met de natuur.
Parafrase: Een ware deskundige provoceert niet.
Een ware strijder is niet boos.
Een ware overwinnaar gaat de strijd niet aan.
Een echte leider van mensen stelt zich lager op dan zij.
Dit heet de deugd van niet wedijveren, de deugd van het omgaan met mensen.
Dit heet het summum van overeenstemming met de natuur.
Deze tekst vormt een geheel samen met de hoofdstukken 67 en 69.
De voorgestane houding of instelling houdt in dat men zich bewust is van de factoren die de huidige situatie bepalen. Alles begint met zich daarvan bewustzijn. De krachten van onszelf en onze omgeving zijn ons dan bewust, en wij gaan er zo mee om dat niet wij of onze krachten of de krachten buiten ons de uitsluitende maat der dingen zijn maar dat wij er zo mee omgaan dat ze elkaar allereerst respecteren. Dat betekent onder meer dat we de dwingende, forcerende elementen die in de uitoefening ervan aanwezig zijn, onderkennen en de overbodige spanning ervan af halen. Overbodige spanning: zover ze onnatuurlijk is, nodeloos forceert.
Vervolgens nemen we onze natuurlijke plaats in, wat als we bekwaam zijn niet betekent dat we allereerst via imponeren werken maar via de kracht en de uitwerking van ons gewone, natuurlijke doen – naar de mate van onze inzichten en vermogens, en niet onszelf en zeker niet anderen overtroevend. Dan zal blijken dat de ware deskundigen, strijders, overwinnaars en leiders geen haantjes hoeven zijn maar vanzelf erkenning vinden.
Vgl. hs 31: je zwaarste wapens gebruik je uitsluitend wanneer het niet anders kan. Houdt dat niet in dat onze beste inzet die is welke aan onze omgeving bijdraagt zonder individueel te willen schitteren? Naast onze schoenen lopen is bepaald niet de weg van dao. Wat dan wel: (net als de mensen om ons heen) ons ding doen, onze bijdrage leveren, zodat we samen de weg gaan van de innerlijke kracht die zich uit in samenleven dat op die innerlijke kracht(en) samen gebaseerd is. Dat komt neer op voortdurende aanpassing, voortdurend luisteren en inspelen.
Dan komt de “harmonie”, als zij komt, vanzelf en des te dieper, krachtiger, omvattender en “schoner” (in alle soorten vormen en talen, van uiterst concreet tot uiterst subtiel): van binnen uit en door geen van de betrokkenen uitsluitend als vreemd ervaren. In eindeloze variatie, van bekende herhaling tot onbekende vernieuwing. Zonder grootspraak, zelfverheffing of andere dwang; met vanzelfsprekendheid die bij ware betrokkenheid hoort. De eersten zullen de laatsten zijn, en de laatsten de eersten, om zo te zeggen.
Vgl. R 31
69
Bij de Strategen* heet het:
“Wij stellen ons niet op als gastheer [de offensieve positie] maar wij stellen ons op als gast [de defensieve positie].
Wij stellen ons niet een duim vooruit op maar wij stellen ons een voet achteruit op.”
Dit heet:
Marcheren zonder de gelederen op te stellen,
De mouwen opstropen zonder armen te hebben,
De wapens opnemen die er niet zijn,
De aanval openen zonder dat een vijand is.
Er is geen groter ramp dan de vijand te onderschatten;
De vijand onderschatten komt neer op verlies van je kostbaarheden.
Daarom: wanneer twee even krachtige legers elkaar tegenkomen,
Zal de partij die mededogen heeft, overwinnen.
* De Strategen: school van krijgskunst (die ook in hoofdstuk 57 geciteerd wordt).
Parafrase: “Ik matig me niet aan de gastheer te spelen maar de gast; ik matig me niet aan een duim op te trekken maar trek me een voet terug.”
Dit heet:
opstellen zonder troepen,
zijn mouwen opstropen zonder armen,
meeslepen zonder vijand,
dragen zonder wapen.
Geen groter onheil dan je vijand te onderschatten. De vijand onderschatten is riskeren je schatten te verliezen.
Daarom, wanneer even krachtige legers tegenover elkaar staan voor de strijd, zal het meedogende overwinnen.
Deze tekst vormt éen geheel samen met de hoofdstukken 67 en 68.
Hoofdstuk 67 zei dat de meedogenden zullen overwinnen (net als de zachte krachten in het gedicht van Henriëtte Roland Holst uit 1918: kende zij deze tekst?) en prees mededogen, soberheid en zich niet aanmatigen de eerste te zijn. Hoofdstuk 68 zei dat de echte vooraanstaande persoon niet provoceert maar zich lager opstelt en zo met mensen weet om te gaan: summum van overeenstemming met de natuur. Hoofdstuk 69 voegt toe dat dit voor elke denkbare confrontatie geldt. De tegenstander nooit onderschatten maar het gevecht uitwijken door zich niet bij voorbaat tot overwinnaar te verklaren en dus ook niet voortdurend zijn tanden te laten zien. Dan zal de partij met mededogen overwinnen. Valt dit ook niet onder wat inclusief denken heet? Vergelijk met hss 67-69 bijvoorbeeld ook de aan Jezus toegeschreven uitspraak (Evg. Mt. 11:26-28) “Ik zal je rust geven. Doe wat ik je zeg, en leer van mij. Je moet vriendelijk zijn, net als ik, en jezelf niet het belangrijkste vinden. Dan zul je werkelijk rust vinden. Wat ik van je vraag, is eenvoudig. Wat ik van je eis, is niet zwaar.”
Vgl. R 31, 61
70
Mijn woorden zijn buitengewoon makkelijk om te begrijpen en in praktijk te brengen.
Toch is niemand in de hele wereld in staat ze te begrijpen en in praktijk te brengen.
Woorden hebben een afstamming,
En daden hebben een richtsnoer:
Juist omdat de mensen dát niet begrijpen,
Dáarom begrijpen ze mij niet.
Als degenen die mij begrijpen, schaars zijn, ben ik kostbaar.
Daarom draagt de wijze ruwe kledij
Maar verbergt daaronder een schat van jade.
Parafrase: De woorden die ik zeg zijn heel simpel en evident om te begrijpen en in praktijk te brengen.
Maar niemand begrijpt ze en brengt ze in praktijk.
Woorden hebben een bron, daden een principe.
Juist omdat het om niet begrijpen gaat, begrijpen ze mij niet.
Indien wie mij begrijpen schaars zijn, ben ik kostbaar.
Daarom draagt de wijze eenvoudige kleren waaronder hij jade verbergt.
Een hoofdstuk dat wegens zijn subtiliteit uiteenlopend gelezen wordt. Datgene waar het om gaat, is licht te begrijpen maar wordt niet begrepen door wie de verkeerde maatstaf voor begrijpen hanteert (bijvoorbeeld “alleen” met het verstand of een andere beperkte en dus kortzichtige invalshoek). Die maatstaf is niet het allereerst indruk maken of uitsluitend de voor de hand liggende, meer oppervlakkige ratio volgen zoals dat gewoonlijk gedaan wordt. Het is juist door stapjes terug te doen, zich niet op de voorgrond te plaatsen, dat men vrij blijft om vanuit en met overzicht dienend en helpend aanwezig te zijn: zo nodig en waar nodig. Vanuit die onaanzienlijke maar vrije positie waar men ‘eindeloos’ overzicht heeft ofwel ‘meer dan’ overzicht: door open te staan voor alles, en er mee verbonden te zijn. Onder zijn onopvallende uiterlijk is Dao verborgen. Vergelijk ook de uitspraak van Jezus in het citaat bij hs 69: “Wat ik van je vraag, is eenvoudig. Wat ik van je eis, is niet zwaar.”
Vgl. R 47, 78, 66, 20, 67; Ames/ Hall 41
71
Weten dat je niet weet is het hoogste.
Je niet-weten als weten beschouwen is een ziekte.
De wijze mens is niet ziek doordat hij z’n ziekte als ziekte beschouwt.
Juist daarom is hij niet ziek.
Parafrase: “Weten dat men niet weet” is het hoogste weten.
“Niet weten” als weten beschouwen is ziekte.
Dáarom is de wijze mens “niet” ziek
omdat hij z’n ziekte als ziekte erként.
Juist daarom is hij niét ziek.
De inhoud van dit hoofdstuk is spannend omdat de vraag rijst hoe weten en niet-weten zich tot elkaar verhouden, hoe zij elkaar (zouden kunnen) aanvullen of omvatten; er is sprake van het hoogste weten dat bewustzijn van het eigen niet weten omvat. Commentatoren grijpen dan ook graag naar verwante teksten, of teksten die zij als verwant ervaren, om die algemener voorkomende spanning te signaleren. Zhuang Zi, de navolger van Lao Zi, wordt daarbij aangehaald (zie bijvoorbeeld het citaat aan het eind van dit commentaar), maar ook Socrates die over niet weten spreekt. Ik houd het er op dat dit vers zich niet uitspreekt tegen het weet hebben en kennen van iets, want dan zou men het dagelijks leven nooit doorkomen. Gelukkig zijn er diverse hoofdstukken in de Daodejing die een goede context bieden, allereerst het volgende hoofdstuk 72. Zo ook hoofdstuk 1 waar namen geven niet de werkelijkheid van Dao kan betrappen, en hoofdstuk 56 waar weten en spreken tegenover elkaar gesteld worden. Enerzijds heeft weten ook iets van besef dat weten beperkt is, anderzijds kunnen we er niet om heen te erkennen dat voor ons dagelijks leven bepaalde ‘kennis’ (vanuit ervaring) waardevol en handig is. Het gaat er dus bij ‘weten’ om dat men de grenzen ervan beseft, en vooral dat men dat doet vanuit het open blijven voor de levende stromen waarin Dao zich ontplooit; en daarbij is het laatste (open blijven) altijd veel omvattender dan het eerste (grenzen aangeven). Altijd ongrijpbaar zover we het niet met ons weten kunnen vatten en beheersen, ook altijd zich ontwikkelend en nieuwe mogelijkheden brengend waarbij we onszelf corrigerend kunnen aansluiten. Vanuit openheid en overzicht, achteraan in de rij. Dus niet vanuit een blijvend eureka-gevoel dat men deze ‘waarheid’ ontdekt, ervaren en toegepast heeft, maar als een permanent toelaten van wat zich aandient en weer loslaten ervan. Doen we dat niet dan reduceren we Dao tot onze uitleg ervan. En dat geldt ook nog eens voor elke verwoording daarvan. Zwijgen hoeft in dat geval geen ziekte te zijn.
Omdat (de begrippen) weten en niet-weten, bewustzijn en onbewustheid, kennen en niet kennen (en hun varianten, die in verschillende cultuurgebieden en talen ook nog uiteenlopende connotaties hebben) zulke kernbegrippen zijn, dienen zij allereerst binnen hun eigen directe context uitgelegd te worden. Tegelijk kunnen wij leren van de vergelijking van parallelle begrippen in hun contexten. In de Daodejing is ongetwijfeld een kernpunt dat men liever achter in de rij staat dan het overzicht verliest door haantje de voorste te willen zijn. Want het gaat om ten dienste te staan van het geheel zonder zich zelf onnodig vroegtijdig uit te schakelen. En de slotregel voegt daar nog een diep inzicht aan toe: wie erkent dat zij of hij leeft te midden van én deel uitmaakt van veranderende tegenstellingen, dat wil zeggen wie zijn beperkingen ten opzichte van anderen en het geheel erkent en tegelijk dat hij één is, verbonden is met dat geheel (dat uit dat soort verbindingen bestaat), diegene is ook ‘heel’. Een heelheid die enerzijds binding en anderzijds vrijheid omvat; in permanente vernieuwing.
Zhuang Zi 26: “De fuik is hoe je de vis vangt. Als je de vis gevangen hebt, vergeet de fuik. De strik is hoe je het konijn vangt. Als je het konijn gevangen hebt, vergeet de strik. Woorden zijn hoe je betekenis vangt. Als je de betekenis gevangen hebt, vergeet de woorden. Waar ga ik iemand vinden die de woorden vergeten heeft zodat ik een woord met hem kan wisselen?”
Vgl. R 1, 56, 72
72
“Wanneer de mensen de dreiging van boven niet meer vrezen,
Dan is de grote dreiging aangebroken.”
Beperk hun leefruimte niet,
Belemmer ze niet in hun levensonderhoud.
Juist doordat je ze niet onderdrukt, zullen ze je niet haten.
Hierom is het dat de wijze mens
Zichzelf kent maar zich niet op de voorgrond plaatst;
Zichzelf bemint maar niet opgeeft van zichzelf.
Daarom verwerpt hij dít en verkiest dát.
Parafrase: “Als de mensen macht niet meer vrezen, dan is aangebroken wat zij grotelijks vrezen.”
Bedreig de leefruimte van de mensen niet, belemmer ze niet in hun levensonderhoud.
Als je de mensen niet belemmert zullen ze zich niet tegen je afzetten .
Daarom is het dat de wijze mens
Zichzelf kent maar zich niet op de voorgrond plaatst,
Zichzelf bemint maar niet van zichzelf opgeeft:
Dat verwerpt en dit verkiest.
De hoofdstukken 72-74 zijn verwant.
Dit hoofdstuk begint vermoedelijk met het citeren van de traditionele opvatting. Kristofer Schipper wijst op de opvatting van vooral de Legalisten (een richting en school van politieke filosofie) dat straffen nutteloos worden zodra de mensen er niet meer om geven of ze sterven dan wel nog verder leven. En dat daarom altijd een beul aangesteld moet zijn om de schrik er zo nodig in te houden.
Het valt me op dat de wijze mens hier niet allereerst als kenner en verdediger van de traditie en de gebruiken wordt voorgesteld (dat zou in de westerse inclusief de abrahamitische tradities al gauw het geval zijn) maar als iemand met open ogen en alertheid voor de veranderende situaties. Want als zodanig is hij ook in vorige hoofdstukken al voorgesteld. Kennis van tradities is daarbij niet waardeloos maar ook niet de enige maat waaraan het gedrag en het bewustzijn van de wijze gemeten wordt. Belangrijker is de zorgende aandacht voor zichzelf en heel de omgeving, beide in verandering. Zonder echter te vervallen in vooraf voorgeschreven invulling van wat het meest waardevolle gedrag is. Dat kan slechts al doende ingevuld worden, vanuit alerte en liefdevolle zorgende waarnemende aanwezigheid.
Vgl. R 66, 33, 22
73
Dapper zijn in vermetelheid leidt tot de dood;
Dapper zijn in niet durven bewaart het leven.
In deze twee gevallen brengt het ene profijt, het andere schade.
Wie kent de bedoeling ervan dat de hemel een hekel aan iets heeft?
Hierom heeft zelfs de wijze mens het moeilijk.
De weg van de hemel is:
Niet wedijveren en juist daardoor bedreven zijn in het winnen;
Niet bazig spreken en juist daardoor bedreven zijn in afstemmend antwoorden;
Niet bevolen worden en juist daardoor vanzelf komen.
Niet overhaast zijn en juist daardoor goed zijn in het treffen van voorzieningen.
Het net van de hemel is wijd gespannen en juist daardoor laat het niets door.
Parafrase: Dapper zijn in roekeloosheid brengt de dood,
Dapper zijn in niet forceren leidt tot leven.
Wie weet waarom de hemel iets haat?
Hierom weet zelfs de wijze het moeilijk.
De weg van de natuur:
Niet wedijveren maar daardoor winnen,
Niet invullen maar daardoor antwoorden,
Niet gebieden maar daardoor uit zichzelf laten komen,
Niet gehaast maar daardoor goed in het vooruitzien.
Het net van de hemel is uiterst ruim maar daardoor mist het niets.
N.B. Bij de vertaling: ‘hemel’ is de letterlijke vertaling, ‘natuur’ is ook een goede vertaling voor de tijd van ontstaan van de Daodejing.
Dit hoofdstuk heeft vele parallellen in andere hoofdstukken en vat de voor de Daodejing kenmerkende boodschap opnieuw samen. Een commentator wijst er terecht op dat deze boodschap niet populair kan zijn bij vorsten en andere machthebbers. Want die kunnen zich alleen handhaven (denken ze) door anderen voor te zijn. Hier en elders in de Daodejing leren we dat we niet de voorste hoeven te zijn en dat open aandacht veel meer mogelijkheden openhoudt en kansen biedt. Dat impliceert mee bewegen met de ontwikkelingen zonder onze blik af te wenden, en helemaal zonder gehaast oordelen en geforceerd handelen. De wijze weet dat hij altijd ‘leerling’ of ‘beginner’ blijft ten aanzien van elke volgende situatie. De traditie van het ‘beginner blijven’ loopt in Azië van Lao Zi tot – als voorbeeld – de zenboeddhist Shunryu Suzuki in de twintigste eeuw, wiens bekende boek met toespraken terecht Zen-begin: eindelos met zen beginnen heet. En in het Westen vinden we het steeds opnieuw beginnen eveneens bij vele denkers over bewustzijn en zijn, bewustzijn en werkelijkheid; bijvoorbeeld in de twintigste eeuw bij de ‘fenomenologie’ (leer van de verschijnselen) of bij oude Grieken als Herakleitos, Pythagoras, Socrates en Plato op uiteenlopende, maar steeds boeiende manieren. Die moet je wel leren zoeken en kennen los van sommige latere of modern-wetenschappelijke interpretaties die deze “daoïstische” aspecten in de Westerse traditie reduceren of negeren.
Ook vind je deze aspecten wel in sommige Westerse esoterische tradities waarin net als in het yin-yang denken in China aandacht wordt besteed aan de “eenheid van de tegenstellingen”. In het daoïsme van China ligt meestal overigens meer nadruk op de samenhang met “(niet-)handelen” dan in het Westen waar esoterie vaak gezien wordt als een louter innerlijk proces. Ook daarop zijn uitzonderingen namelijk waar de hiërarchie van het subject-object denken doorbroken wordt en de “eenheid van (alle mogelijke) tegenstellingen” als idee (basistheorie) én tegelijk als levende mogelijkheid (oefening) hersteld wordt. Het lijkt mij terecht om dit niet per se te koppelen aan een enkele traditie of school. Net zoals het daoïsme in China tegelijk als filosofie voorkomt en in de vorm van praktische oefenscholen heb je ook in het Westen diverse leertradities van bijvoorbeeld pythagoreïsme, theurgie, hermetisme en gnostiek naast afzonderlijke praktische ‘scholen’ waar esoterische leringen in de praktijk beoefend worden buiten of binnen de bestaande dominante religies. En tegenwoordig zijn er ook scholen die Oost en West op uiteenlopende wijzen combineren. Het is belangrijk om die niet allemaal te vereenzelvigen met de Daodejing van Lao Zi, wel om parallellen en verschillen te leren kennen. Bijvoorbeeld op het genoemde punt van “(niet-)handelen”: het gaat hier tegelijk om een geesteshouding én een levenspraktijk! En dus wordt begrijpelijk dat de ideale vorst ongetwijfeld wél, maar zeker niet iedere bestaande machthebber, veel op heeft met ‘weg en houding’ (dao de) in de zin van Lao Zi. Binnen de westers-abrahamitische tradities passen de (materieel geweld afwijzende) opvattingen van Jezus van Nazareth (zie de citaten in het commentaar bij hs 69 en hs 70!), de Ebionieten, de Nazireeërs, de Sufi’s, de Hesychasten, de Quakers, de Rozenkruisers en de Mennonieten beter bij dit perspectief dan de meer in machtsstructuren ingebedde tradities van de Joodse Deuteronomisten en hun politieke opvolgers, christelijke Katholieken en andere (politiek) geweld krachtig legitimerende groeperingen in Jodendom, christendom en islam. Overigens is in alle gevallen te bedenken dat krachten en energieën (zelfs bij het hanteren van wapens ter verdediging, zie onder meer hoofdstuk 30) als zodanig ook een goede functie kunnen hebben, en dat juist het wijs omgaan ermee in de Daodejing bepleit wordt. Een verschil tussen onze Westerse opvattingen en die van de Daodejing (denk speciaal aan hs 1 en de eerste regel daarvan!) is dan ook dat de laatste er nadruk op leggen dat verkeerd gedrag vaak al begint bij het gebruik van woorden, te weten door ze te verabsoluteren zonder te beseffen of te willen beseffen dat aan alles keuzemogelijkheden twee kanten zitten, zeker ook aan woorden en de daarmee geformuleerde ‘uitgangspunten’ of ‘principes’. (Ook ethische theorieën lijden daaraan als zij alle morele beslissingen door individuele mensen af laten hangen van absolute regels, alsof alle ethische keuzes altijd rechtstreeks uit dergelijke ‘regels’ afleidbaar zijn. Dat soort ‘regels’ zijn echter vaak genoeg slechts vermommingen van machtsaanspraken van hogeren die precies pretenderen te weten wat juist is en wat niet.) Als het net van de hemel ruim is, wie zijn wij dan om daar – om te beginnen met onze taal, laat staan met eenzijdige daden – absolute uitspraken en meningen aan te ontlenen, of van te maken? Zie ook het volgende hoofdstuk!
In dit verband is het overigens belangrijk om nog een punt van vergelijking te noemen tussen de Daodejing en genoemde westers-abrahamitische tradities. Zoals we zagen, is de rol van de Moeder in de belevingswereld van de Daodejing (denk aan de congruentie met het dal) belangrijk. Die rol is in de westers-abrahamitische tradities, althans in veel orthodox verklaarde grondteksten daarvan, sterk beknot ten gunste van patriarchale teksten. Gelukkig hebben we de laatste decennia in de grondige en heldere publicaties van onder meer Margaret Barker het bewijs dat juist in de Hebreeuwse en christelijke traditie naast mannelijke figuren ook vrouwelijke op alle niveaus een belangrijke rol speelden, vooral in tradities rondom de tempel en haar rituelen en feesten.
Vgl. R 76, 67, 42, 22, 66, 68, 64
74
Als het volk de dood niet meer vreest,
Wat heeft het dan nog voor zin om ze vrees in te boezemen voor de dood?
Veronderstel dat de mensen altijd de dood vrezen
En iemand zou een misdaad begaan en we zouden diegene pakken en doden,
Wie zou er dan nog een misdaad durven begaan?
Er zal altijd een beul moeten zijn wil het volk de dood blijven vrezen.
Welnu, degene die de plaats inneemt van degene die bevoegd is om te doden , en doodt:
Van die kun je zeggen: hij neemt de plaats in van de meester-timmerman en hakt.
Onder degenen die in plaats van de meester-timmerman hakken,
Onder diegenen zijn er maar weinig die zich niet verwonden!
Parafrase: Als [de situatie zo erg is dat] de mensen de dood niet meer vrezen,
Waarom zou men ze dan nog vrees voor de dood inboezemen?
Stel [daarentegen] dat de mensen de dood altijd vrezen en iemand zou een misdaad begaan
en we zouden er in slagen diegene te pakken en te doden,
wie zou dat [een misdaad begaan] dan nog durven?
Welnu, degene die de plaats inneemt van wie bevoegd is om te doden [dat is alleen Dao] en doodt,
Van die kun je zeggen:
Hij neemt de plaats in van de meester timmerman en hakt.
Onder diegenen die de plaats van de meester timmerman innemen en hakken
Zijn er maar weinig die zich niet verwonden.
Duidelijke kritiek op regeerders die hun bevoegdheden te buiten gaan. De beul is aangesteld om de precaire tegenstelling te overbruggen tussen overbodige straf en terechte straf (waarover regering, volk en rechters van mening kunnen verschillen).
Maar alleen Dao is bevoegd, zeggen de commentaren want het is niet volgens Dao om levensjaren ‘onnatuurlijk’ te verkorten of te verlengen. Zhuang Zi: Dao doet leven en sterven, maar leeft en sterft zelf niet. Met andere woorden: we kunnen dao niet in begrippen vangen (hs. 1), ook al is het de bron, het doordringende en het omvattende van alles. Hoewel de beul meestal gezien wordt als (beklagenswaardig want zelf onoordeelkundig?) uitvoerder, is in dit hoofdstuk een parallel met Dao als enige rechtmatige mogelijk; dan is Dao ook de beul (maar dan wel de enige oordeelkundige en gerechtvaardigde).
Sommige commentatoren laten het durven [een misdaad te begaan] slaan op het doden van de misdadiger maar dat hoeft volgens de tekst niet. Dit raakt een universeel thema in alle culturen: wie heeft het recht of de plicht in moeilijke omstandigheden knopen door te hakken? Dat er een groot risico van onnodig leed veroorzaken is, betekent nog niet dat het laatste altijd vermijdbaar is; des te meer reden om ons hier uitermate goed bewust van te zijn, en een houding en gedrag aan te nemen die hiervoor ruimte bieden en tegelijk – onze beperkingen in aanmerking nemend – de beste werking op het geheel van de door ons geziene werkelijkheid hebben!
Duidelijk is dat Lao Zi voorkeur geeft aan zo natuurlijk mogelijke (vanzelfsprekende) maatschappelijke verhoudingen. Wie zich als verantwoordelijke te buiten gaat, schiet al snel in eigen voet.
Interessant wordt dit nog meer als we ons de situatie voorstellen waarbij we feitelijk te maken hebben met die regeerders die hun bevoegdheden te buiten gaan. Hoe kunnen de geregeerden zich dan zo opstellen dat zij niet aan dat spel meedoen? Gezien de andere hoofdstukken zou ik zeggen dat we dergelijke regeerders niet klakkeloos moeten of hoeven te volgen maar dat we ons zo zouden kunnen opstellen dat we de grootste vrijheid houden om naar dao te luisteren en overbodig geweld te vermijden, bijvoorbeeld door niet te vroeg of te laat mee te werken of in te grijpen. Dat dan en daarbij soms toch slachtoffers vallen, kan en hoeft niet te worden uitgesloten; maar het wordt tenminste zoveel mogelijk vermeden en gereduceerd.
Vgl. R 72, 1
75
De mensen hebben honger doordat hun machthebbers te veel belastingen heffen;
Dáarom hebben ze honger.
De mensen zijn moeilijk te besturen doordat hun machthebbers te geforceerd ingrijpen;
Dáarom zijn ze moeilijk te besturen.
Dat de mensen de dood geringschatten, komt doordat hun machthebbers naar een leven in overvloed streven.
Dáarom tillen ze niet zwaar aan de dood.
Welnu:
Alleen degenen die er niet op uit zijn het leven overdreven te koesteren ,
Zijn goed in het hoog schatten van het leven.
Parafrase: Dat de mensen honger hebben, komt omdat de hooggeplaatsten veel belasting verslinden.
Dat de mensen moeilijk te besturen zijn, komt doordat van hogerhand teveel bemoeienis is.
Dat de mensen de dood geringschatten, komt doordat hun hooggeplaatsten naar een overdadig leven streven.
Alleen wie er niet op uit zijn het leven te forceren, zijn goed in het hoog schatten van het leven.
Sommigen beweren dat de Daodejing aan de gewone man die zich boerig gedraagt, de voorkeur geeft omdat hij niet zo verfijnd is als de elite; er lijkt echter iets fundamentelers bedoeld te zijn. Ook de gewone man kan zich immers verslikken in gulzigheid. Niet het genieten van iets aangenaams is verkeerd, maar het zich toeëigenen van wat bij iets anders hoort, of preciezer: het overschrijden van grenzen door te forceren. Soms kan kracht zinvol ingezet worden om iets ergers te voorkomen. Maar inzetten van kracht als men daarmee dingen forceert, veroorzaakt geheel onnodige schade. Want met het forceren van wat buiten zich lijkt, forceert men ook zichzelf zichzelf en bereikt het tegendeel van wat men eigenlijk wil. Dit hoofdstuk sluit goed aan bij 72-74 en heeft diverse parallellen, onder andere in hoofdstuk 55. Wanneer overschrijdt iemand de grens tussen de eigen krachten leren kennen en aanwenden, en met die kracht zaken onnodig forceren? Wij kennen het gezegde “Wie het onderste uit de kan wil, krijgt het deksel op zijn neus.” Hier wordt gezegd dat men er niet alleen goed aan doet om het deksel niet op zijn neus te krijgen, maar er vooral op te letten dat men zichzelf en anderen geen kwaad doet door onnodig grenzen te overschrijden. De ideale basishouding lijkt die van de open aandacht, niet die van de overname daarvan door welke aandrift dan ook.
Vgl. R 57, 72-74; Ames/ Hall 55
76
Bij zijn geboorte is de mens zacht en soepel,
Bij zijn dood stijf en knokig.
Bij hun leven zijn grassen en bomen zacht en teer,
Bij hun dood droog en dor.
Daarom geldt:
Wat hard en stijf is, is de metgezel van de dood;
Het zachte en soepele is metgezel van het leven.
Vandaar:
Een leger dat sterk is, zal niet winnen;
Bomen die sterk zijn, breken af.
Het sterke en grote nemen de onderste plaats in,
Het zachte en zwakke de hoogste plaats.
Parafrase: Levende mensen zijn zacht en teer, dode stijf en hard.
Dor en droog valt ook bij planten samen met de dood.
Daarom:
Hard en rigide zijn vrienden van de dood, zacht en soepel zijn vrienden van het leven.
Onbuigzaamheid en zelfoverschatting staan op de laagste plaats.
Zachtheid en zwakheid op de hoogste.
De gebruikelijke waardenladder wordt hier omgekeerd. Stoer en krachtig en onbuigzaam en zichzelf vooraan zettend, dat is de norm die hier omgekeerd wordt. Het kost wel even om tot ons te laten doordringen wat dit niet alleen in het China van de Strijdende Staten (enkele eeuwen voor het begin van onze Westerse jaartelling) betekende maar dat het ook later en nu een toepasbare aanwijzing kan zijn. Niet rigide maar in en vanuit innerlijke vrijheid en openheid en welwillendheid. In die zin wijs worden lijkt toch wel omgekeerd aan het gangbare streven naar macht en invloed via ‘machtsmiddelen’. Inderdaad ontwikkelt alles zich via elkaar stuttende structuren, maar het langst houden de zachte structuren het uit, want die brengen vervanging van de harde. Ook zacht en hard kunnen niet zonder elkaar, maar Lao Zi pleit er hier voor het zachte als het hoogste te waarderen, want zacht brengt leven en hard brengt dood. Een cyclus van cycli die wij niet zonder schade kunnen doorbreken en tegelijk een gift van inzicht.
Vgl. R 8, 40, 66, 43, 36, 78
77
Is de weg van de hemel niet als het spannen van een boog?
Wat hoog is, drukt hij omlaag,
En wat laag is, drukt hij tegelijkertijd omhoog;
Waar overvloed is, vermindert hij,
En waar tekort is, vult hij aan.
De weg van de hemel is
Het overdadige kleiner maken
En waar tekort is aanvullen.
Echter, de weg van de mens is bepaald anders:
Hij neemt af van wie tekort heeft om dat toe te voegen aan de eigen overvloed.
Wie is in staat om dat wat hij over heeft te schenken aan iedereen onder de hemel?
Alleen degene die Dao volgt.
Het is daarom dat de wijze mens handelt zonder zich iets toe te eigenen.
Hij voltooit zijn werk zonder er op te blijven zitten alsof het hem toebehoort.
Hij verlangt op geen enkele wijze met zijn talent te schitteren.
Parafrase: De weg (dao) van de hemel is als het spannen van een boog:
Gaat het bovenstuk naar beneden, dan gaat het onderstuk omhoog.
Wat teveel is wordt verminderd, wat te weinig is wordt aangevuld.
Zo niet de weg van de mens:
Wegnemen van wie gebrek lijdt en het aanbieden aan wie al overvloed hebben.
Wie is in staat overvloed te hebben en die te schenken aan iedereen?
Alleen degene die Dao volgt.
Daarom handelt de wijze zonder zich erop te laten voorstaan,
Zonder te willen schitteren of eraan te hechten.
Dit hoofdstuk van de Daodejing kijkt diep: wijzelf en de wereld om ons heen zijn in alle opzichten compleet verweven. Op zich impliceert dat al een enorme onderlinge verantwoordelijkheid; en dat in situaties die voortdurend veranderen en vragen om herstel van evenwichten, kansen op groei en bloei en omgaan met tegenslagen, achteruitgang en verliezen. Je zou denken dat wij mensen daar voortdurend mee bezig zijn, idealiter zelfs in elkaars voordeel (een gedachte die we ook bij een moderne denker als Adam Smith terugvinden). Dit hoofdstuk stelt onomwonden dat wij – ja juist als mensen – precies het omgekeerde doen: onszelf op de eerste plaats zetten en bevoordelen door anderen arm te maken. Het hele weefsel van mensen en wereld staat hierbij op het spel. Want wie Dao volgt, deelt wat hij heeft ontvangen met anderen vanzelfsprekend, zonder op te vallen. Dit hoofdstuk is een duidelijke veroordeling van wie ten koste van armen rijk willen zijn en blijven, en niet minder van wie zich op dat laatste ook nog voorstaan, en met hun bezittingen, of die nu materieel zijn of cultureel, willen schitteren. Wij zijn onderdeel van grotere gehelen. Het dal of de dalen waar we in wonen zijn misschien wat groter dan in de tijd van Lao Zi maar zijn aanwijzingen voor het samen wonen in onze dalen (zie dadelijk ook hoofdstuk 80) zijn voor ons nog net zo van toepassing als in zijn tijd, en lijken bepaald niet minder actueel.
Vgl. R 2; Chan 2, 10, 51
78
Niets in de hele wereld is zachter en zwakker dan water
En toch kan niets het water overtreffen in het aanvallen van het harde en het sterke.
Doordat er niets is dat het kan vervangen.
Dat het zwakke het sterke overwint
En dat het zachte het harde overwint:
Er is niemand in de wereld die dat niet weet,
Maar ook niemand die dat in praktijk kan brengen.
Om déze reden zegt de wijze mens:
“Wie het vuil van een staat op zich neemt,
Juist die is geschikt heer van de natie te zijn.
En degene die het onheil van het land op zich neemt,
Juist die kan koning van de hele wereld genoemd worden.”
Ware woorden lijken het omgekeerde ervan te betekenen.
Parafrase: Niets in de hele wereld is zachter en zwakker dan water.
Tegelijk kan niets beter het harde en sterke aanvallen
Doordat niets zijn plaats kan innemen.
Dat het zwakke het sterke
En het zachte het harde overwint:
Niemand in de hele wereld is er die dat niet weet
Maar ook is er niemand die dat in praktijk brengt.
Daarom zegt de wijze mens:
Juist degene die het vuil
van het land op zich neemt,
Kan “heer van de hele natie” genoemd worden
En juist wie de tegenspoed van het land op zich neemt,
Kan koning van de hele wereld genoemd worden.
Ware woorden lijken tegenstrijdig.
“Heer van de hele natie” slaat op de brenger van het offer dat geacht werd een goede oogst te bevorderen (en zo de verantwoordelijkheid voor misoogst nam) en “koning van de hele wereld” spreekt in dezelfde zin voor zich: bestaand of mogelijk onheil serieus nemen, er niet voor weglopen maar er verantwoordelijkheid voor nemen en zo mogelijk er iets aan doen, dát is de manier om wijs in het leven te staan. Werd in een eerder hoofdstuk accent gelegd op niet vooraan willen staan (en daardoor het zicht op de ontwikkelingen te behouden), hier wordt dat gelegd op mentaal en symbolisch verantwoordelijkheid nemen. Als twee zijden van dezelfde medaille. Dao als richtsnoer omvat voor ons beide.
De verleiding is groot om ook hier te verwijzen naar het “offer” dat de hogepriester brengt als knecht van Jahoe, God van Israël, zoals beschreven door de profeet Jesaja. Ook die ontkrachtte zijn stille protest niet door opvliegend te worden. Kunnen wij ons de grootsheid van die houding (nog) indenken, namelijk een van ontferming over het (reële of mogelijke) lijden van alle volksgenoten? Opnieuw “inclusief denken” bij uitstek (niet te verwarren met opgelegde lijdzaamheid). Dit is innerlijke kracht die haar werking uitoefent. Om die mogelijkheid gaat het, al is de kans om er een voorbeeld van te vinden niet groot. Want wie dit in praktijk brengt, spreekt er niet over; dat zou het effect volledig teniet doen. Zwijgen dus en ongekunsteld alert zijn op de kansen om het harde door het zachte te overwinnen. Zijn de “zachte krachten die zullen overwinnen in ’t eind” uit het gedicht van Henriëtte Roland Holst hier wellicht een dochter of zelfs een zusje van (zie ook 67-69)?
Dat ware woorden op hun tegendeel lijken, hoeft niet vreemd te zijn voor wie bedenkt dat werkelijkheid (zelfs ‘de’ werkelijkheid als geheel) altijd meer omvat dan de definitie (afgrenzing!) die taal tot stand brengt: wie het ene aanwijst, wijst tegelijk dat deel van de werkelijkheid aan dat niet aangewezen wordt. Opnieuw een vorm van inclusief bewustzijn, met non-dualisme als kenmerk (Oosters of Westers maakt op dit punt in hoofdzaak kennelijk niet uit, al zijn er variaties in beide en tussen beide).
Vgl. R 52, 43, 2, 70, 40, 8, 56; Sch 8
79
Vrede stichten waar veel haat geweest is –
Daarbij blijft beslist een rest van wrok over.
Hoe kan dat als goed beschouwd worden?
Vandaar:
De wijze mens heeft het linker deel van het kerfstokje* in handen
Maar eist niet op wat hij aan de ander geleend heeft.
Wie deugd bezit, let op wederzijdse verplichtingen;
Maar wie geen deugd bezit, maakt zich druk om het innen van vorderingen.
De weg van de hemel is niet baatzuchtig;
Hij staat permanent aan de kant van goede mensen.
* Transacties werden in de oudheid bezegeld door beide partijen een deel van het kerfstokje te laten houden. Daaraan kon men zien wie schuldenaar was en wie de schuld uitgeschreven had: de laatste kreeg het linker deel mee en had de schuld tegoed.
Parafrase: Bij het verzoenen van grote wrok blijft beslist een restje wrok bestaan.
Hoe kan men dat als goed beschouwen?
Daarom bewaart de wijze het linkerdeel van het kerfstokje*
En blameert de andere partij niet.
Deugd hebben betekent voor het contract zorgen,
Geen deugd hebben betekent op verplichtingen hameren.
“De weg van de hemel heeft geen voorliefde,
Hij is altijd met de goede mens.”
Opnieuw zijn er parallellen met uitspraken van Jezus, speciaal in diens Bergrede. Jezus beveelt zijn hoorders aan niet op hun rechten te staan maar als iemand hen op de wang slaat, diegene hun andere wang te tonen zodat hij nog een keer kan slaan en duidelijk kan worden dat naar vrede en overleg gestreefd wordt, en naar evenwicht en recht in de onderlinge relatie: naar het goede.
Subtiliteit is niet ieder van ons vanaf het begin van ons leven gegeven, en ook niet ieder ander die we ontmoeten of van verhalen kennen. Als ik me niet vergis, wordt in dit hoofdstuk gezegd dat het er niet om gaat niet te verliezen door krampachtig vast te houden aan het eigen recht of eigen gelijk, maar door – allereerst – ook de intenties en de waarden te respecteren en hoog te houden die de context en diepste inhoud van ieder contract vormen.
Een met lage intentie verkregen goed of winst is niet waardevol. En ook als de goede mens daarbij verdragen moet dat het uiterlijke recht aan hem voorbijgaat, dus dat hij niet verkrijgt waar hij recht op had, dan is het een groter goed dat hij het hogere goed heeft verdedigd. Hij heeft de ander noch zichzelf blaam bezorgd, maar wel het recht hoog gehouden.
Het spreekwoord voegt dan nog toe dat dit grootse karakter door “de hemel” bevestigd en gedragen wordt. Niet dat de feitelijke uitvoering van het recht is gegarandeerd. De wijze kiest zijn positie zo dat hij allereerst het morele bewustzijn openhoudt en bewaakt, en zo de mogelijkheid van de feitelijke uitvoering open houdt en bevordert: en heeft dan de hemel aan zijn zijde.
Het goede bestaat nooit zonder dat op voor- of achtergrond alle tegenstellingen een rol spelen. De wijze is zich hiervan bewust, en neemt zijn rol als hoeder van het recht serieus. Waarschijnlijk probeert hij steeds opnieuw de subtiele evenwichten die daarbij een rol spelen, recht te doen. Het morele bewustzijn en het alomvattende bewustzijn zijn in die zin identiek, zij het altijd in ontwikkeling.
Net als in andere hoofdstukken, bijvoorbeeld 66-69, wordt de wijze aangeraden om daarbij niet de voorste of meest vooraanstaande positie in te nemen. Maar om door zelf in evenwicht te zijn het geheel in ogenschouw te kunnen houden en daarop zo positief en goed mogelijk in te spelen zonder iets te forceren.
Vgl. R 63, 64, 27, 67, 62
80
Een klein land met weinig mensen:
Maakt het mogelijk dat
Er tientallen en honderdtallen wapens zijn maar dat ze niet gebruikt worden;
Maakt het mogelijk dat
Het volk de dood ernst neemt en niet denkt aan verhuizen naar elders;
En hoewel er boten en wagens zijn, niemand erin plaats zal nemen;
En hoewel er pantsers en wapens zijn, niemand ze op zal stellen;
Maakt het mogelijk dat
De mensen terug gaan naar het gebruiken van geknoopte touwen*;
Dat hun voedsel lekker is,
hun kleren mooi zijn,
hun huizen aangenaam en
hun gebruiken behaaglijk.
Dat naburige landen elkaar zien en over en weer geluiden van elkaars hanen en honden horen,
En mensen oud sterven maar niet over en weer met elkaar verkeren.
* Eenvoudige praktische rekenmethode uit de oudheid die goed werkte.
Parafrase: Een klein land met weinig mensen:
Maakt meer dan genoeg wapens mogelijk zonder die te gebruiken.
Maakt mogelijk dat mensen die zwaar tillen aan de dood niet hoeven reizen.
Hoewel er boten en wagens zijn is er geen aanleiding er in te stappen.
Hoewel er pantsers en wapens zijn is er geen aanleiding ze op te stellen.
Maakt mogelijk dat de mensen terugkeren naar het gebruik van geknoopte koorden [om te rekenen].
Dat hun voedsel zoet is en hun kleren mooi.
Dat hun huizen veilig zijn en hun gebruiken aangenaam.
Hoewel naburige gemeenschappen elkaar zien en de geluiden van elkaars hanen en honden horen,
worden de mensen daar oud en sterven zonder elkaar te bezoeken.
In bekende termen kun je dit een utopie noemen en daarbij denken dat het een onbereikbaar ideaal is. Je kunt ook iets dieper denken en dit opvatten als de best haalbare vorm, het meest realistische ideaal. Men gaat niet buiten zijn grenzen, maar is wel voorbereid op mogelijk kwetsbare situaties. Dan is het niet onbereikbaar maar wijs dat men met veel mogelijkheden rekening houdt zonder zich aan het pantseren daartegen te verliezen. De werkelijkheid is immers dat men slechts de voor de hand liggende mogelijkheden kan zien, en het is goed daarvoor gereed te zijn zonder alles aan die gereedheid op te offeren.
Net zoals in de Joodse geschriften gewaarschuwd wordt voor de zware belastingen die het volk Israël van koning Salomo opgelegd kreeg om diens pracht en praal vol te houden, waarschuwt Lao Zi – zonder de leiders te noemen! – voor te grote en kostbare aspiraties waarbij veiligheid en een goed leven verdwijnen: dat eenvoudige goede leven is vanuit natuurlijke aandacht denkbaar en haalbaar. Het vereist de wijsheid van en het vertrouwen op, kortom het volgen van Dao. René Ransdorp sprak vaak over ‘niet forceren’ als een kernboodschap van de Daodejing. Wellicht kun je het ook zo zeggen: soms kun je het beste vanuit het midden van de storm, het oog ervan, zien welke kant het opgaat, en daar naar handelen; en ook kun je leren zien dat zelfs waar handelen nog mogelijk is, dat geen positie van almacht inhoudt. Doen alsof we almachtig zijn, heeft geen enkele zin. Kijken hoe we Dao volgen kunnen, we zijn er immers zelf onderdeel van, lijkt meer voor de hand te liggen. Ook al omdat Dao zoveel groter is dan wij beseffen – zonder dat we hoeven op te geven dat we er zelf vormen van zijn. Weten wij precies te midden van hoeveel ‘stormen’ wij ons bevinden? (Zelfs de modernste natuurwetenschappen vinden steeds nieuwe ‘stormen’ en hun wetten: zijn dat werkelijk de enige echte?) Met iedere vorm van Dao is gegeven dat er bewustzijn kan zijn, en dat vormen en bewustzijn komen en gaan in vele soorten afwisseling – zonder dat we van ook maar één verschijnsel kunnen zeggen dat het blijvend is. Behalve Dao zelf, als (veranderende én zichzelf zo gelijk blijvende) grond van bewustzijn in verwerkelijking. Die verwerkelijking ziet er volgens deze tekst heel concreet en bescheiden uit – maar wel evenwichtig, vrij en bewust bescheiden en voorkomend. Nu eens zijn we de ene pool, dan weer de andere; en dat met en in elkaar in oneindige variatie en complexiteit.
Dat oog open houden is het allerbelangrijkst, steeds opnieuw; zowel naar buiten als naar binnen. Dat “ideaal” kan een meer omvattende werkelijkheid zijn dan de ingeperkte werkelijkheid van kortzichtige constateringen. Het omvat dan ook aandacht en respect voor zowel de begrensdheid en eindigheid van alle concrete bestaansvormen, naast die voor de oneindige bronwereld van voortdurende schepping ofwel vernieuwing van mogelijkheden en vormen.
Vgl. R 12, 75 ; Ames/ Hall 47
81
Betrouwbare woorden zijn niet mooi;
Mooie woorden zijn niet betrouwbaar.
Zij die verstandig zijn, zijn niet erudiet;
Zij die erudiet zijn, zijn niet verstandig.
Zij die goed kunnen spreken, redetwisten niet;
Zij die redetwisten, zijn niet bedreven in het spreken.
De wijze mens pot niet op;
Hoe meer hij voor anderen doet,
Hoe meer hij zelf wint.
Hoe meer hij aan anderen geeft,
Hoe meer hij zelf bezit.
De weg van de hemel is voordeel schenken en niet schaden;
De weg van de wijze mens is handelen zonder te wedijveren.
Parafrase: Betrouwbare woorden zijn niet opgesmukt,
Opgesmukte woorden zijn niet betrouwbaar.
Wie bedreven is redetwist niet,
Wie redetwist is niet bedreven.
Zij die echt weten zijn geen veelweters,
Veelweters weten niet echt.
De wijze hoopt geen dingen op.
Hoe meer hij anderen bijstaat, des te meer bezit hij zelf.
Hoe meer hij geeft aan anderen, hoe welvarender hij zelf wordt.
De weg van de hemel is anderen wel te doen en niet te schaden.
De weg van de wijze bestaat in doen zonder wedijveren.
De wijze streeft niet de schijn na, maar is gericht op het geven aan anderen, ofwel op het goede voor iedereen en alles. Zijn aandacht is gecentreerd en open zonder uit te zijn op forceren. Hij streeft er naar niet meer te bereiken dan wat de natuur, dat is de hele situatie van de werkelijkheid, zo mogelijk maakt. Vanzelf zo: met alle vormen die zich ontwikkelen in hun onderlinge relaties en zich aan de wijze voordoen. Dat is beslist het tegenovergestelde van anderen de loef afsteken; het is inclusief denken en leven, met oog voor bescherming, veiligheid en bloei van wat bloeien kan, en van het voorbij laten gaan van wat zijn tijd gehad heeft. Zonder overdrijven en zonder voortdurend speciale aandacht voor zich te vragen. Dat is immers voor onszelf ook het minst schadelijk, want het meest natuurlijke: dat wat het meeste open en mogelijk houdt, onze eindigheid inbegrepen.
Vgl. R 19, 48, 52
Verantwoording
Waarom geef ik aan de Daodejing de ondertitel “81 hints” mee en bijvoorbeeld niet “81 voorschriften“? Omdat die laatste aanduiding niet past bij de bedoeling van dit werk. Het vat zijn boodschap juist niet op als een afgerond aantal stellingen, uitspraken of voorschriften die je alleen maar een voor een hoeft op te volgen. De eerste vaststelling is dat wij mensen (en onze boodschappen) niet los te zien zijn van de wereld waarin wij wonen. De tweede is dat elke uitspraak daarover slechts geldt binnen een context waarbinnen de taal van die uitspraak geldt. Strikt genomen kan zelfs niets in taal voorgeschreven worden in absolute zin. Dan zet je jezelf vast in een zelfgekozen mal en elke mal schiet per definitie te kort. Want woorden (taal) schieten altijd te kort om de hele werkelijkheid te vatten op zo’n manier dat op dat moment niets niet ofwel alles wel gezegd is. Want de werkelijkheid gaat ten diepste altijd door en omvat behalve wat je met je woorden hebt afgebakend ook datgene wat je daarbuiten laat. Elke nieuwe situatie vraagt om de houding (doen of niet doen, spreken of zwijgen) die bij die unieke situatie past; ook als het een herkenbare en met eerdere situaties vergelijkbare situatie is, ook dan moet de werkelijkheid in die situatie zich opnieuw verwerkelijken, dat is tot stand komen of tot stand gebracht worden.
Niettemin zoeken we houvast om onze weg in het leven te vinden, of met een groot woord in de werkelijkheid die alles omvat (ook de dood). Hoe kun je het beste maken van het feit dat we ons nu eenmaal in die werkelijkheid bevinden? Waar is “het begin waar we steeds opnieuw kunnen beginnen”? En hoe hanteren we daarbij eerdere ervaring en kennis, als die er zijn? Kennelijk bestaat ons leven en onze werkelijkheid uit het steeds opnieuw verbindingen vinden en benoemen in steeds nieuwe taal (want beide vernieuwen zich zover wij kunnen nagaan (!) voortdurend: omdat wij ze steeds opnieuw nagaan om ze te kunnen waarnemen en erin te kunnen handelen, daarmee onze werkelijkheid voortdurend opnieuw verwerkelijkend).
Laten we hier eens dieper naar kijken. We weten dat alle groepen mensen hun onderlinge afspraken maken in hun eigen taal. Taalgebruik is zelfs iets waarmee we ons van andere groepen onderscheiden, of het nu groepen vrienden of vriendinnen, dorpen en landen naast andere dorpen en landen of nog andere onderscheiden groepen betreft. Maar hoe leer je dan vreemden te verstaan? Sommigen kiezen op dit punt in eerste instantie voor het zich terugtrekken op de eigen groepstaal, dat ligt voor de hand en lijkt het veiligst. Maar dat hoeft niet per se, en bovendien kom je altijd nieuwe verschijnselen tegen en ook de taal vernieuwt zich steeds, net als hun sprekers.
Het is ook in het Westen gebruikelijk om onze zelf gekozen mal in ere te houden. Velen denken zelfs dat de Westerse mal de beste weergave van de werkelijkheid is. In onze Westerse tradities (grofweg filosofie en theologie) hechten we veel waarde aan het zuiver formuleren van wat waar is. De moderne wetenschap heeft als stelling dat uitspraken over feiten waar zijn mits op juistheid gecontroleerd (en mits passend in de door ons als betrouwbaar veronderstelde theorieën). Daar zit echter het eerder genoemde probleem aan vast dat je dan alleen verwoordt wat je binnen jouw bestaande taal of mal kunt formuleren. En zo doe geen recht aan het bestaan van andere talen dan de je eigen huidige. Sterker, ook in de wetenschappen lijken we vaak een tijd lang gevangen in groepsopvattingen en -talen. Daarom zijn er ook Westerse denkers die nadenken over de grenzen van ons taalgebruik, en over communicatievormen (niet alleen woordentaal) die verbinding over de grenzen van onze groepstaal mogelijk maken.
Het boek van Lao Zi is een voorbeeld van een andere benadering, en ook nog eens een heel oude en eerbiedwaardige. De 81 korte hoofdstukjes zijn zeker in het Chinees pareltjes van dichtkunst, en tegelijk van een groot bewustzijn hoe wij niet alleen met taal om kunnen gaan, maar met de hele werkelijkheid en onszelf als onderdeel daarvan. Belangrijk is te weten dat de Daodejing zich afzet tegen een andere oude Chinese stroming, het Confucianisme dat alle problemen te lijf wil gaan en wil oplossen door mensen te scholen in de beste kennis en de beste theorie en die dan streng toe te passen. Belangrijk is ook te weten dat de Daodejing een reactie is op een vreselijke periode in China, die van de Strijdende Staten, die onnoemelijk oorlogsleed meebracht. Het latere daoïsme verbond Lao Zi’s van het natuurlijke uitgaande en op het natuurlijke gerichte benadering sterker met geneeskundige, religieuze en andere culturele tradities – of maakte die ervan; we zien echter duidelijk dat de Daodejing een filosofische tekst is. Niet alleen de verschillende tekstregels en hoofdstukken maar ook de achterliggende gedachten en voorstellingen vormen een uiterst boeiende samenhang. Zoals bij veel goede filosofische teksten levert ook bij de Daodejing dieper erin doordringen steeds nieuwe en diepere inzichten op. En wel: over onszelf en de werkelijkheid. Waarbij een bijzonderheid is dat we er niet zijn als we de tekst intellectueel begrijpen maar dat we hem ieder moment opnieuw in praktijk kunnen en zouden dienen te brengen. Zo niet, dan verliezen we voeling met alles inclusief onszelf. Wie de Daodejing op zich laat inwerken, komt voor de vraag te staan wat we nu precies kunnen hebben aan een 81 hints die beginnen met hun eigen beperktheid aan te geven: de beperktheid van de taal. Die hint hint ook op allerlei andere beperkingen en mogelijkheden, misschien meer dan we eerst dachten. En zeker meer dan diegenen die zich al verslingerd hebben aan een bepaalde theorie of visie ofwel mal waarin alles klopt en past. Dat kan natuurlijk wel een vrij fundamentele vraag opleveren: is een weg die niet vooraf helemaal past en klopt wel begaanbaar? Of gaat het er om die vraag al doende zelf te helpen beantwoorden door er telkens nieuwe antwoorden op te zoeken? Eén ding is zeker: zelfs als we op een gegeven ogenblik zo’n antwoord vinden, is dat een momentopname die al weer de volgende uitdaging impliceert. En dat geeft te denken …
De Daodejing bevat genoeg denkbeelden om ons door te laten inspireren. Van de lessen van René Ransdorp (zie onder) herinner ik mij onder meer dat hij na zijn uitleg en onze gesprekken erover vaak een opmerking maakte om onze daarin gewonnen inzichten vooral ook weer te relativeren: niets moest in komen te staan tussen onze openheid en de steeds veranderende werkelijkheid, steeds opnieuw bleef openheid voor die veranderingen aan te bevelen. En als het om mogelijke voorschriften voor ons gedrag ging, herhaalde hij dat het er steeds om blijft gaan niet te forceren, soepel met de dingen om te blijven gaan. Bepaald geen louter theoretische benadering dus. En een benadering die hoe zeer zij ook in voorbeelden van de Daodejing wordt gegeven, toch ieder moment openheid voor een nieuwe inhoud en vorm vragen. Inhouden en vormen die passen bij de werkelijkheid van het moment, bij die van onze altijd zich vernieuwende maar ook lerende ervaring, als deel van de zich altijd vernieuwende werkelijkheid waarvan wij op onze eigen bewuste manieren deel uitmaken. Die mal die wij ons maken, is dus maar een heel beperkte, en er open mee om leren gaan is onze persoonlijke en (met alle levende wezens en dingen) gezamenlijke weg, als onderdeel van heel de werkelijkheid.
In de Daodejing komt een beschrijving van de daoïst voor van zichzelf, die neerkomt op een wat wazige figuur die zich niet weet te verhouden tot de uitgesproken zekerheden en plezierige tradities van de massa. Daar maakte René van dat het misschien het meest ideaal zou zijn als we na zijn lessen wat waziger zouden zijn in plaats van onze standpunten als enige waarheid naar voren te brengen. Zeker in een periode en omgeving waarin veel traditionele zekerheden ter discussie staan zijn de lessen en vragen van de Daodejing waardevol om ons op onze mogelijkheden en onze inzet te bezinnen. Allereerst schade vermijden, ook dat was zo’n punt uit de Daodejing dat René vaak naar voren bracht. Daarop mag je uiteraard best bewust letten; omdat we in een omgeving leven die steeds verandert en omdat we voortdurend risico’s tegenkomen, voor anderen en voor onszelf, is dat geen dwaasheid.
Bronnen
Belangrijke inspiratie ontleende ik aan de serie lessen “Daodejing lezen” van René Ransdorp in Utrecht in het kader van de Stichting Filosofie Oost-West. Per hoofdstuk deelde hij de Chinese tekst met woordenlijst uit. Vervolgens las hij de Chinese tekst voor en behandelde woord voor woord, zin voor zin de betekenis. Hij gebruikte daarbij zijn brede kennis van de achtergronden van de teksten, speciaal die van Lao Zi en Zhuang Zi (over de laatste publiceerde hij het prachtige boek Zwerven met Zhuang Zi). Ook gebruikte hij veel Chinese commentaren. Zijn opvatting was dat de teksten van deze vooral levensbeschouwelijke (filosofische) daoïsten niet bij voorbaat vereenzelvigd dienden te worden met de tamelijk vastliggende interpretaties van latere opvattingen van vooral georganiseerde “daoïstische” stromingen (gericht op training van diverse aspecten van lichaam en geest, of beïnvloeding van natuurkrachten). De boeiende gesprekken, eerder ‘aftastingen’, naar aanleiding van ieder hoofdstuk sloot hij graag af met een opmerking om niet te zeer te hechten aan wat we zojuist hadden gevonden. Bekend is dat de oudere daoïsten ervoor waakten als leraar of wijze te worden gezien: zij vonden dat de echte wijsheid niet als handelswaar uitgebaat maar stil in praktijk gebracht dient te worden.
René Ransdorp meende ook dat de oorspronkelijke betekenis van een uitspraak zijn context nog wel eens kan variëren en dat soms meerdere van die oorspronkelijke variaties meeklinken (iets dat we ook kunnen aantreffen bij de uitleg van zeer oude ‘Westerse’ teksten, bijvoorbeeld oud-Griekse en oud-Hebreeuwse). Om die oudste betekenissen goed te vinden, is het belangrijk de oudste contexten zo goed mogelijk te kennen en pas daarna de latere betekenissen in rekening te brengen. Volgens René is het juist de intentie van schrijvers als Lao Zi en Zhuang Zi om daarbij open te blijven en ons niet al te zeer vast te leggen op ‘vaste waarheden’. Natuurlijk kunnen die best even handig of waardevol zijn, maar dat hangt altijd van de steeds nieuwe contexten en omstandigheden af, en meestal veranderen ze dan in het gebruik weer van betekenis. Hoewel het oude daoïsme zich afzette tegen de unieke waarheidsaanspraak van de confucianistische methoden, was het wars van het gebruik van machtsmiddelen door wie dan ook, en liet het aan degenen die haar boodschap serieus namen over om in de eigen situatie naar bevind van zaken te handelen, bij voorkeur zo geweldloos mogelijk. Kortom: het daoïsme is een voorbeeld van inclusief denken. Is het dan wel een eigenstandige vorm van denken? Niet in de zin dat het wil concurreren met andere denkvormen en filosofieën. Wel en uitsluitend in de zin dat het een denkvorm is die alles, ook andere denkvormen, respecteert en insluit, althans intendeert dat te doen. Niet door die vormen te onderschrijven maar door ze te relativeren ten opzichte van de alomvattende Dao en De. Zou men van het daoïsme slechts een denkvorm maken dan zou dat tekort doen aan zijn respect voor alle verschijnselen, ook die welke niet denkvormen genoemd kunnen worden. Dao en De volgens Lao Zi vormen een benadering van en een wijsheid inzake alle verschijnselen, beginnend met hun eerste begin, gestalte aannemend in alle verschijnselen inclusief onszelf en na onze zo zorgvuldig mogelijke omgang ermee uitlopend op hun overgang in alle navolgende verschijnselen. Aandachtig en zorgvuldig delen in en meedoen aan die processen, zoveel mogelijk zonder overdrijven en met vermijding van schade. Dat houdt in: – een bescheiden en open inzet zonder enig poeha; – open waarneming en vrij handelen (zo weinig mogelijk tot schade en zo veel mogelijk ten goede) niet storen; – in alle innerlijke en uiterlijke communicatie ruimte open houden en zoeken; – zelfrelativering zonder zelfverwerping. Alles zich laten ontwikkelen ‘uit zichzelf zo’, ‘van nature’.
Vanuit die achtergrond en in die geest gebruikte ik naast mijn cursusaantekeningen ter vergelijking een aantal vertalingen in moderne Europese talen, vooral ook om op het idee te komen welke Nederlandse woorden het bruikbaarst zouden kunnen zijn. De vertaling met vele varianten rechtstreeks uit het Chinees door René Ransdorp in zijn cursus Daodejing lezen bleef voor mij echter het uitgangspunt en een belangrijke maatstaf. Enkele vertalingen die ik (om variërende redenen) de moeite waard vond, zijn de volgende. (Om een indruk te krijgen hoeveel vertalingen er zijn, zie alleen al de Duitse vertalingen.) Van het grootste belang is dat er een gevoel ontstaat voor de vele mogelijkheden (waarschijnlijke en minder waarschijnlijke!) van de oorspronkelijke tekens en hun combinatie: vandaar dat ik mij allereerst richt naar de uitgebreide cursus van sinoloog en filosoof René Ransdorp en naar vertalingen door oorspronkelijk Chineessprekenden en ervaren sinologen.
- Lao Zi, Tao Teh Jing, vertaling naar het Nederlands door Henri Borel, uit 1898, is te vinden op internet
- LAO-TSE. TAO-TE-KING, Textgestaltung und Einführung: Rudolf Backofen, Hrsg.: Werner Zimmermann, Thielle/Neuch (Fankhauser) 1949; ook op internet
- TAU-TE-TSJING: Het Boek van Weg en Deugd, vert. en toel. Dr J.L.L. Duyvendak (met nawoord van Dr B. J. Mansvelt Beck), Amsterdam (De Driehoek ) 1980-3e (1942-1e)
- The LAO TZU (TAO-TE CHING), [met commentaar en noten] in: Wing-tsit Chan, A Source Book in Chinese Philosophy, Princeton (Princeton Univ. Press) 1963 en latere drukken, 139-176; zie ook pp. 136-139: The Natural Way of Lao Tzu; N.B. ook op internet!
- The Tao Te Ching by Lao Tzu, Transl. by Stephen Mitchell, 1988; op diverse plaatsen op internet
- The Tao Te Ching by Lao Tzu, English Version by Ellen Marie Cheng, 1989; op internet
- Lao Tzu, TAO TE CHING: The Classic Book of Integrity and The Way: AN ENITRELY NEW TRANSLATION BASED ON THE RECENTLY DISCOVERED MA-WANG-TUI MANUSCRIPTS, Transl. annot. and with an Afterword by Victor H. Mair, WOODCUTS by Dan Heitkamp, New York (Bantam Books) 1990
- LAO-TZU TE-TAO CHING: Een nieuwe vertaling, gebaseerd op de recent ontdekte Ma-wang-tui-teksten, vert. Robert G. Henricks (met voorwoord van dr. B.J. Mansvelt Beck), Utrecht (Kosmos) 1991
- The Classic of the Way and Virtue: A New Translation of the Tao-te ching of Laozi as Interpreted by Wang Bi, Translated by Richard John Lynn, New York (Columbia Univ. Press) 1999
- Roger T. Ames/ David L. Hall, Daodejing “Making This Life Significant”: A Philosophical Translation, New \York (Ballantine Books) 2003
- Lao Zi, Het boek van de Tao en de innerlijke kracht, Vertaald en toegelicht door Kristofer Schipper, Amsterdam (Augustus) 2010
Aanwijzingen voor het lezen